8

Officiële erkenning

Een paar weken na ons eerste gezamenlijke optreden, op een donderdagochtend, stond ik eerder op dan anders, maakte ontbijt voor ons en daarna gingen we weg. In plaats van zoals gewoonlijk met de bus naar de binnenstad van Londen te gaan, stapten Bob en ik al in Islington Green uit.

Ik had een besluit genomen.

Als hij praktisch dagelijks met mij op straat zou zijn, dan moest ik mijn verantwoordelijkheid nemen en Bob laten chippen.

Katten en honden chippen was vroeger een ingewikkeld gedoe, maar tegenwoordig is het heel eenvoudig. Het is een simpele procedure geworden, waarbij een dierenarts een kleine microchip in de nek van de kat injecteert. Op de chip staat een nummer dat gelinkt is aan gegevens over zijn of haar baasje. Als een loslopende gechipte kat wordt gevonden, kan die chip worden gescand en kan men het adres van zijn baasje achterhalen.

Gezien het leven dat Bob en ik leidden, vond ik het een goed idee om dat te laten doen. Als we – God verhoede – ooit elkaar kwijtraakten, dan konden we zo elkaar weer vinden. En in het geval dat mij wat overkwam, zou het duidelijk maken dat hij geen verwilderde zwerfkat was, maar dat hij een liefdevol thuis had gehad.

Toen ik in de bibliotheek informatie opzocht over het chippen, begreep ik al snel dat ik me dat niet kon veroorloven. De meeste dierenartsen vroegen het absurd hoge bedrag van zestig tot tachtig pond voor het injecteren van een chip. Zoveel geld had ik niet en als ik het wel had gehad, dan zou ik er uit principe niet zoveel voor willen betalen.

Maar op een dag praatte ik met het kattenvrouwtje van de overkant.

‘Je moet naar het busje van het Blue Cross gaan. Op Islington Green op donderdag,’ zei ze. ‘Die vragen alleen maar de prijs van de chip. Zorg wel dat je er heel vroeg bent. Er staat altijd een gigantische rij.’

Daarom was ik vanochtend vroeg vertrokken naar die kliniek, die van tien tot twaalf open was.

Zoals het kattenvrouwtje al had voorspeld, stond er een lange rij op Islington Green. Helemaal tot aan de grote boekhandel Waterstone’s. Gelukkig was het lekker weer, dus het was niet erg om te moeten wachten.

Er stond de bekende verzameling wachtenden in dit soort situaties: mensen met katten in chique draagmandjes, honden die elkaar besnuffelen en onrustig zijn. Maar het was er best gezellig en het waren in ieder geval rustigere en slimmere mensen dan bij de kliniek waar ik Bob had laten nakijken.

Het was grappig dat Bob de enige kat was die niet in een draagmandje zat, dus hij trok veel bekijks – zoals gewoonlijk. Twee oudere dames waren helemaal weg van hem en gaven hem veel aandacht.

Na anderhalf uur wachten stonden Bob en ik eindelijk vooraan, waar we werden begroet door een jonge dierenartsassistente met een kort bobkapsel.

‘Hoe duur is het om hem te laten chippen?’ vroeg ik.

‘Vijftien pond.’

Ze kon aan mijn uiterlijk zien dat ik niet bepaald zwom in het geld, dus ging ze snel verder: ‘Maar dat hoef je niet allemaal van tevoren te betalen. Je kunt het spreiden. Zeg twee pond per week. Is dat wat?’

‘Prima,’ zei ik opgelucht. ‘Dat lukt me wel.’

Ze onderzocht Bob even vluchtig, waarschijnlijk om te zien of hij gezond genoeg was. Dat was hij. Hij zag er blakend uit, mede doordat hij zijn wintervacht al kwijt was. Hij was slank en atletisch.

Ze nam ons mee naar de behandelkamer, waar de dierenarts op ons wachtte. Een jonge vent van ergens achter in de twintig.

‘Goedemorgen,’ zei hij tegen me. Vervolgens overlegde hij even met de assistente en bereidden ze de chipprocedure voor. Ik keek toe. De assistente zocht papieren bij elkaar en de dierenarts pakte de injectiespuit en naald waarmee de chip zou worden geïnjecteerd. Ik schrok van de naald. Het was een enorm, ouderwets ding. Maar toen bedacht ik dat het ding wel groot moest zijn, omdat de chip, die zo groot was als een grote rijstkorrel, onder de huid moest worden ingebracht.

Bob vond het geen prettig gezicht en ik kon hem geen ongelijk geven. De assistente en ik hielden hem vast en probeerden zijn kop weg te draaien van de dierenarts, zodat hij niet kon zien wat die ging doen.

