KID KEBAB EN DE WITTE SOEZEN

Dit was zijn lievelingsdag, elke week weer. Dan werden de wegwerpers, gemaakt van zurige amandelspijs en bedekt door goudkleurig, met poedersuiker bestoven bladerdeeg, gebakken in de traditionele vormen die van honderden jaren her waren; roze mannenvoeten, elegante beige handen en kinderlijke, met orangeade geparfumeerde vleeskleurige ellebogen. Het stoof dan zo in de werkplaats en het kantoor, dat het er mistig door werd terwijl de geuren de werkenden het speeksel over de tanden deed lopen.

'Kid! Bij meneer Abdellah komen!' werd er geroepen. De bezorging nam een aanvang en hij had er zin in. Hiervoor hield hij al de gehele ochtend zijn bromfietshelm op om daarmee een aktieve want direkt inzetbare indruk te maken.

In de hal van het kantoor, stond El Feig, de nieuwe kontroleur die niet alleen de bakkerijprodukten maar ook het personeel in de gaten hield. Met zijn hoge tulband waarin een duimgrote steen fonkelde en een baard waarin alleen de scherpe snede van het elastiekje waarmee zijn hoofdtooi overeind gehouden werd, de woedende haarmassa doorsneed, zag de kontroleur er angstaanjagend uit.

'Hash maskiel polle polle achied!'

Beleefd want dat was zijn tweede natuur, trok hij tenslotte zelfs zijn zakken binnenstebuiten terwijl hij maar bleef glimlachen en buigen tot hij in de kamer van pol zor Abdellah stond. Ook hier stoof het meel rond en lag tot op het kapsel en de schouders van de direkteur van de oriëntaalse bakkerij.

Hij drukte duimen en pinken tegen elkaar en bracht zijn handen voor zijn neus. De direkteur hield ervan wanneer de tradities werden bewaard. Alleen de blanke sahib moest hij wel een hand geven maar dan liep-ie meteen door naar het toilet om eroverheen te plassen. Een van die geheime beledigingen die allen tesamenbond.

'Poshe lhab?' vroeg hij.

'Breng jij even een wegwerper van twee kilo naar...' Meneer Abdellah gaf hem het papiertje met het adres. 'En meteen afrekenen! Nikse ervan ja op de klab.' En hij begreep het. Die grote balk, de klab achter de direkteur, vol inkepingen als blijvende herinnering aan nooit betaalde rekeningen.

Snel liep hij naar de sorteerderij waar de bestelling al in de gevlochten verpakking klaar lag. En daar was Aldahrah waarmee hij, wanneer zijn mannelijkheid volgens eeuwenoud voorschrift daartoe gereed was gemaakt, de echtverbintenis aan zou gaan. Ondanks de drukte zag ze hem en begon bloemen, deze keer irissen, naar hem te gooien. Hij glimlachte. Ze was nog een kind en had nog geen benul van gericht smijten. De bloemen dienden in het gezicht van de aanstaande man uiteen te spatten maar Aldahrah raakte nog niet een schouder terwijl de andere inpakmeisjes haar gillend aanmoedigden met daardoorheen de muzikale herrie van de soek-fluit en de gamalan die uit de speakers galmden. Nou, hij had nog in het geheel geen behoefte aan trouwerij. Hij zou dan de rest van zijn leven de hele dag in ongezellige koffiehuizen moeten doorbrengen om te kaarten en mierzoete thee te drinken; een gang die slechts onderbroken werd door de geboorte van talloze kinderen mitsgaders het sterven van familie verderop, in de gloeiendhete kommen van tot op het bot geërodeerde bergketens.

Snel was hij op straat waar de Püff stond. Hij stopte de wegwerp achterin in de mand en startte. Het geluid van het venijnige motortje vulde de straat en een stinkende rookwalm deed de rest. Daar hield-ie van. Rondrijden. Vooral nadat oom Maktar op de plaats van het zadel een stoel had gemonteerd. Niemand in de stad had een brommer zoals hij! Sterk, komfortabel en glanzend van het vet.

