EEN HEER OP ZOEK NAAR ONDERBROEK

De kop van Groningen, in de richting van Doodstil. Het kleine heldere dorp met zijn rode bakstenen huisjes ligt onder de zon van de late lentedag te wezen wat het is; strontvervelend. Roerloos staan de mannen in de voortuinen en kijken de weg af. Veel meer dan een kwart van de beroepsbevolking is hier werkeloos. En zal dat blijven. De muziektent in het Centrumplantsoen is vorig jaar in vlammen opgegaan maar de resten staan er nog. Geen geld. Vanaf de akkers rondom drijven wolken ammoniak de dorpsstraat door. Het gier is juist gestort. De fruitbomen zijn uitgebloesemd en het wachten is nu op de appel en peer. Late nachtvorst, hagel en zware windstoten mitsgaders rupsenplagen zullen ongetwijfeld ook dit jaar weer de fruitoogst minimaliseren. Het is nooit anders geweest. Nu ja, als er maar genoeg overblijft voor de weck. En natuurlijk is met de intree van de bezuinigingen ook de dorpsschool met de Bijbel opgeheven. De kinderen hebben nu de lange smalle b-wegen te begaan. Er zijn al veel ongelukken gebeurd. In veel families heerst stil verdriet. Men toont zijn emoties niet zo. Ook op de kleine dodenakker is het leed terughoudend. Geld voor een behoorlijk graftablet of ook maar een tegeltje is er niet.

Ook de man staat in zijn voortuin en plukt sper-ciebonen. Hij is gekleed in plusfours en een slipover die hij omgekeerd draagt. Zijn rug tussen atlas en v-hals is dichtbehaard, een zwarte pels. Hij is klein, onopvallend en zenuwachtig en zegt:

