3

De operatie

Tegen het einde van Bobs veertiendaagse kuur zag hij er inderdaad veel beter uit. De wond aan zijn poot was bijna genezen en de kale en dunne plekken in zijn vacht begonnen plaats te maken voor nieuwe, veel dikkere vacht. Ook leek hij gelukkiger, zijn ogen stonden veel helderder. Er lag een prachtige groengele glans in die ik nog niet eerder had gezien.

Hij was duidelijk aan de beterende hand. En zijn onstuimige gedrag was daar een bewijs van. Hij was al vanaf het begin als een wervelende derwisj in mijn flat tekeergegaan, maar sinds de afgelopen week was hij helemaal één bonk energie. Soms sprong en rende hij als een gek rond en klauwde naar alles wat los en vast zat, ook naar mij.

Op al het houtwerk in de flat zaten krassen. Zelf had ik krassen op mijn handen en armen, maar dat vond ik niet erg. Ik wist dat het niet kwaad bedoeld was, hij wilde alleen maar spelen.

In de keuken vormde hij een bedreiging. Hij probeerde de keukenkastjes en koelkastdeur open te krijgen, zodat ik goedkope kindersloten moest kopen.

Ook moest ik heel goed opletten met wat ik liet rondslingeren. Schoenen en kleren zaten binnen de kortste keren onder de krassen en scheuren.

Dit alles wees erop dat er iets moest gebeuren. Ik wist voldoende van katten om de signalen te herkennen. Hij was een jonge kater met veel te veel testosteron in zijn lijf. Hij moest gecastreerd worden. Dus een paar dagen voor het eind van zijn kuur besloot ik de dierenarts in de buurt te bellen, de Abbey Clinic op Dalston Lane.

Ik kende de voors en tegens om hem ‘intact’ te laten. Het waren voornamelijk tegens. Als ik hem niet liet castreren, zou Bob overgeleverd zijn aan zijn hormonen en alleen nog maar op straat op vrouwtjes willen jagen. Dat kon inhouden dat hij dagen spoorloos zou zijn – misschien wel weken. Hij zou kunnen worden doodgereden of veel met andere katten vechten. Waarschijnlijk was een gevecht ook de oorzaak van die wond geweest. Ongecastreerde katers bakenen hun territorium fanatiek af en verspreiden een onprettig geurtje om dat aan te geven. Bob was waarschijnlijk het territorium van een ander binnengewandeld en had dat moeten bezuren. En misschien was ik overbezorgd, maar er was ook nog de kans – oké, een heel kleine – dat hij ziektes opliep als felv en fiv, de kattenvariant van hiv. En ten slotte, maar niet minder belangrijk, zou hij, als hij bij me bleef veel rustiger en aanhaliger zijn. Hij zou niet meer zo fanatiek rondrennen.

Het lijstje met argumenten om niet te castreren was heel kort. Hij zou niet geopereerd hoeven worden. Dat was het eigenlijk.

Het was dus geen moeilijke keus.

Ik belde de dierenarts en kreeg een verpleegster aan de lijn.

Ik legde de situatie uit en vroeg of hij in aanmerking kwam voor een gratis operatie. Ze zei van wel, als ik tenminste een verklaring van de dierenarts had bij wie ik was geweest voor zijn poot en die de vlooien- en wormmedicijnen had voorgeschreven.

Het enige waar ik me nog zorgen over maakte was het medicijn dat hij nog steeds slikte. Ik vertelde dat hij bijna klaar was met een antibioticakuur, maar dat vond ze geen probleem. Ze raadde me aan om hem twee dagen later te laten opereren.

‘U brengt hem ’s ochtends en als alles goed gaat, kunt hem aan het eind van de middag weer ophalen.’

Op de dag van de operatie stond ik vroeg en opgewekt op. Ik moest om tien uur bij de dierenarts zijn. Het was voor het eerst dat we samen weggingen na ons bezoek aan de dierenarts.

Hij was de flat niet uit geweest, behalve om zijn behoefte te doen, omdat hij nog aan de antibiotica zat. Dus stopte ik hem in dezelfde groene bak, waarin ik hem veertien dagen eerder naar de dierenarts had willen brengen. Het was slecht weer, dus legde ik de deksel losjes op de bak toen we buiten waren. Net zoals de eerste keer vond hij het niet prettig in de bak en stak zijn koppie eruit om de wereld te bekijken.

