16

Angel Hearts

Het verkassen naar Angel had de volledige instemming van Bob. Ik zag het aan zijn manier van lopen, als we naar ons werk gingen.

Als we op Islington Green uit de bus stapten, vroeg hij nooit om opgetild te worden en hoefde hij niet op mijn schouder te zitten, zoals toen we naar het centrum van Londen liepen. Nee, hij trippelde doelbewust voor me uit langs Camden Passage, langs antiekwinkels, cafés, kroegen en restaurants naar het eind van de Islington High Street en het gebied rondom het metrostation.

Soms gingen we naar de Big Issue-coördinator aan de noordkant van de Green, dus dan liepen we anders. Die keren liep hij rechtstreeks naar het groene hart van de Green. Ik wachtte dan geduldig terwijl hij tussen de beplanting scharrelde, op zoek naar knaagdiertjes, vogels of andere onschuldige wezentjes waar hij zijn jachtinstinct op losliet. Tot nu toe had hij niets gevangen, maar dat verminderde niet zijn enthousiasme om zijn kop in iedere struik te steken.

Als we eindelijk bij zijn favoriete plekje waren, tegenover het bloemenstalletje en de krantenkiosk vlak bij metrostation Angel, stond hij stil en keek hoe ik mijn spullen klaarzette: ik plantte mijn tas op de stoep en zette daar een exemplaar van de Big Issue tegenaan. Als dat was gebeurd, ging hij zitten, likte zichzelf schoon na de reis en bereidde zich voor op de werkdag.

Ik was even enthousiast over onze nieuwe stek. Na alle moeilijkheden op Covent Garden was Islington een nieuwe start voor ons. Het voelde alsof we opnieuw begonnen en dat het deze keer helemaal ging lukken.

De Angel was in veel opzichten anders dan Covent Garden en de straten van West End. In de Londense binnenstad waren de straten vol toeristen, ook ’s avonds, als feestgangers en theaterliefhebbers naar West End liepen. Hoewel het bij de Angel veel minder druk was, liepen er dagelijks toch veel mensen in en uit het metrostation.

Maar het was een heel ander type mensen. Natuurlijk waren er veel toeristen, van wie er veel naar de restaurants en kunstlocaties als Sadler’s Wells en het Islington Business Design Centre gingen.

Maar het was ook een veel zakelijker en, bij gebrek aan een betere term, ‘op stand’-plek. Iedere avond liepen er massa’s mensen in nette kleding het metrostation in en uit. Het slechte nieuws was dat de meesten amper doorhadden dat er een rode kat voor het station zat. Het goede nieuws was dat de meeste mensen die Bob wel zagen, even stilstonden om hem glimlachend aan te kijken. Die mensen waren ook heel gul. Ik merkte al snel dat de gemiddelde koop en fooi op Islington net iets groter en hoger was dan op Covent Garden.

Ook waren de mensen op een andere manier gul dan de mensen op Covent Garden. Bijna vanaf het begin van onze Big Issue-verkoop kreeg Bob van alles toegestopt.

De eerste keer was op onze tweede of derde dag. Een keurig geklede vrouw stopte om een praatje te maken. Ze vroeg of we er iedere dag zouden staan, wat me achterdochtig maakte. Wilde ze soms gaan klagen? Ik had het helemaal mis. De volgende dag had ze een tasje van Sainsbury bij zich met daarin wat kattenmelk en een blikje Sheba.

‘Alsjeblieft, Bob,’ zei ze vrolijk en zette de spullen voor hem op de stoep.

‘Is het goed als ik hem dat vanavond thuis geef?’ vroeg ik nadat ik haar had bedankt.

‘Natuurlijk. Als hij het maar lekker vindt.’

Vanaf dat moment kreeg Bob van de vaste voorbijgangers steeds meer lekkere hapjes toegestopt.