Langzaam reed hij weg en riep onderwijl het stadsplan op in zijn hoofd. De Tugelaweg was vlakbij zodat hij een mooie omweg langs de haven kon maken waar de machtige veerpont golven tegen de damwand deed slaan. Maar eerst afleveren. Een zachte regen sloeg daarbij tegen het vizier van zijn helm en in de schoot van zijn zeiljopper vormde zich al gauw een plas. Hij genoot want alles had zijn interesse. De Afrikanerbuurt slokte hem op maar gaf er veel gezelligheid voor terug. Veel interesse had hij voor de winkelende vrouwen. Om deze tijd van de dag waren het hoofdzakelijk al wat oudere vrouwen die zich onder regenschermen voortspoedden. Tegenover de eetsalon De Happerik stopte hij en keek nieuwsgierig door de al wat beslagen voorruit. Deze lunchroom was voor hem de lakmoesproef voor de ontwikkelingen in het land. Werden er eertijds in die eettent hoofdzakelijk van varkensvlees vervaardigde gerechten in de vorm van worsten, frikadellen en ballen verkocht, steeds verder rukte er nu de kebab op, de shoarma, tiffi tiffi, flachseh en andere lamsvleesprodukten. Ook de bediening kwam langzaam maar zeker in hun handen. Alleen de baas, zo'n vette 'Ollander en zijn wief, hield zich nog met moeite staande, zich links en rechts aan toonbank en koelvitrine vastgrijpend. Nog even en dan zou ook deze vette vent vallen en was ook deze toko in hun bezit. Ja, het was waar. Het kon tweehonderd, driehonderd jaar duren, maar dan was ook dit Koninkrijk der Nederlanden, evenals de Bundesrepublik, de gloire de France en wat er nog verder restte aan Europa, Islahama-daans; en mensen als hij eindelijk thuis! Een schok ging daarbij door zijn onderlijf en even sidderde hij van een lust die hij anders alleen in de nabijheid van vrouwen ervoer. Pas op dat die witte wijven dan door hem en zijn vele, vele kameraden zouden worden gekeest! Dat was de definitieve djihadan, de door het vrije westen zo gevreesde verdomd heilige oorlog die tenslotte zou uiteenspatten in een definitieve djihadeladeloe jaja, een djihadeladeloe olé!

Met een klap sloeg hij het vizier van zijn helm omhoog en wiste met een handschoen het begeerte-zweet van zijn voorhoofd. Vooruit, en nu de bestelling gedeponeerd. Voor hij wegreed, keek hij nog even achterom, opende de klep van de mand en spoog op het eigenlijk nogal rituele gebak. Een stille, een subtiele wraakneming op al die blanke smoelen die nu nog de straten vulden.

Slippend vanwege de renovatie aan de huizen en de rommel die dat op straatniveau veroorzaakte, bereikte hij eindelijk de klant. Hij kontroleerde het huisnummer met dat op de notitie van zijn geëerde direkteur, zette de brommer op de haak, nam de bestelling onder de arm, en belde aan. De deur vloog open en hij riep, zo hard hij kon want daar hielden ze van, 'Akhabar moch moch!!' in het trapportaal. Ook hief hij even de nationale hymne van zijn oriëntaalse achtergrond aan. Een oosterse presentatie gaf een enorme klantenbinding. Die van het kille natte westen warmden zich aan de sfeer van de ook zijn volk zo eigen duizend en één nacht, immers! Anders zouden ze hun lekkernijen niet bij de zijnen bestellen. En opnieuw schoot er iets door zijn onderlijf dat hij verder alleen maar had wanneer hij blonde stoten in lingerie van advertenties in de Wehkampkatalogus bekeek.

Een vrouwenstem klonk en riep iets van 'Daar is de turkemeier dus, kom boven en leg maar neder!' of woorden van gelijke strekking.

In zijn reelederen muilen waar aan de omhooggekrulde punten belletjes hingen die zijn stappen begeleidden als betrof het hier een roomskatholieke processie, veerde hij naar boven.

Een grote, voluptueuze vrouw wenkte hem om verder te komen en liet hem in een boudoirachtig vertrek vol cretonnen meubels die besmeurd waren door aangezichtszalven. Toen hij ging zitten stoof een wolk rouge uit de kussens. Bovendien hing er een wolk parfum waaruit stukken vielen te snijden. Hij hield niet van deze westerse pracht. Zijn smaak was gevormd door amber, mirre en de wierook van de waterplaatsen.

