EEN OPEN HERENJAS SCHUIFT ZUCHTEND DOOR HET PARK...

Smolensk! Dat dacht-ie altijd wanneer hij op maandagochtend, drentelend door de afdelingen, zich voor de eerste keer die week naar de toiletten begaf. Smolensk, dat was het woord dat zijn stiefvader in de oorlog, het oor tegen de radio geklemd, tussen de storingen door had opgevangen en toen allerwege zo'n vrolijke opwinding had veroorzaakt. Dezelfde opwinding, naar hij dacht, bij het begin van de werkweek. Dan waren de mensen uitgerust en voldaan door het onafgebroken zoeken naar ontspanning in het week-end en blij weer eens aan de slag te kunnen om de maatschappij een stuk brood af te dwingen en veel, heel veel beleg.

Een feestelijke sfeer van een bijkans verlammende gezelligheid, had het kantoor ook nu weer in z'n greep. Groepjes dromden om de bureau's en bespraken de genoten teevee-programmas. En verder was er altijd wel een jarig die gefeliciteerd moest worden wat de laatste jaren met echte pakkerds gepaard ging. En hier en daar zat iemand eenkennig uit een la te snoepen. En daar was ook al zijn Ien van Dalen met wie hij het sinds jaar en dag zo goed vinden kon. Ze was bezig de planten van water te voorzien en droeg bovendien een grote gebloemde jurk die hem even duizelig maakte van de vele kleuren. 'Goedemorgen, juffrouw van Dalen!'

'Ha, meneer de Back! Ik dacht al zo, ik heb meneer de Back nog niet gezien vandaag.'

'Zegt u dat wel. Zegt u dat wel. Maar ik heb u ook niet zien binnenkomen.'

Ruisend verdween de waterstraal uit de rode gieter in de pot van een omvangrijke begonia terwijl de stevige vingers van juffrouw van Dalen de dorre delen uit de plantekroon verwijderden. 'Nee, dat klopt. Ik was vandaag op het fietsje en dan pak ik altijd even de dienstlift. Da's wel zo gemakkelijk!'

'Gelijk heeft u.' Hij wist wat er nu komen ging. Of hij even de gieter voor haar wilde vullen.

'Ach, wilt u misschien...' Ze stak de gieter naar hem uit, de greep in zijn richting.

'Natuurlijk! U kent me nu lang genoeg om te weten dat ik omstreeks deze tijd altijd richting toilet ga!'

Ze lachte terwijl ze vanonder uit naar hem opkeek waarbij hij steeds de opwelling kreeg haar eens slechts in d'r onderbroek te zien. Een gedachte die hem niet zozeer deed huiveren van genot alswel tot tevredenheid stemde daar het hem bewees nog een gezonde man te wezen met ook normale, pittige gevoelens. En steeds ervoer hij dan tevens het verlangen Ien van Dalen in vertrouwen te nemen. Haar deelgenoot te maken in een gesprek van mens tot mens. Hij wist wel beter. Alleen had hij voort te gaan met zijn armzalig geheim waar nooit iemand ooit begrip voor zou kunnen opbrengen. Zo waren de mensen nu eenmaal. Het stemde hem allang niet meer tot nadenken, laat staan droevig.

'En meneer de Back...' Ze keek hem nog steeds vanonderuit ondeugend aan, staande vanachter haar bureau, de stevige handen met kanjers van ringen plat op de bakelieten plaat die glansde van het poetsen.

'Ja, van Dalen?' Ach, vatte ze hem ooit nog eens bij de voornaam; Johannes. Hij zou haar voortaan schallend Ien noemen.

'Laat 'm er niet invallen, hè?' Ze lachte en ineens zag hij iets besmuikts in dat grote, vlezige vrouwengezicht.

Nee toch. Ze zou toch niet... Ach wat, natuurlijk bedoelde ze de gieter. In de wasbak.

'Maakt u zich niet bezorgd. Ik zal hem goed vasthouden!'

