15

De zwarte lijst

Op een koude, mistige maandagochtend voelde ik meteen dat er iets aan de hand was, toen ik bij de coördinatorplek op Covent Garden aankwam. Een paar andere verkopers dronken thee uit plastic bekertjes en stampten met hun voeten om warm te blijven. Zodra ze Bob en mij zagen, begonnen er een paar te fluisteren en keken me boos aan, alsof ik een onwelkome gast was.

Toen Sam, de coördinator, vanaf de andere kant van de distributiekarretje aan kwam lopen met een nieuwe stapel kranten, wees ze meteen naar me.

‘James, ik wil je even spreken,’ zei ze streng.

‘Tuurlijk. Wat is het probleem?’ Met Bob op mijn schouder liep ik naar haar toe.

Ze wenste hem altijd goedemorgen en gaf hem een aai, maar vandaag niet.

‘Ik heb een klacht gehad. Nee, ik heb meerdere klachten gehad.’

‘Waarover?’

‘Sommige verkopers zeggen dat je rondzwerft. Mensen hebben gezien dat je dat vaker doet op Covent Garden. En je weet dat dat tegen de regels is.’

‘Dat doe ik niet,’ zei ik. Maar ze stak haar hand afwerend omhoog.

‘Ik ga het er niet met je over hebben. Je moet naar kantoor voor een gesprek.’

Ik nam aan dat dit het was en liep naar de stapel kranten die net was bezorgd.

‘Sorry, nee. Je mag geen kranten meer kopen tot je op Vauxhall bent geweest en dit is uitgepraat.’

‘Wat? Krijg ik vandaag geen kranten? Hoe moet ik dan voor Bob en mij geld verdienen?’

‘Sorry, maar je bent geschorst tot je dit met het hoofdkantoor hebt doorgesproken.’

Ik was boos, maar niet verrast. Iets dergelijks zat er aan te komen.

Een van de vele regels voor de Big Issue-verkoper is dat je je kranten alleen verkoopt op de jou aangewezen plek. Je mag niet op de plek van iemand anders verkopen. En je mag ook niet ‘rondzwerven’, ofwel kranten verkopen terwijl je op straat loopt. Ik stond voor honderd procent achter die regel. Ik zou het zelf ook niet leuk vinden als iemand in de buurt van mijn plek met Big Issues liep te zwaaien. Het was een eerlijke en eenvoudige manier om het verkopersleger in Londen in toom te houden.

Maar de afgelopen twee maanden waren er verkopers naar me toe gekomen en hadden geklaagd dat ik ‘rondzwierf’. Ze hadden gezien dat ik kranten verkocht, terwijl ik met Bob over straat liep. Het was niet waar, maar ik snapte wel waarom ze het dachten.

Als ik met Bob over straat liep, werden we vaak aangesproken. Overal in Londen werden we om de paar meter aangehouden door mensen die Bob wilden aaien of een foto van hem wilden maken. En sommige mensen wilden dan tegelijkertijd een Big Issue kopen.

Ik legde de verkopers uit dat me dat in een lastig parket bracht. Officieel zou ik moeten zeggen: ‘Sorry, dan moeten jullie meelopen naar mijn plek of er een kopen bij een andere verkoper.’ Maar ik wist wat er dan zou gebeuren: ze zouden helemaal geen krant kopen en daar had niemand wat aan.

Een paar verkopers begrepen het, maar een paar andere niet.

Ik wist meteen wie me had aangegeven.

Ongeveer een maand voordat Sam me de schorsing oplegde, liep ik op Long Acre langs de Body Shop, waar Geoff zijn Big Issue-plek had. Gordon Roddick, wiens vrouw Anita de Body Shop-keten had opgericht, had nauwe banden met de Big Issue, dus stonden er altijd verkopers buiten hun winkels. Ik kende Geoff vaag en groette hem terwijl ik langsliep. Even later hield een ouder Amerikaans echtpaar Bob en mij aan op straat.

Ze waren ontzettend aardig, echt het klassieke, stereotype echtpaar uit het Midden-Westen.