Maar Bob was niet gek en voelde dat er iets stond te gebeuren. Hij raakte helemaal overstuur en probeerde uit mijn greep los te kronkelen. ‘Alles komt goed, jochie,’ zei ik en aaide over zijn buik en achterpoten. De dierenarts kwam dichterbij.

Toen de naald in zijn huid prikte, krijste hij. Het sneed als een mes door mijn hart en even dacht ik dat ik zelf niet goed werd toen hij begon te beven van de pijn.

Maar dat ging gelukkig algauw over en hij werd rustiger. Ik gaf hem iets lekkers uit mijn rugzak, tilde hem voorzichtig op en liep terug naar de balie.

‘Goed gedaan, jochie,’ zei ik.

De assistente had een aantal ingewikkeld uitziende formulieren om in te vullen. Gelukkig was de informatie die ze wilde hebben heel duidelijk.

‘Oké. Nu gaan we je gegevens invullen, dan kunnen ze in het bestand. We willen graag je naam, adres, leeftijd, telefoonnummer en dat soort dingen,’ vertelde ze glimlachend.

Terwijl ze de formulieren invulde, vroeg ik me ineens af: was ik nu officieel Bobs baasje?

‘Dus betekent het nu dat ik vanaf dit moment geregistreerd sta als zijn baasje?’ vroeg ik de assistente.

Glimlachend keek ze op en zei: ‘Ja, is dat oké?’

‘Ja. Het is geweldig,’ zei ik een beetje onthutst. ‘Echt geweldig.’

Inmiddels was Bob wat gekalmeerd. Ik aaide hem over zijn kop. Hij had duidelijk nog last op de plek van de injectie, dus kwam ik niet in de buurt van zijn nek. Dan zou hij mijn arm hebben opengehaald.

‘Heb je het gehoord, Bob? Vanaf nu zijn we officieel familie.’

Ik weet zeker dat we meer bekijks hadden dan normaal toen we daarna door Islington liepen. Ik had een grijns op mijn gezicht die breder was dan de Theems.

Vanaf het moment dat Bob bij me woonde was mijn hele leven veranderd. Door hem leefde ik veel bewuster.

Ik deed veel meer huishoudelijke dingen en ik voelde me verantwoordelijker. Ook keek ik eens goed naar mezelf. En ik vond het niet prettig wat ik zag.

Ik was niet trots op het feit dat ik een ex-verslaafde was en al helemaal niet trots op het feit dat ik eens in de twee weken naar een kliniek moest en iedere dag naar de apotheek voor mijn medicatie. Dus nam ik hem nooit mee als ik daar naartoe moest, tenzij het absoluut noodzakelijk was. Het zal best gek klinken, maar ik wilde niet dat hij die kant van mijn verleden leerde kennen. Dat was ook iets waarvoor hij had gezorgd: ik zag het echt als mijn verleden. In mijn toekomst was ik clean en leefde ik een normaal leven. Ik moest alleen nog de lange reis naar dat punt afronden.

Ik werd nog regelmatig herinnerd aan dat verleden en aan de lange weg die ik nog had te gaan. Een paar dagen nadat ik hem had laten chippen, was ik op zoek naar de ov-chipkaart die per post was bezorgd. Daarom doorzocht ik een kastje in mijn slaapkamer.

Daar lag, helemaal achterin, onder een stapel oude kranten en kleren een plastic tupperwaredoosje. Ik herkende het direct, hoewel ik het al een hele tijd niet had gezien. Daar zaten alle spullen in die ik nodig had gehad voor de heroïne. De spuiten, de naalden, alles wat ik nodig had gehad voor mijn verslaving. Het voelde alsof ik een geest had gezien. Er kwamen allerlei slechte herinneringen boven. Ik zag beelden van mezelf die ik voor eeuwig had willen begraven.

Meteen besloot ik dat ik dat doosje niet meer in huis wilde hebben. Ik wilde er niet meer aan herinnerd worden en misschien zou het me zelfs verleiden. En ik wilde het al helemaal niet in de buurt van Bob hebben, ook al had ik het goed verstopt.

Bob zat, zoals gebruikelijk, naast de radiator, maar stond op toen hij zag dat ik mijn jas aantrok en naar beneden wilde lopen. Hij liep helemaal mee naar de vuilnisbakken en zag dat ik het doosje in de container voor gevaarlijk afval gooide.

‘Zo,’ zei ik tegen hem. Hij keek me onderzoekend aan. ‘Dat had ik al veel eerder moeten doen.’