Juffrouw van Dalen schreeuwde het uit van het lachen en sloeg hem vriendschappelijk op een schouder. Tenslotte was ze minstens een kop groter dan hij.

In de gangen rook het zorgelijk naar koffie en kruimelige sprits. Naar cano's, amandelkoeken en de zware after-shaves van de direktie. Zon viel door de groene ramen en kleurde het verbindingsstelsel dat licht op en af ging zodat er geen trappen van node waren, als een aquarium. Er werd om deze tijd behoorlijk heen en weer gelopen. Alleen het zoeven van de rubberen banden van de post- en ordnerkarren ontbrak, zo vroeg in de week.

In het toilet bevond zich nog niemand voor de bekkens of de wastafels en geurde het vooralsnog naar bleekwater en wolkjes luchtverfrisser. Alleen achter een van de gesloten deuren klonk, na zijn binnenkomst, gezucht en gesteun mitsgaders het ritselen van de krant. Van der Vlis natuurlijk die sinds jaar en dag kampte met een hardnekkige constipatie, tot midden in de winter met zakken pruimen op kantoor kwam en iedereen doorzaagde over zijn hobby, de tramwegen en de voordelen van een jaarabonnement.

'Ik ben het maar, Vlissie!' riep hij en nam plaats voor een van de waterbekkens waarin het juist weer eens begon te ruisen en stroelen van neervallend water.

'Ach, ach,' klonk het terwijl het ritselen van de krant gewoon doorging. 'Wat is de mens die zo geteisterd wordt, meneer de Back. Wat een feest moet zijn is bij mij een martelgang. Van kindsbeen. Ach ach...'

'Ik heb eens gelezen dat het hielp wanneer u bij het persen op uw hand blaast. Bij bevallingen...' Hij opende zijn gulp en keek naar beneden. Allemachtig, wat was dat toch prachtig.

'...plastic zak,' klonk het terug. 'Lotuszit. Maar dat gaat niet op die westerse weeceepotten. Zeg, de Back, heb je dat nieuwe tramstel al gezien? Hij rijdt al rond.

Terwijl het gebabbel achter de dichte deur doorging, vulde hij bij een wasbak het rode gietertje van van Dalen. En ineens wist hij het weer zeker. Vanavond! Dan sloeg hij weer toe. Komen wat er van komen mocht. Een golf van genot en een rilling van geluk deed hem even letterlijk beven. Maar hij vermande zich. Eerst wat arbeid en dan de plezanterei.

'Ik ga!' riep hij in de richting van van der Vlis. 'Sukses!'

'Wilt u mij bij Etty ekskuseren? Ik hoop binnen een uurtje weer op de afdeling te zijn.'

Terwijl hij langzaam terug liep waarbij water uit de gieter op zijn kleine handen druppelde, overwoog hij tegenover de zaalchef te zwijgen. Maar eenmaal op de afdeling kon hij het toch niet laten. Etty zat achter zijn bureau, zijn modieuze ziekenfondsbril op het voorhoofd.

'Meneer. Van der Vlis laat zich ekskuseren. Hij hoopt aan het einde van de ochtend nog het toilet weer te verlaten om zich bij de mensen op de afdeling personeel te voegen.'

De zaalchef, als steeds gehuld in nonchalante, alternatieve vrijetijdskleding, keek hem even aan. 'Het wordt tijd dat die man met de vut gaat.'

'Zegt u dat wel, meneer Etty. Zegt u dat wel.'

'Ja,' zei Etty. 'Dan kunnen jullie, hahaha, samen, hahahct, hand in hand...'

Broekemeijer, die tegenover de zaalchef zat, lachte van harte mee wat hem een verbaasde blik van Etty opleverde.

'Eh, neemt u me niet kwalijk. Ik eh...' deed Broekemeijer laffelijk, 'ik weet het. Wie niet links is moet op de blaren zitten met...'

Drentelend begaf hij zich met het gietertje naar Ien van Dalen. Hij hield niet van de terreur van Etty met z'n linkse idealen en zijn rechtse positie.