‘Sorry, meneer,’ begon de man, ‘mag ik een foto maken van u en uw kat? Onze dochter is gek op katten en ze zou het geweldig vinden om een foto van jullie te hebben.’

Ik vond het prima. Niemand had me in jaren ‘meneer’ genoemd – eigenlijk nog nooit!

Ik was zo vaak door toeristen op de foto gezet dat ik een paar vaste poses had waar Bob goed op uitkwam. Een ervan was dat ik hem op mijn rechterschouder zette en hem draaide tot zijn kop pal naast mijn gezicht was en hij recht naar voren keek. Dat deed ik nu weer.

Het Amerikaanse echtpaar vond het prachtig. ‘O, wauw, hartstikke bedankt. Ze zal het prachtig vinden,’ zei de vrouw.

Ze bleven me bedanken en wilden een krant van me kopen. Ik zei nee en wees naar Geoff, die een paar meter verderop stond.

‘Hij is de officiële Big Issue-verkoper in dit gebied, u kunt er bij hem een kopen.’

Dat wilden ze niet en ze liepen verder. Maar vlak daarvoor duwde de vrouw een biljet van vijf pond in mijn hand.

‘Alsjeblieft,’ zei ze. ‘Koop er iets lekkers van voor jou en je prachtige kat.’

Het was zo’n klassieke situatie waarin waarneming en realiteit recht tegenover elkaar staan. Iedereen die erbij was geweest, had kunnen zien dat ik niet om geld had gevraagd en ze had doorverwezen naar Geoff. Maar Geoff had gezien dat ik niet alleen geld had aangepakt zonder ze een krant te geven – iets wat verboden was – maar de overtreding nog erger had gemaakt door ze niet naar hem door te verwijzen.

Ik begreep onmiddellijk dat Geoff het verkeerd zou interpreteren, dus ging ik meteen naar hem toe om het uit te leggen. Maar het was al te laat. Hij begon me vrijwel direct uit te schelden. Ik wist dat Geoff een opvliegend karakter en losse handjes had en besloot geen risico’s te nemen. Hij was zo kwaad dat ik niet eens meer probeerde met hem te praten en vertrok.

Al snel werd duidelijk dat dit akkefietje grote onrust bracht onder de Big Issue-verkopers. Er ontstond een soort lastercampagne.

Het begon met hatelijke opmerkingen.

‘Lekker aan het rondzwerven?’ vroeg een verkoper me sarcastisch toen ik langs zijn plek liep. En dan was hij nog redelijk beschaafd.

Een andere verkoper, op St Martin’s Lane, was veel directer.

‘Wie gaan jij en je schurfterige scharminkel vandaag bestelen?’ snauwde hij tegen me.

Weer probeerde ik de situatie uit te leggen, maar ik had net zo goed tegen een muur kunnen praten. Het was duidelijk dat de verkopers onderling roddelden, één en één bij elkaar optelden en drie als uitkomst hadden.

Pal na het akkefietje met Geoff werd ik bedreigd door dronken verkopers. Big Issue-verkopers mogen niet drinken tijdens hun werk. Dat is een van de belangrijkste regels. Maar veel verkopers zijn alcoholisten en hebben een blikje bier in hun jaszak zitten. Anderen hebben een flesje met iets sterkers bij zich en nemen af en toe een slok. En ik moet bekennen dat ikzelf ook een keer een slokje heb genomen: op een ontzettend koude dag. Maar deze kerels waren anders. Ze waren stomdronken.

Op een dag liepen Bob en ik over het plein toen een van hen naar ons toe zwalkte met maaiende armen en lispelde: ‘Verdomde klootzak, we krijgen je nog wel.’

Ik had graag gezegd dat dit maar één keer was gebeurd, maar het gebeurde zo ongeveer wekelijks.

Het laatste bewijs voor hoe slecht het ging, kwam op een middag toen ik bij de coördinatorplek in Covent Garden was. Sams collega Steve draaide haar middagdienst.