Of hij zijn bromfietshelm maar wou afzetten en de zeiljopper uitdoen. Dan ging mevrouw even een lekker bakkie kofje voor hem halen. Hij walgde bij het vooruitzicht. Die slappe koffie. Treurig legde hij de helm op de grond en keek toen nieuwsgierig van enige afstand naarbinnen. Prachtige lederen banden! Hoe vaak zou hij er nog zijn hoofd in moeten steken voordat hij permanent op kantoor kon blijven zitten?

En daar was die vrouw alweer. 'De koffie was op dus ik dacht dat een glaasje likeur...'

Ze zette zowel voor zichzelf als voor hem een elegant glas gevuld met hevig groen neer en ging toen tegenover hem zitten. Enigszins beschaamd konsta-teerde hij dat hierbij een groot deel van haar kimono openviel zodat hij tot ver haar voluptueuze dijen kon zien. Wat waren die blanken toch ombeschaamd!

'Zo, dus proost!'

Voorzichtig nam hij een slokje. Lekker zoet in ieder geval. Hij hoopte maar dat er geen alkohol inzat want daar waren in zijn kring overwegende bezwaren tegen.

'Dus jij bent die beroemde tweede generatie,' begon de vrouw, greep in haar kapsel en begon het te rangschikken. Er waaide een wolk van poeder uit op dat hen beiden even hevig deed niezen.

'Wat zei u, mefroj?'

Tweede generatie. De kinderen van de eh... nou ja, die bij jullie vandaan kwamen om hier... Ach, harde werkers die voor ons het karwei...'

'U bedoelt... Gastarbeiders, mevroj?'

'Nou ja... daar wordt niets mee bedoeld hoor... Eh... dat zijn ook mensen. Als ik. Als wij, bedoel ik..

'Nou mevroj. Ik ben niet de tweede maar de zesde generatie. Mijn over- over- over- overgrootvader, ene Tuleiman Bala Rhim kwam als kantoorbediende uit Noord-Afrika om hier bij de O.I.C. te werken.'

'De O.I.C.? Wat is dat?' wilde ze weten.

'De Oost-Indische compagnie, mevroj.'

'Oh ja...' De vrouw liet even haar kapsel met rust wat hem een genoegen deed want met al dat gepluk, boven op d'r bol, verschoof haar kleed voortdurend en zag hij méér dan alleen de inzet, zelfs zo nu en dan haar forse rose tepels en dat bracht hem in bekoring en was dus niet goed.

'Maar dan was jouw vroege familie al heel ontwikkeld, nietwaar?' ging ze verder.

'Meer dan uw voorgeslacht mevroj. Toen ze hier nog met de handen aten, gebruikten wij al vork en mes en maakten onder de maaltijd moeilijke, algebraïsche berekeningen.'

'Hoe is het mogelijk!' Vol bewondering sloeg ze een hand voor haar mond en stak toen een fijn, goudkleurig sigaartje op. Zelf pakte hij maar eens zijn tabaksbuil erbij maar dat wilde ze niet. In dit huis kon alleen door de bewoonster en haar vrienden gerookt worden. En hij was tenslotte maar een loopjongen, nietwaar.

'Nou mevroj, ik ga anders over straat met een luxe brommer hield hij haar voor en begon last te krijgen van de hitte die hier heerste. Maar ja, alle vrouwen over de hele wereld waren kouwelijk. Kouwe handen, voeten, neus... Nou ja, de reden was bekend. De bloedsomloop van vrouwen was alleen normaal wanneer ze zwanger waren.

'En eh... kijken jullie vaak naar de televisie? Je weet wel, die éénogige verrekijker in de hoek van de kamer waar...'

'Wij hebben allen teevee, mevroj verklaarde hij ernstig en nam nog een slokje van dat groene. Hij werd nu ook vanbinnen warm. Was het toch alkohol? Oh, jij verborgen zonde die als de hete passaat vanuit de sterrenevelen boven de woestijnen lekt langs de hete... Steeds wanneer hij vreesde iets verbodens te doen, dan kwam er als vanzelf een van die machtige oriëntaalse spreuken bij hem boven.