'Ah, daar is mijn kleine bloemenvreugd!' riep van Dalen verheugd en hij mocht even rondtasten in haar glazen pot met jujubes.

Eindelijk zat hij achter zijn bureau. Het schoot al lekker op. Elf uur alweer. Een mens kwam tijd tekort. Even greep hij naar de linker lade waar vroeger het grootboek in lag met zijn heldere kolommen van wat er inging en wat er uitkwam en die voor hem boekdelen spraken. Hij zou dit tevergeefse tasten nooit afleren, al zat ook hij al weer zo'n half jaar achter het matte beeldscherm van de computer. Maar ook deze manier van boekhouden bracht al gewoonten voort. In het nog onverlichte, grijsachtige glas van het bolle oog, kamde hij eerst zorgvuldig de haren voordat hij het met de comptoets blauwachtig liet opstralen.

Mijmerend bleef hij even zitten terwijl hij met welbehagen zijn gezicht met de straling van het apparaat liet bombarderen. Het moest heilzaam voor de huid zijn, zo had de direktie laten weten. Dan pendelde hij tenslotte naar de opslag van gegevens waaruit hij een keuze kon maken om zijn taak te kaderen maar werd verrast door lange reeksen telefoonnummers met de aanvullende gegevens van de crediteurenadministratie. Opnieuw probeerde hij toegang tot zijn materiaal te krijgen maar het enige wat verscheen was een vage, op het beeldscherm -nogal uit het lood hangende mannenhand. Hij vergrootte het beeld tot hij alleen nog wat vingers had en herkende deze toen aan de grote tegelringen, als die van zijn zaalchef. Hij greep de telefoon. En we zingen en we springen en we zijn zo blij want er zijn niet van die strontvervelende krengen van kinderen bij! zong hij zachtjes.

'En wie mag dat wel zijn?' hoorde hij zowel in de hoorn als pal achter hem vragen.

'Meneer Etty, ik krijg alleen een van uw handen op me scherm.'

Wel verdomme,' hoorde hij de chef schreeuwen.

Nu werd ook overal geroepen dat de computer was uitgevallen en alleen fotos en alphabeelden liet zien.

Tevreden begon hij eerst eens de laden van zijn bureau opnieuw in te ruimen. Lade na lade beoefende hij, ruimde in en mijmerde onderwijl bij de kleinigheden; een kapot brilmontuur van Hofstede die hij, al weer jaren geleden, had aangeboden te repareren, het glazen gebittebakje van zijn voorganger, aangebroken doosjes met nietjes, paperclips, een passer en nota bene zelfs een nog goed werkende magneet totdat hij, in de onderste la, door de oer-scherpe, gekartelde vlam van de angst bijna werd gekloofd. Verschoot hij van kleur? Sloeg hij wit uit? Snel griste hij het stadsplan van Falck's met zijn handige indeling, die overzichtelijke informatie ook, uit de bak en propte het in zijn binnenzak waarbij hij deze scheurde door de harde ringrug. Allemachtig, hoe had hij zo stom kunnen zijn! Heel z'n hebben en houwen stond erin. De zwarte stippen van zijn Parker, met de data erbij, aangebracht in het groen van de parken en speeltuinen, de winkelcentra in de periferie en langs de kleinere in- en uitvalswegen ter hoogte van de laatste woningblokken van de stad ongeveer. Overal waar hij zich in de loop der jaren had gemanifesteerd - wat! - gepresenteerd in die oeroude kunstvorm waarin de maker, de presentator als het ware, anoniem, in de avondlijke schaduw of bij het licht van straatlantarens, in het verborgene had te blijven; op straffe van slaag en niet mis te verstane boetes. Een kunstenaarschap dat zich nog het best liet vergelijken met dat van hen die zich durfden te verheffen in diktatoriaal geregeerde landen en onder autoritaire regimes. Voor hen, nee, voor hem geen respekt of ook maar subsidies, werk- en reisbeurzen, teevee of zelfs maar een praatgroep. Nee, zijn toonkunstenaarschap kreeg slechts laatdunkende berichten in de krant met koppen als Man toont potlood, vrouw valt flauw. Hij wist wel beter. Bovendien kwam er heel, heel wat bij kijken. Het had hem altijd handen vol geld gekost om zich vooral smaakvol te onthullen, te tonen wat hij alzo in huis had. Hij was verdomme toch geen gulpenritser!