Hij deed altijd aardig tegen Bob. Ik geloof niet dat Steve mij mocht, maar hij zei altijd iets aardigs tegen Bob. Die middag deed hij echter tegen ons allebei ronduit onaardig.

Ik zat rustig op een bankje toen Steve naar me toe kwam. ‘Als het aan mij lag, zou je niet mogen verkopen,’ zei hij venijnig. ‘Je bent gewoon een bedelaar. Jij en je kat. Jullie allebei.’

Daar schrok ik van. Ik was van zo ver gekomen. Ik deed zo mijn best om bij de Big Issue-familie op Covent Garden te horen. Weer legde ik uit wat er was gebeurd met Bob, maar ik had het net zo goed niet kunnen doen. Het ging zijn ene oor in en zijn andere oor uit.

Daarom was ik niet echt verrast toen Sam zei dat ik naar het hoofdkantoor moest. Maar leuk vond ik het niet.

Verward liep ik Covent Garden uit. Ik wist echt niet wat ik moest doen nu ik op de ‘zwarte lijst’ stond.

Die avond aten Bob en ik wat en gingen vroeg naar bed. Het was koud en gezien onze slechte financiële situatie wilde ik niet te veel elektriciteit verbruiken. Bob rolde zich op aan mijn voeteneind terwijl ik onder de dekens kroop en wanhopig probeerde te bedenken wat ik moest doen.

Ik had geen idee wat de schorsing inhield. Betekende dit dat ik voor altijd verbannen werd? Of kreeg ik alleen een waarschuwing? Ik wist het niet.

Terwijl ik daar lag, schoten de herinneringen aan ons muziek spelen en het oneerlijke einde daarvan door mijn hoofd. Ik vond het verschrikkelijk dat er voor de tweede keer door leugens van anderen een einde zou komen aan mijn kostwinning.

En deze keer vond ik het nog veel oneerlijker. Ik was tot nu toe totaal niet in moeilijkheden gekomen, in tegenstelling tot veel andere Big Issue-verkopers op Covent Garden, die vaak de regels overtraden en door Sam en de andere coördinatoren werden weggestuurd.

Ik kende een vent die bij iedereen berucht was. Hij was een enorme, chagrijnige gozer met een plat accent, een intimiderende bruut. Hij gromde echt heel dreigend naar mensen. Vooral vrouwen waren bang voor hem. Hij liep naar ze toe en zei: ‘Kom op, schatje, koop ’s een krantje.’ Maar hij zei het dreigend, alsof hij bedoelde: ‘Koop er een, of anders…’

Ook rolde hij kranten op en stopte die in de tassen van mensen die langs liepen. Ik had gehoord dat hij ze daarna tegenhield en zei: ‘Dat is dan twee pond, graag.’ En hij liep net zo lang achter ze aan tot ze betaalden. Maar daar heeft niemand wat aan; meestal gooiden zijn slachtoffers de krant in de dichtstbijzijnde prullenbak. Zelfs het geld kwam niet goed terecht. Want deze bruut was kennelijk gokverslaafd en andere verkopers zeiden dat hij het geld direct in de fruitmachines stopte.

Hij had inmiddels zo ontzettend veel regels overtreden, dat het bijna absurd was dat hij – voor zover ik wist, tenminste – nog nooit gestraft was.

Mijn veronderstelde overtredingen vielen daarbij in het niet. En los daarvan was het de eerste keer dat ik van iets werd beschuldigd. Dat werkte toch in mijn voordeel? Je werd toch niet al bij de eerste misstap afgestraft? Ik wist het niet. En daarom raakte ik in paniek.

Hoe meer ik erover nadacht, hoe onzekerder en hulpelozer ik me voelde. Toch wist ik dat ik iets moest doen. Dus besloot ik de volgende ochtend om gewoon, net als altijd, op pad te gaan, maar deze keer naar een andere coördinator in een ander deel van Londen. Het was een gok, maar het was het proberen waard.