'...maar kijken doen we er nimmer naar ging hij verder. 'Wij leren onafgebroken een vak en tijgen dan aan 't werk. En onze arbeid, mevroj, wordt niet door overeengekomen voorwaarden bepaald maar door de stand van de zon, de maan en enkele der planeten zoals daar zijn die bars zijn van de weeromstuit of die de gezichten van heldinnen hebben... Op de kfar Alkabar... de ger tel Ahaba..

'Oh jongen, ga verder!' riep de vrouw en hij kreeg een kleur. Ze had zich op de poef omgerold en ze was vanonderen nu tot aan haar slip zichtbaar. Een zacht-blauw broekje waarop een rood hartje was bevestigd.

Het klinkt zo romantisch wat je allemaal vertelt!' bekende ze en volgde toen zijn blik. 'Kan je daar niet tegen, kleine schavuit?'

'Mevroj, ik, Kid Kebab, zie niets waar mijn ogen niet op mogen rusten.'

'Nou, ga jij dan maar eens staan,' beval ze.

Beleefd stond hij op en draaide op haar verzoek rond.

'Nou Kid Kebab. Je hebt een lekker kontje,' vond ze.

'Bij ons hebben we dat allemaal,' merkte hij op. 'Ook de vrouwenmensen. We zitten er hoofdzakelijk op.'

Ze lachte hartelijk. Gelukkig maar. Dat scheelde straks in de fooi. En voor een goede fooi, wel, wie was hij om daar niet alles voor te doen, toch?

'En hoe vind je de mijne?' Bliksemsnel liet ze zich op haar buik rollen. Haar kimono zat nu tot aan haar middel opgerold.

'Ook heel goed om te zitten, mevroj.'

'Nee gekkie. Vind je 'm mooi... Mijn kontje.'

'Nou, kontje, kontje. Zegt u maar gerust kont, mevroj,' vond hij. Eerlijk gezegd vond hij haar niet langer alleen maar schaamteloos, maar ook buitengewoon kinderachtig. Wie deed nou zoiets?

'Oh wat ben je toch een heerlijk joch!' hoorde hij haar fluisteren. 'Waaraan doen mijn billen jou denken, Kid?'

Bliksemsnel ging hij de mogelijkheden na. Het beste was er weer wat nabije oosten tegenan te gooien. 'Aan het siphongeberte, mevroj. Zoals de rots zich bij de oase van kebèl loszingt uit de woestijn om zich de glanzende gladde flanken te laten likken door mon pouffe; de zon! mevroj.'

'Wat ben je toch een lekkere knul!' zuchtte ze en tot zijn verbazing zag hij hoe ze haar handen vanboven tussen haar dijen drukte. 'Kom eens hier? Nee, op je knieën!'

Fooi, dacht hij. Dat gaat de goede kant op. Ze mag me.

Voorzichtig, in verband met de vouw in zijn keurige broek, deed hij wat hem gevraagd werd en daar waren haar enigszins vochtige vingers al op zijn wang.

'Jullie hebben allemaal zo'n mooie, perzikachtige huid,' klonk het klagend. 'Die heeft geen nachtcrème nodig.' Haar vingers zochten zich een weg, streelden zijn nek. 'En dan steeds weer die prachtige, amandelvormige, donkere ogen,' ging de cliënte van de bakkerij verder. 'Zo glanzend... zo...'

'Dat u ze mooi vindt, mevroj, komt hoofdzakelijk omdat u zich in mijn heldere oogopslag kunt spiegelen... uzelf zien...'

'Dat is natuurlijk waar,' reageerde de dame peinzend. 'Maak je broekriem eens los.'

'Mijn wat!' Hij geloofde zijn oren niet en nam dus bliksemsnel nog maar een slok uit het elegante drankvaasje.

'Broekriem...' mummelde ze. En ineens waren zachte lippen op de zijne en drukte haar hand hard tegen zijn achterhoofd zodat hun neuzen met een klap op elkaar sloegen.

'Kan niet, mevroj,' bekende hij haar.

'Waarom dan niet, ventje?' Ze keek hem ernstig aan. De waterigblauwe ogen deden hem denken aan...