Met iets van woede stak hij dat gekartelde, tweesnijdende zwaard van de angst weer in de zachte schede van de zelfbeheersing en stond met enige nadruk op waardoor zijn stoel achterover op het linoleum viel wat nogal kollegas deed opkijken. Er was ook geen reden voor paniek. Ook al zou iemand, al was het maar zo'n persoon van de schoonmaakdienst die trouwens toch niet kon lezen, in zijn laden hebben gesnuffeld, door het stadsplan gebladerd, wie zou de link kunnen leggen? Hij, die keurige vent toch. Zuchtend dacht hij even aan de Tugelaweg.

De gong van Etty en diens 'Pauze! Pauze!' redde hem. Snel voegde hij zich in de kolonne die zich naar het kantien repte. Bij de liften wachtte sinds jaar en dag Ien van Dalen al op hem. Met geweld werden ze de kooi ingeperst en zachtkens gleden ze door de schacht naar omhoog terwijl hij zich, als steeds, afvroeg of wat hij nu voelde de stevigheid van haar gestalte was of een corset.

Ien van Dalen, die een hoofd langer was, boog zich naar hem voorover. 'Zeg, meneer de Back,' fluisterde ze in zijn oor dat daarbij nat werd en volliep, 'zullen we vanmiddag eh... wéér?'

Hij glimlachte. 'We hadden toch afgesproken dat alleen vrijdags...'

'Ach, een keertje zondigen is toch niet,..'

'Nou, vooruit dan!'

'Ik trakteer!' En ze schoof haar bonnenboekje in zijn klem zittende hand.

De kantine liep snel vol en geurde als immer naar overgaar gekookt eten al deden ze de laatste tijd ook wel een beetje aan gezond met bakjes sterrekers en beurs gestoten fruit. Ien van Dalen schoot voort en vond in de verte nog een tafeltje aan het raam.

Hij maakte een gebaar van 'Hoeveel?' naar haar en resoluut stak ze vijf, nee zeven vingers in de lucht.

Allemachtig, dacht hij zachtjes en schoof aan in de rij voor het buffet. Voor hem stond een van de direktieleden, van Emmer Kompasnum, heel demo-kratisch te wachten tot ook hij geholpen zou worden. Hij wist wel beter. Dat soort mensen behoefden de bonnenboekjes niet te kopen maar kregen ze direkt van het bedrijf.

'Hoeveel?' wilde een van de diensters weten.

'Eh, zeven op een, vijf op het andere.'

'Zozo, dan zal ik maar geen zakjes geven maar de pot, hè meneer de Back.'

Hij glimlachte, voelde zich betrapt en oud bovendien.

Even later schoof de dienster de beide borden met kroketten en de literpot mosterd op zijn tableau en na wat geworstel schoof hij gezellig aan bij Ien van Dalen. Achter het gekleurde perpoplaneglas lag de stad waarover een regenbui zich uitstortte.

'Wat een hondeweer,' vond Ien van Dalen. 'Hoe zullen we het deze keer eens doen? Op het bord of uit de pot?'

'Na u,' zei hij. 'Na u. Kiest u maar.' Hun gesprekken hadden na jaren de eentonigheid verkregen van rituele dansen.

Gretig draaide Ien van Dalen de mosterdpot open waaruit al was gebruikt zodat het aanzicht nog het meest weghad van de openbare toiletten bij het GAK, die van sociale diensten van de gemeente ook.