De Abbey Clinic is een klein gebouwtje, ingeklemd tussen een krantenwinkel en een medisch centrum, en te midden van een groot aantal winkels op Dalston Lane. We waren ruim op tijd voor onze afspraak. Het was er bomvol. De bekende chaos van honden die aan hun riemen trokken en gromden naar katten in hun kattenmandjes. Bob viel enorm op in zijn geïmproviseerde mandje, en was een dankbaar slachtoffer van hun agressie. Weer zag ik overal Staffies met hun neanderthaler-eigenaars.

De meeste katten zouden doodsbang zijn, zeker weten. Maar Bob niet. Die schrok niet eens. Hij leek al zijn vertrouwen in mij te hebben gesteld.

Toen mijn naam werd afgeroepen, kwam er een verpleegster van een jaar of twintig naar ons toe. Ze had papieren bij zich en nam me mee naar een kamertje om wat standaardvragen te stellen.

‘Als de castratie is gelukt, kan het nooit meer ongedaan worden gemaakt. Dus weet je zeker dat je het wilt?’

Glimlachend knikte ik.

‘Ja, heel zeker,’ zei ik en ik aaide Bob over zijn kop.

Maar haar volgende vraag was lastiger.

‘Hoe oud is Bob?’

‘Eh… dat weet ik echt niet.’ En ik vertelde haar in het kort de situatie.

‘Hm. Eens even denken.’ Ze legde me uit dat het feit dat hij niet gecastreerd was, een indicatie voor zijn leeftijd was. ‘Katten en katers zijn zo rond de zes maanden seksueel volgroeid. Als ze “intact” blijven, komen er duidelijk zichtbare fysieke veranderingen. Een kater wordt bijvoorbeeld dikker in zijn gezicht, vooral rond de wangen. Ook krijgen ze een dikkere vacht en worden doorgaans groter dan gecastreerde katers. Hij is niet zo groot, dus ik denk dat hij negen of tien maanden is.’

Toen ze me de ontslagformulieren gaf, vertelde ze dat er een kleine kans op complicaties was. ‘Voor we gaan opereren onderzoeken we hem en misschien doen we nog een bloedtest. Treden er problemen op, dan nemen we contact met u op.’

‘Oké,’ zei ik wat schaapachtig. Ik had geen mobiel, dus konden ze moeilijk contact met me opnemen.

Hierna nam ze de hele procedure met me door. ‘De operatie gebeurt onder volledige narcose en is heel standaard. De testikels worden verwijderd doordat er twee sneetjes in de balzakken worden gemaakt.’

‘Oef, Bob,’ zei ik en klopte hem even op zijn rug.

‘Als alles goed gaat, kun je Bob over zes uur ophalen.’ Ze keek op haar horloge. ‘Dus rond halfvijf. Is dat oké?’

‘Ja, prima. Tot straks dan.’

Ik gaf Bob nog een laatste aai en liep naar buiten. Daar regende het weer eens.

Ik had geen tijd om naar het centrum te gaan. Tegen de tijd dat ik daar een paar liedjes zou hebben gezongen, zou ik al weer terug moeten. Dus besloot ik op het dichtstbijzijnde treinstation mijn geluk te beproeven: Dalston Kingsland. Er waren betere plekken, maar ik kon er een paar pond verdienen terwijl ik wachtte tot het tijd was om Bob op te halen. Ook zat er een leuk schoenmakerswinkeltje naast het station waar ik zou mogen schuilen voor de regen.

Terwijl ik speelde, probeerde ik Bob uit mijn gedachten te bannen. Ik wilde niet denken aan zijn operatie. Hij had hoogstwaarschijnlijk zijn hele leven op straat geleefd en kon van alles hebben opgelopen. Ik kende verhalen over katten die voor een standaardoperatie de ok ingingen en het er niet levend van af hadden gebracht. Wanhopig probeerde ik deze zwarte gedachten weg te drukken. Het feit dat er boven mijn hoofd grote, zwarte wolken dreven hielp niet echt.

De tijd kroop heel, heel langzaam voorbij. Maar eindelijk was het kwart over vier en zocht ik mijn spullen bij elkaar. De laatste honderd meter naar de kliniek legde ik bijna rennend af.