'Omdat mijn pantalon me dan op de schoenen valt,' bekende hij. 'Dit is een wijde, een bandplooibroek. En dan gebeurt zoiets en verlies ik mijn mannelijke waardigheid. Kijkt u zelf maar.' Hij stond op, knoopte zijn van kamelenhuid gevlochten bretellen los en de broek viel op zijn oosterse muilen. Met een 'ziet u wel besloot hij dit deel van het avontuur.

'Maar dat is helemaaaal niet onmannelijk,' vond de dame en geschrokken konstateerde hij dat één van haar zware borsten de kimono had verlaten en er nu maar zo'n beetje bijhing. Voor hem was dat geen punt. Op vakantie in het vaderland waar het opstuivende zand in de ogen prikte, zag je overal vrouwen op deze wijze. Maar dan wél om het kind te voeden. En niet zoals nu. Uit nonchalance naar hij dacht. De vrouw dient immers bedekt te zijn. En vooral te blijven! ill la la; wat zoiets betekent als 'Kom nou!' Maar dan wel op luide toon uitgesproken.

Ditalles zou tot daar aan toe zijn, maar wat deed de geachte cliënte nu? 'Hier zit je mannelijkheid, Moestafa!' riep ze en vatte zijn geslachtsdeel via zijn onderbroek.

'Niet Moestafa,' zei hij afkeurend. 'Maar... AU!!' De dame had geknepen. En nog erger, trok hem aan zijn faltach (pik) naar zich toe, naar beneden en tussen haar benen.

'Mefroj!'

'Waarom zeg je toch altijd mefroj en niet gewoon, zoals normale mensen doen, en spreekt me aan met mevrouw, koekebakker!'

Ja maar... Ziet u, bij het afleveren van een bestelling ben ik op deftig!' Hij hield nu rekening met een pittig debat, mooi afgerond door een knappe fooi, maar de vrouw zweeg en bleef hem onafgebroken aankijken. Beschaamd sloeg hij de ogen neer en boog het hoofd. Ze was vanboven in zijn onderpantalon gegaan en ineens voelde hij haar hete poezelige hand op zijn vlees. En de hand bleef daar en begon zijn filahla (lul) de hand te geven, te manipuleren op een wijze die hem aan vroeger deed denken. Toen hij, op de doorgelegen mansarde bij oom Ibrahim die hem in de wereld van oud ijzer en aftandse automobielen zou inwijden, zichzelf.nog niet zo in de hand had en zich de lust opwekte door zijn pahna (fallus) heen en weer te zwaaien in de kille lucht van de tochtige zolder. Gelukkig had hij de goede strijd gestreden. En gewonnen! Niet weinig geholpen daarbij door de vrees dat de goshi pè (onanie) het schedeldak week maakt en tenslotte ineen doet zakken. En dat had niet alleen kaalhoofdigheid tot gevolg maar ook het uitblijven van de normale baardgroei zodat zich geen knevel (snor) kon vormen. Tussen zijn mensen was er niets pijnlijkers mogelijk!

Tot zijn ontzetting ervoer hij dat daar, beneden, zich iets verstrakte. Waarom deed die vrouw dat? Hij was toch een vreemde! Of wilde ze misschien de fooi aan hem in natura laten ervaren? Maar geld, zowel eerlijke pasmunt als grote flappen, ging toch boven alles? Hoe moest hij het nu regelen?

Vertwijfeld deed hij een stap met een knie achteruit maar haar arm was langer dan gewoonlijk en de hand blééf om zijn peter hofstege die zo langzamerhand ook de omvang had aangenomen van genoemde eminentie. Bovendien gleed hij uit over de eigen op de enkels vallende pantalon en gierend van het lachen ving ze hem bovenop zich. Het kwam hem voor als viel hij in een pudding. Het was overal altegaar week en wulps en het vlees van de vrouw omvaamde hem. Hij voelde zijn benen op de hare en toen ze haar dijen spreide als wees ze daarmee de tijd aan, tien voor twee, veerde zijn bekken op de hare. En nog steeds was die mollige hand op zijn zich verheffende el pohi (lustveder) en trok ze deze uit zijn broek. Ging het dan eindelijk gebeuren waarvoor de wijzen uit het nabije maar momenteel wel heel ver verwijderde oosten steeds weer voor waarschuwden? De bijslaap diende tot het uiterste uitgesteld te worden, zo luidde de eenvoudige wet. En bovendien pas plaats te vinden in het huwelijk en met het uitsluitend doel het genot van een alsmaar groeiende kinderschare.