Wat hij te zien kreeg aan gulzigheid, kon hem door gewenning evenmin meer deren. Zijn tafelgenote dompelde haar eerste kroket in de mosterdpot en haalde deze met een slurpend geluid er weer uit tevoorschijn. Gretig verdween haar gebit in de gloeiendhete vleespaal, de grote damesvingers bruin van de kruiderij. Hij wist dat haar lipstick bij de derde traktatie zou gaan korsten en bij de vijfde eveneens naar binnen was gewerkt. Kleinzerig opende hij met een mes de zijne in de lengterichting en keek passieloos naar de beige inhoud. De kop was er af, de nieuwe dag een feit.

Lood- maar dan ook loodzwaar, verhieven zij zich tenslotte. Weliswaar had hij zich enigszins kunnen onttrekken aan de vraatzucht van zijn kollega door de hak van zijn ene op de teen van de andere schoen te zetten waardoor het hem onmogelijk werd nog een tocht naar het buffet te ondernemen, maar dat had van Dalen niet kunnen weerhouden haar schranspartij verder voort te zetten. Nog zeker vier maal deed ze zich tableaus voltasten en liet hem gulhartig delen. Fricadellen en saucijzen mitsgaders Russische eieren, huzaren- en fruitsalades werden ook zijn deel en om de tafeltjes rondom hem, viel men langzaam maar zeker stil.

'Laten we weggaan!' had hij nog gefluisterd. 'Ze kijken naar ons...' Maar Ien van Dalen was niet tot stoppen te bewegen geweest terwijl haar gezicht vuurrood werd en het zweet haar letterlijk uit de poriën spoot. Poeder, oogledenblauw mitsgaders een bruine vloeistof die vanuit de haargrens naar beneden zakte, kleurden haar lange wangen tenslotte als die van een indiaan toen hij haar omhoog hielp en bij de elleboog ondersteunde op hun tocht terug, naar de lift. Vol begrip bracht hij haar naar d'r kantoorkamer waar ze prompt in haar stoel in slaap viel na hem eerst nog hartelijk bedankt te hebben voor zijn gezelschap en de konsumptiebonnen. En als steeds dacht hij; dat is eens maar nooit weer. Hij wist wel beter. Achter zijn bureau begon het voedsel hem op te breken. Lange boeren, vergezeld met golven maagzuur, waren zijn lot terwijl hij zowel nieuwsgierig als met enige treurnis de situatie op de werkvloer van deze verdieping bezag. Etty was, zoals immer, voor de rest van de middag naar de dokter en dat gaf iets ontspannends. Het vorig jaar door kunststof planten vervangen groen in de kantoortuin, bewoog zachtjes heen en weer in de airconditioning. Het was hem liever dan het echte groeisel. Wat groen moest zijn was en bleef groen en de vanbinnen verlichte bloemen waren prachtig van kleur; romantisch, feeëriek. Alleen het toenemend aantal bureaus dat niet meer bemand werd doordat de computer het werk doeltreffend had overgenomen, benauwde. Wanneer stond ook hem het afscheid met een warme handdruk waarin wat groene flappen kleefden, te wachten?

Zuchtend stak hij maar eens een balpen in het slot van een bureaulade die daarop spontaan erin afbrak. Straks de technische dienst verwittigen. Wanneer hij vroegtijdig had terug te treden, de vut in moest, wat restte hem dan nog meer dan een dagelijkse rit met de tram tot het eindpunt? Natuurlijk, het stond hem dan vrij te kiezen welke lijn hij nu weer eens zou nemen of dat het misschien tijd werd voor de stadsbus of de metro. Maar verder? Hij kon plaats nemen in de erker maar wie zei daar dat hij uitzicht op een drukke verkeersader had waarbij toch altijd de hoop bestond op een aanzienlijk ongeluk? Doch de smalle, nette burgermansstraat waar -hij woonde, werd slechts gevuld door de saaiheid en het gemeentelijk plantsoen waar, sinds de mannen van de groenvoorziening vanwege de bezuinigingen waren teruggetreden, nog slechts de afval bloeide.