Iedere Big Issue-verkoper weet dat er door heel Londen coördinatoren werken, de meeste staan op Oxford Street, King’s Cross en Liverpool Street. Het is handig het hele netwerk te kennen. Ik wilde mijn geluk op Oxford Street uitproberen, waar ik in het verleden een paar mensen had leren kennen.

Ik was er ’s ochtends rond koffietijd en probeerde niet op te vallen. Ik liet snel mijn pasje zien en kocht twintig kranten. De man daar was druk bezig met andere dingen en besteedde amper aandacht aan me. En natuurlijk zorgde ik ervoor snel weg te zijn. Ik liep naar een plek waar niemand anders stond en nam mijn kans waar.

Ik had medelijden met Bob. Hij was zenuwachtig en in de war. Heel begrijpelijk. Hij hield van vastigheid, van stabiliteit en voorspelbaarheid. Hij vond het niet prettig dat er weer onrust in zijn leven was. Eerlijk gezegd, ik ook niet. Hij vroeg zich vast af waarom onze normale routine ineens verdwenen was.

Die dag verkocht ik een aardig aantal kranten – en de volgende dag ook. Ik veranderde regelmatig van plek, omdat ik vermoedde dat het Big Issue-buitenteam me zocht. Dat was onlogisch en vergezocht, ik weet het, maar ik was paranoïde en doodsbang dat ik mijn baan zou verliezen.

Ik had visioenen dat ik voor een commissie werd gesleept en dat mijn pasje werd ingenomen en dat ik eruit werd gegooid.

‘Waarom hebben wij dat weer?’ vroeg ik een keer aan Bob, toen we ’s avonds naar huis gingen. ‘We hebben niets verkeerds gedaan. Waarom laten ze ons niet met rust?’ Ik legde me erbij neer dat we de weken erna iedere keer op andere plekken in Londen zouden staan, in de hoop dat de coördinatoren niet wisten dat ik een persona non grata was.

Op een zaterdagmiddag, toen ik onder een oude paraplu in de buurt van Victoria Station zat, bekende ik mezelf eindelijk dat ik een fout had gemaakt. Nou ja, eigenlijk had Bob me dat duidelijk gemaakt.

De regen kwam al vier uur lang met bakken uit de hemel en praktisch niemand was blijven staan om een krant te kopen. Ik kon het ze niet kwalijk nemen. Niemand wil langer dan noodzakelijk in zo’n zondvloed lopen.

We waren al vroeg begonnen, maar de enigen die interesse hadden voor Bob en mij waren de bewakingsmensen van de gebouwen waar we hadden willen schuilen.

‘Sorry, makker, je kunt hier niet blijven,’ zeiden ze allemaal tegen me.

Ik had een paraplu uit een prullenbak gehaald en wilde daarmee een laatste poging wagen de dag wat minder rampzalig af te sluiten. Dat lukte niet.

Het was me nu een maand lang gelukt om bij verschillende coördinatoren in heel Londen kranten te kopen. Ik was heel voorzichtig naar wie ik toe ging en als het mogelijk was liet ik andere verkopers kranten voor me kopen. Veel mensen wisten wie ik was, maar er waren er nog altijd meer dan genoeg die niet wisten dat ik op de zwarte lijst stond, en die tien of twintig kranten voor me wilden kopen. Ik wilde die mensen niet in moeilijkheden brengen, maar als ze niet wisten dat ik op de zwarte lijst stond, kon niemand ze wat maken. Dat was goed en na alles wat ik de afgelopen maanden had meegemaakt, wilde ik alleen geld verdienen voor eten en onderdak en om voor Bob en mezelf te kunnen zorgen.

Maar het ging niet echt goed. Een goede plek vinden was echt een probleem, grotendeels omdat de plekken waar ik wilde staan al vergeven waren. Bob en ik waren al van heel wat straathoeken bij Oxford Street, Paddington, King’s Cross, Euston en andere metrostations weggestuurd. Eén keer kreeg ik, nadat een agent me drie keer gesommeerd had weg te gaan, de officiële waarschuwing dat ik de volgende keer gearresteerd zou worden. Daar had ik geen zin meer in.