'Mmru mmmmm...' zei de vrouw. 'Grr wufff. Poei! Poei!'

Wat was ze daar, vanonderen toch aan het doen? Met een uiterste krachtsinspanning tastte hij over de vloer, vond zijn bromfietshelm en zette deze op. Met een klap sloot hij het vizier. Het was of hij zich weer thuis, in zichzelf bevond. Wat er nu verder nog met hem gebeurde, het kon hem niet deren. Terwijl het blauw licht doorlatende vizier de kamer achter hem weerspiegelde, trok hij zich terug in zijn eigen wereld; de Levant! Daar ging hij, met oom Bakrh het brood onder de hongerigen verspreiden. Het zonnetje scheen en brandde gaten in de mensen. En... Gaten? Wat was dat daar? Hij voelde zijn lange patijn in iets zachts, warms en gladsoepels verdwijnen en de vrouw, onder hem, begon hevig te zuchten. Ook over zichzelf verbaasde hij zich diep. Langzaam maar zeker voegde hij zich eerst naar het ritme van die vrouw die alsmaar sneller haar heupen onder hem heen en weer schoof. En tenslotte vond hij zijn eigen cadans; niet heen en weer maar op en neer. Zijn filahla (zie eerdere vertaling) slipte in en uit dat mens, onder hem. Het was er glad. En heet en hij voelde zijn hoofd in de helm rood worden. Iets pakte hem bij de ballen en dan werd hij, vanonder, weerloos en leeggezogen. Hij verloor zich in een stampend vat en het elixer verliet hem en vulde die mefroj tot aan haar strot.

Onder hem werd het uitgeschreeuwd. Eén lange, ononderbroken kreet.

'Riep jij daar, Ans?' hoorde hij uit de verte roepen.

'Nee hoor!' schreeuwde de vrouw terug. Hij voelde haar adem langs zijn helm stoten. 'Ik onderhoud me alleen met de loopjongen. Van de uitheemse bakker!'

Hoe kon ze het er uitbrengen!

'Ga weg, viezerd!'

Met kracht stootte ze hem van zich en in een flits zag hij die vrouwelijke pruimedant. Een gulzige spleet die door haar werd omkranst. Zo, dit was dus het vrouwelijke van de mens. Het was voor het eerst dat hij inzicht hierin verkreeg.

Bliksemsnel trok hij zijn broek omhoog en sloeg zijn jopper om. Weerloos lag het stuk gebak voor de stoel op de grond. Waarschijnlijk had hij er met een knie in plaatsgenomen. Fraaie wegwerper. Het huilen stond hem nader dan het lachen. Ook de vrouw was omhoog gekomen en trok d'r kimono recht. Mooie manier van doen,' hoorde hij haar mopperen. Beneden onder hem voelde het kleverig aan en hij ervoer een grote vermoeidheid. Zijn jongehereneer was tenslotte ook met geweld aan hem onttrokken. Maar dat zou hij pas later ervaren, nadat hij de jaren des onderscheids wat in zijn kring altijd met enige feestelijkheid gepaard ging, was ingetreden.

'Nou, donder op!' zei de vrouw en hield de deur uitnodigend open. 'En laat je hier nooit weerzien!' vervolgde ze.

In de deuropening draaide hij zich om. De vrouw zag er verfomfaaid uit. 'De nota nog?' vroeg hij bedeesd. Als antwoord sloeg ze de deur dicht in zijn gezicht.

'Au!!' riep hij nog en rende toen op zijn rinkelende muilen naar beneden waar opnieuw een stortbui was losgebarsten. Snel sprong hij op de brommer en keek toen de Tugelaweg in de rijrichting af. Zijn donkere oosterse ogen namen het stadsbeeld in zich op. Ach, hij zou nog vele vele straten in zijn bestaan moeten begaan. Hij hoopte dan ook dat zijn leven steeds bergafwaarts zou mogen verlopen. En met een krachtige wind. In de rug...