Het vele en overvette kantinevoedsel begon nu ook al zijn darmen te teisteren. Steels maakte hij zijn broekriem los en toen ook de bovenste knoop van de pantalon. Pantalon! Ja, daar was hij bang voor wanneer ook hij op straat gezet werd. Hij had al problemen met de vrije tijd in de weekends. Dan klemde hij zich aan alles vast, zonodig aan een tafelpoot of de kruk van de balkondeur om niet bij daglicht nog in zijn outfit de straat op te gaan om de eerste de beste passante zijn ontblote vogelaar te tonen. Een aangename huivering vatte hem terwijl hij zich als het ware bezig zag zich gereed te maken. Daar was eerst een vers overhemd en die mooie mauve das. Dan vaak nieuwe sokken en de scherp-geperste pijpen die hij van de pantalon van zijn donkere kostuum had afgeknipt. Breed pakelastiek pal boven de knieën, hield ze op hun plaats. Tenslotte de zwarte molières en hij was gereed zijn pronkstuk, de lange, donkerblauwe regenjas, aan te trekken. Nu nog zijn hoed op en niemand zou weten dat die keurige heer die daar ging een exhibitionist van grote klasse was. Hij, J. de Back, die grote toonkunstenaar! Een artiest die slechts leefde om vanuit het verborgene steeds weer opnieuw naar buiten te treden zonder er ooit geld voor te vragen. En zo zou hij voortgaan, langs de nachtelijke straten, onder de viadukten van de nieuwbouw en in de parken, als zich daar tenminste geen flikkers ophielden; hij en zij, dat waren immers strikt gescheiden disciplines. En zo ronddolende, hielden zijn handen, diep gestoken in de zakken van zijn demi, de beide koorden vast waarmee hij in één ruk zijn jas in een ronduit schitterende Wagnertrek kon openen. Daarvoor had hij er het steeds weer opnieuw aanzetten van nieuwe knopen graag voor over. Want wat stond daar niet allemaal tegenover! De van verbazing vertrokken toet van een dame die haar hond nog even uitliet. Of de schreeuw van een jonge meid die onverwacht gekonfronteerd werd met een, nee, zijn ontblote mannelijkheid! En toen die keer, de totale triomf. Bij de Pniëlkerk. Om een uur of tien 'savonds. Aiaiai, wat was het koud geweest. Het vroor zeker vijf graden en er stond een straffe wind die de wolken voorbij de maan joeg. De uitgang van het portaal was goed verlicht toen al die dames van het koor vrolijk na de repetitie uitzwermden. De donderstenen! Gehurkt tussen de kale rhododendronstruiken had hij ze opgewacht terwijl de takken tegen hem aanzwiepten en hij bijkans onbewust rekening hield met een fikse kou op de blaas. En daar was hij ineens omhoog gekomen met een moed die hem sindsdien diep imponeerde. In de koorts van het gebeuren, herinnerde hij zich niet meer of hij, eenmaal in het licht van de geopende kerkdeuren, eerst nog de hoed had gelicht of dat hij meteen zijn jas had doen splijten. Was er daarbij nog 'Goedenavond dames!' of iets soortgelijks geroepen? In ieder geval was het een absoluut sukses geweest. Een weergaloos optreden! Kreten als 'Oh meid, kijk nou is, een blote vent!' en Tas op! Een viezerik!' klonken nog na in de herinnering. En ook nu weer welde een diepe dankbaarheid in hem op dat deze gebeurtenissen juist voor hem waren weggelegd. Wat waren de meeste levens toch arm, klein en strontvervelend. Nee, dan...

Een loopjongen stoorde hem. De assultlijsten voor het komende kwartaaloverzicht. Hij beloofde ze morgen gereed te hebben.