Het was echt een onmogelijke situatie. Ik zorgde ervoor bij de meest in het oog lopende plekken uit de buurt te blijven en een stekkie te vinden dat minder opvallend was. Maar daardoor was het moeilijk om kranten te verkopen, zelfs met Bob erbij. De Big Issue had niet voor niets locaties uitgezocht. Ze wisten precies waar de kranten het best zouden verkopen – en waar niet. En die laatste plekken waren de plaatsen waar ik stond.

Mensen vonden Bob nog steeds leuk, maar de plekken waren gewoon niet goed. Dat voelde ik natuurlijk in mijn portemonnee en daarom was de zakelijke kant van de Big Issue-verkoop veel moeilijker geworden. Vanavond was wat dat betreft een dieptepunt. Ik had nog zo’n vijftien kranten, wist dat ik die niet allemaal zou verkopen en maandag zou de nieuwe editie uitkomen. Ik had dus een probleem.

Terwijl het begon te schemeren en het bleef regenen, zei ik tegen mezelf dat ik echt een paar andere plekken moest proberen om die kranten te verkopen. Maar ik had niet aan Bob gedacht.

Tot dat moment was hij goud waard, had altijd een onverwoestbaar humeur, zelfs op de meest grimmige dagen. Ook als hij werd nat gespat door passerende auto’s die door plassen reden. En ik wist hoe erg hij het vond om in de kou nat te worden. Maar toen ik op de eerste straathoek die we tegenkwamen met hem wilde gaan zitten, weigerde hij te stoppen. Het gebeurde eigenlijk nooit dat hij als een jonge hond aan zijn riem trok, maar dat was precies wat hij nu deed.

‘Oké, Bob, ik heb het begrepen. Jij wilt hier niet zitten,’ zei ik en dacht dat hij de locatie niet goed vond. Maar toen hij hetzelfde deed bij de volgende plek en toen weer bij de daarna volgende plek, viel eindelijk bij mij het kwartje.

‘Ah, je wilt naar huis, hè Bob?’

Hij trok nog steeds aan de riem, maar toen hij dit hoorde, ging hij langzamer lopen en draaide bijna onmerkbaar zijn kop mijn kant op om me met – zo leek het – een opgetrokken wenkbrauw aan te kijken. Gevolgd door de blik die zei dat hij opgetild wilde worden.

Op dat moment nam ik een besluit. Tot nu toe was Bob mijn rots in de branding die trouw aan mijn zijde bleef, ondanks het feit dat de zaken slecht gingen, waardoor er minder eten in zijn bakje zat. Het was een extra bevestiging van zijn trouw. Nu moest ik voor hem een rots zijn en de zaken goed regelen met het management van de Big Issue.

Ik wist dat het moest gebeuren. De Big Issue was een enorme stap in de goede richting voor me. Het beste wat me sinds tijden was overkomen, sinds Bob dan. Ik moest het gaan uitpraten. Ik mocht niet langer om mijn verantwoordelijkheden heen lopen. Zowel voor Bob als voor mezelf. Ik mocht hem dit niet langer aandoen.

Dus nam ik de maandag erna een uitgebreide douche, trok een keurig shirt aan en vertrok naar Vauxhall. Ik nam Bob mee, dat zou makkelijker praten.

Ik wist echt niet wat ik moest verwachten, toen ik er eenmaal was. In het ergste geval zou ik mijn pasje moeten inleveren en mocht ik de krant niet meer verkopen. Dat zou ontzettend oneerlijk zijn, maar ik wist dat ze me een straf moesten geven als ze vonden dat ik rondzwierf. Ik kon alleen maar hopen dat ik ze ervan kon overtuigen dat ik dat niet had gedaan.

Aan de balie vertelde ik wat we kwamen doen. Ik moest wachten.

We zaten zo’n twintig minuten voordat we werden gehaald. Een jongeman en een wat oudere vrouw gingen ons voor naar een kantoortje en zeiden dat ik de deur achter me dicht moest doen. Ik bereidde me op het ergste voor.