Onze plek lag niet al te ver van een grote supermarkt. Veel mensen deden daar hun boodschappen en namen dan meteen wat lekkers voor Bob mee. Op weg naar huis gaven ze dat dan aan Bob.

Al na een paar weken op Angel deden een stuk of zes mensen dat. Aan het eind van de dag pasten de pakjes kattenmelk en kattenvoer, blikjes tonijn en andere vis niet meer in mijn rugzak. Ik stopte alles in een grote tas. Zodra we thuis waren, kon ik er een hele plank in de keukenkast mee vullen en hoefde ik bijna een week geen kattenvoer te kopen.

Ook het metropersoneel was anders dan op Covent Garden. Op Covent Garden was ik de antichrist, een verwerpelijk persoon. Op de vingers van één hand was het aantal mensen te tellen met wie ik door de jaren heen vriendschap had gesloten toen ik daar speelde en de Big Issue verkocht. In feite was dat niet eens nodig. Ik kon er maar twee bedenken.

Maar het personeel van de Angel deed vanaf het begin af aan vriendelijk tegen Bob. Zoals die dag dat het ontzettend warm was. Vast boven de dertig graden. Iedereen liep zonder jas, hoewel het eigenlijk al herfst was. Ik zweette als een otter in mijn zwarte spijkerbroek en zwarte T-shirt.

Ik had Bob in de schaduw van het gebouw achter ons gezet, zodat hij minder last van de hitte zou hebben. Hitte is slecht voor katten. Toch werd na ongeveer een uurtje duidelijk dat ik water voor Bob moest regelen. Maar voor ik dat kon doen, kwam er uit het metrostation iemand met een bakje vol fris, helder water. Ik herkende de vrouw meteen. Ze heette Davika en was een kaartjescontroleur. Ze maakte vaak een praatje met ons.

‘Alsjeblieft, Bob,’ zei ze, gaf hem een aai en zette het bakje voor hem neer. ‘We willen niet dat je uitdroogt.’

Hij viel onmiddellijk op het bakje aan en dronk het helemaal leeg.

Hoewel Bob altijd al snel contact met mensen legde, verbaasde het me toch iedere keer weer. Binnen een paar weken wond hij de mensen van Islington om zijn vinger.

Natuurlijk was niet alles perfect bij de Angel. Het bleef tenslotte Londen, dan was het nooit alleen maar rozengeur en maneschijn. Het grootste probleem waren de vele werkende mensen bij het metrostation.

In Covent Garden was het in alle omliggende straten druk, maar bij de Angel gebeurde alles in de buurt van het metrostation. Daardoor waren er ook veel andere mensen op straat: mensen die gratis kranten uitdeelden tot goededoelenwerkers – of ‘wervers’.

Dat was een van de grootste veranderingen sinds ik tien jaar geleden op straat begon te werken. Op straat was veel meer concurrentie gekomen. Wervers zijn hyperenthousiaste jonge mensen die voor goede doelen werken. Het is hun taak om gehaaste forenzen en toeristen in hun kraag te vatten en ze te laten luisteren naar het nut van hun goede doel. Daarna moeten ze proberen hen te laten tekenen voor het storten van een kleine bijdrage. Alsof je beroofd wordt door liefdadigheid.

Sommige waren derdewereldgerelateerd, andere gezondheidgerelateerd of gerelateerd aan kanker of aandoeningen als taaislijmziekte en alzheimer. Ik had er geen probleem mee dat ze er waren, maar wel met de manier waarop ze mensen benaderden. Natuurlijk had ik ook mijn eigen verkooppraatje voor de Big Issue, maar ik was niet zo opdringerig en vasthoudend als sommigen van hen. Ze liepen gewoon met de mensen mee en betrokken die in gesprekken die die mensen helemaal niet wilden voeren.

Dus zag ik mensen uit het metrostation komen, recht op een ware muur van die enthousiaste colporteurs in hun felgekleurde T-shirts af en vervolgens zo snel mogelijk doorlopen. Wat heel vervelend was, want daar liepen veel potentiële Big Issue-kopers tussen.