De verpleegster die ik ’s ochtends ook al had gezien, stond achter de balie met een collega te praten en begroette me vriendelijk.

‘Hoe is het met hem? Ging alles goed?’ vroeg ik hijgend.

‘Het gaat prima met hem. Echt waar. Kom even op adem, dan breng ik je zo naar hem toe.’

Het voelde heel raar. Ik had me jarenlang om niets en niemand bezorgd gemaakt.

Ik liep achter de verpleegster aan en zag Bob in een lekker warme kooi liggen.

‘Ha, Bob, jochie, hoe gaat het met je?’

Hij was nog slaperig en suf en herkende me eerst niet. Maar toen hij zag wie ik was, kwam hij overeind en sloeg naar de tralies van de kooi alsof hij wilde zeggen: ‘Haal me hieruit.’

Ik moest een ontslagformulier ondertekenen en de verpleegster controleerde Bob om te zien of ik hem kon meenemen.

Ze was echt heel aardig en behulpzaam, wat plezierig was, na mijn ervaring bij de dierenbeschermingsarts. Ze liet me zien waar de sneetjes zaten. ‘Dat blijft nog wel een paar dagen opgezet en gevoelig, maar dat is heel normaal. Controleer alleen of het niet gaat ontsteken of zo. Als dat zo is, moet je ons bellen of langskomen, dan kunnen we er wat aan doen. Maar ik weet zeker dat het allemaal goed met hem zal gaan.’

‘Hoelang blijft hij zo suf?’ vroeg ik.

‘Het kan een paar dagen duren voor hij weer helemaal de oude is. Maar hoelang precies varieert. Sommige katten zijn meteen helemaal helder. Andere blijven een paar dagen sloom en suf. Meestal zijn ze binnen achtenveertig uur weer helemaal bij de pinken. En misschien eet hij morgen nog niet veel, maar ook dat zal niet lang duren. Blijft hij sloom en lusteloos, kom dan even langs of bel ons. Het gebeurt zelden, maar soms krijgt een kat last van infecties na zijn operatie.’

Ik had de groene bak meegenomen en wilde Bob optillen om hem erin te leggen toen ze zei: ‘Wacht even. Volgens mij heb ik iets beters.’

Ze liep weg en kwam even later terug met een mooi, lichtblauw draagmandje.

‘Maar die is niet van mij,’ zei ik.

‘Dat geeft niet. We hebben er hier ontzettend veel staan. Je kunt deze lenen. Geef hem maar terug als je een keer in de buurt bent.’

‘Meen je dat?’

Ik had geen idee hoe het ding daar gekomen was. Misschien was iemand hem vergeten mee te nemen. Of had iemand zijn kat ermee gebracht en was later tot de ontdekking gekomen dat het ding niet meer nodig was. Ik wilde er niet te lang bij stilstaan.

Het was duidelijk dat de operatie veel van Bob had gevergd. Hij lag half slapend in het draagmandje op weg naar huis. En in de flat sleepte hij zich langzaam naar zijn favoriete plekje bij de radiator, ging daar meteen liggen en sliep er de hele nacht.

De volgende dag ging ik niet werken, om op hem te passen. Het advies van de dierenarts was dat hij vierentwintig tot achtenveertig uur in de gaten moest worden gehouden op mogelijke bijwerkingen van de operatie. Ik moest vooral in de gaten houden of hij suf bleef, wat geen goed teken was. Het liep tegen het einde van de week en ik had geld nodig, maar ik zou het mezelf nooit kunnen vergeven als er iets misging, dus bleef ik thuis om Bob vierentwintig uur in de gaten te houden.

Gelukkig ging het goed met hem. De volgende dag was hij wat levendiger en at hij een beetje. Zoals de verpleegster had voorspeld, at hij minder dan normaal, maar wel een halve kom van zijn favoriete voer, wat ik een goed teken vond. Ook liep hij kleine stukjes door de flat. Maar hij was nog niet helemaal de oude.

In de dagen hierna werd hij steeds meer de oude Bob. Drie dagen na de operatie viel hij ouderwets enthousiast op zijn eten aan. Ik zag dat hij af en toe nog wat pijn had. Dan kromp hij ineen of stond plotseling stil, maar het gebeurde niet vaak.

Ik wist dat hij af en toe nog wel een druk halfuurtje zou hebben, maar ik was blij dat ik dit had gedaan.