Ze waren boos en beschuldigden me ervan meerdere hoofdregels te hebben overtreden.

‘We hebben klachten gehad dat je hebt gezworven en gebedeld.’

Ik wist wie er had geklaagd, maar zei niets. Het mocht geen persoonlijke kruistocht worden. Van Big Issue-verkopers werd verwacht dat ze met elkaar konden opschieten, en als ik andere verkopers ging bekritiseren, zou dat me geen goed doen. Dus probeerde ik ze duidelijk te maken dat het bijna onmogelijk was om met Bob door Covent Garden te lopen zonder dat me geld werd gegeven voor een krant.

Ik noemde een paar voorbeelden, onder meer van paar mannen voor een kroeg die eerst Bob bewonderden en me vervolgens vijf pond gaven voor drie kranten. Er stond een interview met een actrice in dat ze allemaal wilden lezen.

‘Dat soort dingen gebeurt constant. En als iemand me aanhoudt om een krant te kopen, vind ik het heel onbeleefd om dat weigeren.’

Ze luisterden welwillend en knikten een paar keer begripvol.

‘We snappen dat Bob de aandacht trekt. We hebben verkopers gesproken die hem een echte publiekstrekker noemden,’ vertelde de jonge man op sympathieke toon.

Maar toen ik mijn verhaal had verteld, leunde hij naar voren en vertelde me het slechte nieuws. ‘Tja, we zijn toch van mening dat je een mondelinge waarschuwing moet krijgen.’

‘O. Oké. Wat houdt dat precies in?’ vroeg ik.

Hij legde uit dat ik kranten mocht blijven verkopen, maar dat dat zou veranderen als ik weer werd beschuldigd van rondzwerven.

Achteraf gezien voelde ik me een beetje belachelijk. Een mondelinge waarschuwing hield niet zo heel veel in. Ik was gewoon in paniek geraakt en had meteen de allerergste conclusie getrokken. Ik had absoluut niet begrepen wat er ging gebeuren. Ik was doodsbang dat ik mijn baan zou verliezen. Mijn idee dat ik voor een comité zou worden gesleept en dat mijn pasje zou worden afgepakt, kwam geheel uit mijn fantasie voort. Zo ernstig was het helemaal niet.

Ik ging terug naar Covent Garden, naar Sam, en voelde me een beetje stom over wat er allemaal was gebeurd.

Toen ze Bob en mij zag, glimlachte ze begrijpend. ‘Ik wist niet wanneer we jullie twee weer zouden zien. Eindelijk naar kantoor geweest om het te regelen?’

Ik vertelde wat er was gebeurd. En toen gaf ik haar het papiertje dat ik aan het eind van het gesprek had gekregen.

‘Dit lijkt een beetje op een proeftijd. Jullie mogen een paar weken alleen na 16.30 uur en op zondagen werken. Daarna kunnen jullie weer normale diensten draaien. Zorg ervoor dat jullie op het rechte pad blijven. Als iemand bij Bob en jou een krant wil kopen, zeg dan dat jullie er geen meer hebben, of zeg, als het duidelijk is dat jullie ze wel hebben, dat ze voor vaste klanten zijn. Doe het niet.’

Dat was natuurlijk een goed advies. Het probleem was alleen dat andere mensen er zich misschien mee wilden bemoeien. En dat bleek zo te zijn.

Op een zondagmiddag gingen Bob en ik naar Covent Garden om een paar uur te werken. Gezien de ons toegestane beperkte werktijden, moesten we iedere kans aangrijpen.

We zaten vlak bij de coördinatorplek op James Street, toen ik plotseling een grote, dreigende gestalte zag. Dat was Stan.

Stan was zeer bekend in Big Issue-kringen. Hij had een paar jaar bij het bedrijf gewerkt. Het probleem was dat hij zo onvoorspelbaar was. Als hij goed in zijn vel zat, was hij een alleraardigste vent, die alles voor je wilde doen en ook deed.