Half vier alweer. Stijf van het gespannen zitten stond hij op terwijl een trage maar langdurige wind hem ontsnapte zodat een nare lucht hem een tijdlang vergezelde op zijn tocht door de gangen. Merkwaardig was dat. Een opwindende herinnering werd bij hem altijd verdrongen door gedachten aan de dood. Nog steeds had hij geen beslissing genomen of hij nu gekremeerd of gewoon van de armen begraven ging worden. Het laatste had het voordeel dat hij dan van een verzekering kon afzien. Maar stel eens voor dat ze niet goed gekeken hadden en hij alsnog uit een diepe coma ontwaakte terwijl ze vanboven al bezig waren de boel weer dicht te gooien! Angstzweet brak hem uit terwijl hij in het trappenhuis aarzelde of hij een tochtje ging maken naar het dakterras of zich eens fris de handen ging wassen. Door een raam keek hij naar beneden en zag de bomen zwiepen. Daarop drentelde hij verder maar waar kwam die onrust, ja, bijna angst vandaan?

Opnieuw trof hij de toiletten verlaten aan. De meesten wipten langs tegen een uur of drie, na de thee. Toch was hij alert. En terecht. Onder een van de deuren zag hij de halfhoge bruine stappers van kollega van der Vlis. Zat die er nog steeds of opnieuw? Met een volle vuist bonsde hij maar eens op de deur. 'Hallo Vlissie, ouwe rukker. Wil het lukken!'

'Ach, de Back klonk het dof door het paneel heen terwijl er onderwijl met de krant geritseld werd. 'Het is een kruis dat een mens manmoedig voort heeft te dragen.'

'Mooi gezegd.' Hij draaide de kranen open en liet het water over zijn handen spoelen. Wat waren ze toch zacht. 'Heb jij nog wat gehoord,' riep hij naar achter. Van der Vlis kon, vanwege zijn taak bij afdeling personeel, inzicht hebben.

'Waarover?'

'Nou, wie er straks in oktober het loodje gaat leggen.'

'Oh, de komende ontslagen,' klonk het opgelucht. 'Ik dacht dat je het wilde hebben over de fraude in de kantine.'

Fraude? Dit bericht had het geruchtencircuit nog niet bereikt. 'Nee, maar de mens wil wel eens wat weten. Ik zit met mijn anciënniteit natuurlijk goed en het...'

'Nu, de Back,' onderbrak van der Vlis hem sonoor. 'Daar zou ik maar niet te zeker van zijn. Hebben ze nog niet met jou gesproken?'

Hij keek naar zijn handen onder de waterstraal terwijl snot uit zijn neus begon te lopen. Ook gingen zijn oren suizen. Of was dat het water? Hoe had hij ook tegen beter weten in kunnen geloven dat hij de dans zou kunnen ontspringen...

'De Back!' klonk het ongerust. 'Kerel, ben je daar nog?'

Langzaam liep hij naar het toilet naast dat van-zijn collega en ging op de pot zitten. 'Waarom ik?' vroeg hij. 'En niet die jonge krengen!'

'Omdat die toevallig geoefend zijn in het bedienen van de computer,' hield van der Vlis hem voor.

'Maar ik...'

'Wat jij? Als je alleen maar naar het toetsenbord wijst valt het licht al uit. Ik ken jouw rapport op mijn duimpje. Van wie niet, trouwens. En wat lees ik in je conduitestaat? Werkt na twintig jaar op de schrijfmachine nog steeds met twee vingers.'

'Maar dondersvlug!' Wat gaf het. Ook hij zou afgevoerd worden. Overtollig vee. Het ging er nu om nog te redden wat er te redden viel. 'Wat dacht je?' vroeg hij klein. 'Wat kan ik nu het beste doen, meneer van der Vlis?'

'Daar hou ik van,' klonk het tevreden naast hem door het schot heen. 'Mensen die in vertrouwen hun arbeidslot aan mij voorleggen. Want al zit ik dan vanwege mijn euvel voortdurend op de weecee, ik heb inmiddels wel een prachtige want vertrouwenspositie. Weet je wat je moet doen, de Back. Je moet zorgen datje zo gauw mogelijk ziek wordt. Iets slepends. Iets chronisch. Als het maar niet te verhelpen valt. Word je voor je ontslag afgekeurd en dat geeft financieel betere perspektieven.'