Als iemand echt de mensen wegjoeg, dan zei ik daar wat van. Sommige colporteurs hadden daar geen moeite mee. Die respecteerden me en gunden me mijn ruimte. Maar anderen niet.

Een keer had ik een verhitte discussie met een student met een wilde bos krullen. Hij irriteerde mensen mateloos door constant met ze mee te lopen, terwijl ze juist van hem wegliepen. Ik besloot er wat van te zeggen.

‘Hé, maat, zo maak je het ons wel heel erg moeilijk,’ zei ik in een poging het luchtig te houden. ‘Kun je niet een paar meter verderop gaan staan. Dan kunnen wij ook ons werk doen.’

Hij reageerde geprikkeld. ‘Ik heb alle recht om hier te zijn. Jij bepaalt niet wat ik moet doen en ik doe gewoon wat ik wil.’

Als je me kwaad wilt krijgen, moet je vooral zoiets zeggen. Ik wees hem direct op het feit dat hij misschien zo zijn studie wilde financieren, maar dat ik geld moest verdienen om de huur en de gas- en elektriciteitsrekening te betalen.

Toen betrok zijn gezicht.

Ook de mensen die gratis kranten uitdeelden vond ik bijzonder irritant. Sommige kranten waren van goede kwaliteit – bijvoorbeeld StyleList en ShortList – wat de vraag bij me opriep: waarom zouden mensen voor mijn krant betalen, als ze een andere gratis konden krijgen?

En dat probeerde ik ze iedere keer uit te leggen als een van hen in mijn buurt aan het uitdelen was. Ik liep dan naar zo iemand toe en zei: ‘We moeten allemaal werken, dus je moet me wel de mogelijkheid geven om mijn werk te doen, je moet echt minstens twintig meter verderop gaan staan.’ Het werkte niet altijd, want veel van die verkopers spraken geen Engels. Ik probeerde hun de situatie uit te leggen, maar ze begrepen niet wat ik zei. Anderen wilden gewoon niet naar me luisteren.

Maar de allerirritantste mensen die op straat werkten waren de geldkloppers: goededoelenwerkers die overal opdoken met hun grote plastic emmers om voor de laatste ramp te collecteren.

Ik leef echt mee met een heleboel doelen waarvoor ze collecteerden: Afrika, milieuzaken, dierenrechten. Allemaal geweldige, zinnige doelen. Maar als de verhalen klopten die ik had gehoord over hoeveel geld er in de zakken van die geldkloppers zelf verdween, dan leefde ik al veel minder mee. Sommigen hadden niet eens een pasje of een accreditatie. Sommige geplastificeerde pasjes die om hun nek hingen, hadden net zo goed op een kinderfeestje gemaakt kunnen zijn. Heel amateuristisch.

Toch mochten ze in metrostations staan, een plek die absoluut verboden was voor Big Issue-verkopers. Ik baalde echt als ik een geldklopper binnen tussen al die mensen zag lopen. Soms stonden ze pal naast de tourniquets. Dus tegen de tijd dat de forenzen en toeristen uit het station kwamen, hadden die natuurlijk allang geen zin meer om een Big Issue te kopen.

Het was de omgekeerde wereld. In Covent Garden was ik de rebel die niet op de toegestane plekken bleef en de regels aanpaste. Nu stond ik aan de andere kant.

Ik was de enige verkoper met een pasje buiten, op straat voor het metrostation. En ik had keurig uitgezocht op welke plekken ik wel en niet kon staan zonder de andere verkopers daar – vooral de krantenverkoper en de bloemist – voor de voeten te lopen. Maar de wervers, venters en goededoelenwerkers overschreden iedere keer weer die grenzen. Sommige mensen zullen dat vast ironisch vinden, maar ik moet toegeven dat ik er zelf niet altijd om kon lachen.