Hij had me regelmatig geholpen en had me wel eens een paar gratis kranten gegeven.

Maar als Stan een slechte bui had, of dronken was, dan was hij de allerergste, vervelendste, ruziezoekende en agressieve klootzak ter wereld. Ik zag bijna meteen dat de laatste Stan voor mijn neus stond.

Stan was groot, ruim twee meter. Hij boog zich naar me toe en brabbelde: ‘Jij hoort hier helemaal niet te staan. Dit is verboden gebied voor jou.’

Ik rook zijn adem. Hij stonk als een distilleerderij.

Ik moest op mijn strepen blijven staan.

‘Nee. Sam zei dat ik hier op zondagen en na 16.30 uur mocht staan.’

Gelukkig was Peter er, die veel met Sam samenwerkte. Tot grote ergernis van Stan steunde hij me. Even leek hij uit het veld geslagen, maar toen schoot zijn hoofd weer naar voren. De whiskydampen dreven naar me toe. Deze keer keek hij boos naar Bob.

‘Als het aan mij lag, wurgde ik die kat nu, op dit moment,’ vertelde hij.

Ik was razend. Als hij ook maar íéts bij Bob zou proberen, dan zou ik hem aanvallen. Ik zou Bob verdedigd hebben als een moeder haar kind. Bob was mijn baby. Maar vanuit het gezichtspunt van de Big Issue zou dat desastreus zijn. Dat zou mijn einde daar betekenen.

Dus nam ik op dat moment twee besluiten. Ik tilde Bob op en vertrok naar een andere plek. Ik was niet van plan bij Stan in de buurt te blijven als die een slechte bui had. En ik besloot niet in Covent Garden te blijven werken. Dat zou te pijnlijk zijn. Bob en ik hadden een trouwe klantenkring opgebouwd en het was een leuk gebied om in te werken. Maar het was een vervelende en zelfs gevaarlijke werkplek voor ons geworden. Bob en ik moesten verkassen naar een minder lucratieve buurt in Londen, ergens waar ik minder snel herkend werd. Er was één zeer voor de hand liggende plek.

Vroeger, voor ik naar Covent Garden ging, speelde ik in de buurt van het metrostation Angel in Islington. Het was een goede locatie. Niet zo goed als Covent Garden, maar wel goed. Dus ging ik de volgende dag naar Lee, de coördinator daar. Ik kende hem oppervlakkig.

‘Hoe groot is mijn kans op een goede plek hier?’ vroeg ik hem.

‘Nou, Camden Passage is al aardig voorzien, net als de Green. Maar als je wilt, kun je bij het metrostation staan. Die plek is veel minder gewild.’

Ik kreeg een déjà vu. Het was precies als in Covent Garden. De meeste Big Issue-verkopers in Londen vonden metrostations een nachtmerrie, de ergste plekken om kranten te verkopen. De theorie was dat de mensen domweg veel te snel lopen, ze hebben geen tijd om stil te staan en geld uit hun broek- of jaszak te halen. Ze moeten ergens naartoe en hebben altijd haast.

Maar in Covent Garden had ik ontdekt dat Bob de magische gave had om ze te laten stilstaan. Als mensen hem zagen, hadden ze ineens niet meer zoveel haast. Alsof hij ze wat troost gaf, een beetje warmte en vriendelijkheid in hun gehaaste, onpersoonlijke levens. Volgens mij kochten veel mensen een Big Issue als dank voor dat gevoel. Dus ik was heel blij met die ‘moeilijke’ plek bij het metrostation Angel.

We begonnen er diezelfde week nog.

Bijna direct stonden mensen stil om Bob te begroeten. Het ging precies hetzelfde als op Covent Garden.

Een paar mensen herkenden ons.

Op een avond vroeg een vrouw in een duur mantelpakje: ‘Stonden jullie niet in Covent Garden?’

‘Niet meer, mevrouw,’ zei ik met een brede glimlach. ‘Vanaf nu niet meer.’