Hoe? dacht hij vaag. Hij keek naar zijn kantoorschoenen. Al jaren had-ie die. Gek was dat. Als kind al sleet het bovenleer van zijn schoeisel eerder dan de zolen. Ziek. Hij mocht doodvallen als hij ook maar iets mankeerde. In nacht en ontij bijkans naakt door de wereld wandelen en nog nooit... En daar was het! Een nu of nooit nam bezit van hem. Dit was de gelegenheid waarvoor hij misschien geleefd had. Nu kon, néé, moest hij wel naar buiten treden met datgene wat hem onderscheidde van allen. Zijn toonkunstenaarschap! Natuurlijk zouden ze hem linea recta naar de geestelijke gezondheidsdienst van de gemeente doorsturen maar dat was tenslotte het lot en, wat hem betreft, de definitieve waardering van het eenzame gilde dat anders slechts de anonimiteit kende. Misschien haalde hij de kranten wel!

Een vreselijke opwinding werd zijn deel. Nog voor hij het besefte had hij zijn kolbert al aan het haakje gehangen. De pantalon was zo los en uit. Hing ie 'm aan een lusje voor de riem of gewoon, met de broekband op? Sidderend ontdeed hij zich van zijn wijde witte onderbroek. Hij trok met beide handen aan de closettrekker en dwong zich toen de hardstenen kegel los te laten.

'Zeg de Back,' riep van der Vlis maar hij antwoordde niet meer. Dit had hij alleen te doen. Zijn definitieve gang door het leven. Misschien was hij wel echt gek. Hij betwijfelde dit echter terwijl hij de deur opende en de toiletruimte instapte. In de spiegels zag hij zijn onschuldige, wat gerimpelde mannelijkheid tussen de slippen van zijn overhemd uit-piepen. Even had hij nog een laatste weerstand te ruimen maar de zekerheid dat zijn presentatie ook nog revenuen zou afwerpen, hielp hem de deur naar de gang te openen. Waar liet-ie zijn handen? En treurig konstateerde hij dat hij in zijn opwinding vergeten had zijn linkerschoen weer aan te trekken. Twee vrouwelijke kollegas, in druk gebabbel verdiept, passeerden hem rakelings zonder te reageren. Maar terwijl hij zijn tocht naar de liften voortzette als beklom hij een heuvel, begon het toch op te vallen. Wat een verbazing alom!

'Dat kan toch niet!' riep iemand en een ander zei dat hij de Back was van de afdeling planning. Sprakeloos lieten degenen die hij tegenkwam hem passeren om zich dan achter hem aan te sluiten. Wat hem echt schokte was dat er mannen bij waren. Daar hield hij niet van. Nooit van gehouden ook. En bovendien zag hij ook maar iemand naar zijn geslacht kijken.

En daar was Ien van Dalen. Niet dat hij haar zag maar hij hoorde haar stem boven alles uit. 'Die man moet geholpen worden!' En daar had ze gelijk in.

Hij liep langs de liften en drukte op alledrie de toetsen. Waar de trap begon stonden ze nu zeker met hun twintigen. Op veilige afstand, leek het wel.

De linker lift was er het eerst. De deuren zoefden open en twee witgeschorte meisjes met tussen hen in de theekar, schreeuwden het uit en vlogen weg. Hij stapte naar binnen en draaide zich om. Zwijgend keken beide partijen even naar elkaar. Achter zich voelde hij een stalen beugel van de kar tegen zijn kuiten drukken. Deed hij daarom weer een stap naar voren? In ieder geval nam hij decent, ja, eerbiediglijk zijn herenlid tussen duim en wijsvinger, ongeveer zoals hij het oortje vatte om een kopje thee naar de mond te nemen, en drukte toen haast nonchalant met de andere hand op de onderste knop van het bedieningsplateau. De deuren zoefden dicht en een vlijmende pijnstreep in zowat alle kleuren van de regenboog, schoot door hem heen, flitste langs zijn ogen. En schreeuwend suisde hij als het ware naar beneden; richting kelder...