Ik heb altijd wat omhanden. Daar zorg ik wel voor. Is het niet in de tuin, dan is het wel binnen. Ik timmer graag. Die dakkapel is pas van vorig najaar. Alleen de klapraampjes bleven maar kieren zodat ik die moest toe timmeren. Nu ruikt het er steeds wat duf. Op dat deel van de zolder. Maar daar is de elektrische ventilator goed voor. Alleen is het motortje nu doorgebrand en ik weet niet... nou ja, komt tijd komt raad en je kan het schoepenrad altijd nog met de hand... En in de tuin behoef je je ook nooit te vervelen. Al was het maar omdat ik onwillekeurig steeds weer dan de weg afkijk. Komt de parketpolitie me al halen? Want ik mag zelf niet naar Leeuwarden waar ik moet worden gevonnist. Ik mag immers de gemeentegrens niet over. De bevolking moet dan de rijkspolitie van Nahuis bellen. Of zelf... Met stenen... Ze hebben de plaatselijke verordeningen ervoor moeten aanpassen. Alsof ik, nou ja. Natuurlijk deugt het niet wat ik altijd enthousiast heb uitgespookt. Maar wat kon het voor kwaad. Zekerlijk, in het proces-verbaal stond dat ik weder-rechterlijk... van andere mensen... Moet je kijken naar de zigeuners! Die nemen zelfs de waslijn mee. En de haken waarmede deze... Maar wat pakte ik nou voor waarde? Kleinsigheidjes, tule dingetjes, zal ik maar zeggen. Vaak al wat versleten. In de kledingzaak van mevrouw Hanekamp liggen ze mooier. Ja, niet in de etalage want dan wordt er al gauw schande van gesproken. Maar binnen. Dat heb ik zelf gezien toen ik daar eens de riolering doorstopte. Vroeger was ik immers overal welkom. Tot het in de krant heeft gestaan. Als je drie Q's in je naam hebt dan weet men het wel. En je te vinden. Gelukkig komt de RSV man langs. In de supermarkt van de Graaff kijken ze me allemaal zo aan. Prachtige sperciebonen, hè! Dat zijn Dörenlandners. Duits zaad. Maar ik ben er bijna doorheen en in mijn toestand kom je de grens niet meer over. Niet dat de kontrole hier nu zo streng is maar ja, we kennen elkaar allemaal in deze streek en één van de douaniers woont hier schuin tegenover. Ja, ook bij die familie ben ik eens langsgeweest. Dat was op een kerstavond. Ze hadden door de drukte zeker de was vergeten binnen te halen. Die hangt daar zo'n beetje verscholen tussen de bomen. Nu, terwijl zij met familie binnen zaten te kanen en te zingen, heb ik daar nog wat van mijn gading kunnen vinden. Een nadeel is dat je de familie kent. Dat laat toch te weinig aan mijn fantasie over. Die grote broeken waren van z'n vrouw natuurlijk en die kleine kattebelletjes, zo noem ik de meisjespantalons, kattebelletjes, die waren van de dochter. Een flinke deerne al. Maar het goed was stijf bevroren. Aan de wasknijpers. In m'n zenuwen trok ik te hard zodat het goed brak. Bevroren wasgoed breekt af. Daar weet ik alles van. Kom je slechts met flarden thuis. En dat is erg teleurstellend. Niet opwindend, zal ik maar zeggen. Je zit daar maar bij de haard met die stukken in je handen. Nee, dat is niks voor me. Het damesondergoed moet wel van enige kwaliteit zijn. Een klein stopplekje hier en daar is niet erg. Maar ook niet dat je moet konstateren met opgelapte vrouwenunderwear te maken te hebben. Uit zo'n milieu kom ik niet. Daar was het Heel in de kast en schoon aan de bast, verdomme. Moet je zien hoe het pad naar de voordeur is verzakt! Gelukkig stook ik kolenkachel. Antraciet vier en verder afdekken met geklopte cokes zoals hier overal. Da's goedkoper dan olie of aardgas in de cv-ketel van de nieuwbouwhuizen. Dat kan ons mensen niet betalen. En het geeft mooie sintels voor verharding en verhoging. Maar soms denk ik wel eens; voor wie doe je het? Moeder is nu ook overleden. Vader ging haar allang vóór. Getrouwd ben ik niet want een vrouw, nou ja, het kost handenvol geld. Dus is er alleen de spiegel wanneer ik in huis iemand wil tegenkomen. Ach, ik was tevreden wanneer ik zo nu en dan een slag kon slaan en met wat damesondergoed weer eens op huis kon aankoersen. En ik heb het altijd met de fiets gedaan. Door wind en weer er op uit. Ik heb er de reuma aan overgehouden.

In feite deed ik er niks mee. Dan zat ik thuis, nam een kom chocolade en liet de oogst door m'n vingers glijen. Ik werd dan wel een beetje opgewonden want fantaseer dan in één moeite door de billen erbij. En het vrouwelijke deel; mitsgaders busten vanwege de bh's die ik aantref. En dan denk je aan al die pracht. Ach ach ach, dat loopt er gewoon mee over straat en ik heb de verpakking. Onschuldig toch? En zo komen de dames bovendien weer aan nieuw ondergoed. Wat weg is moet immers vervangen worden. Dus iedereen blij, inklusief de middenstand. Die moet ook leven.

Eigenlijk ben ik stuk gelopen door de verveling. Op de duur ontstaat gewenning. Om daaraan te ontsnappen, zocht ik het eerst in de hoeveelheid. Ik kwam tenslotte met afgeladen fietstassen thuis. Honderden slips, pantalons en bustehouders. Ik had er een winkel in kunnen beginnen. Dan zat ik in mijn fauteuil die nog van vader is en nog ruikt naar zijn pijp, temidden van wallen tekstiel. En toen, ik weet niet waarom, misschien is het in eerste instantie per ongeluk gegaan, heb ik de gordijnen 'savonds op een kier gelaten. Nu is hier weinig verkeer. Na de inval van de deemster, hoor je hier alleen de dieren in de stallen. Bovendien is de weg slecht verlicht. Maar toch, iemand kan iets bij de buren willen halen. En natuurlijk is het dameskoor dat geregeld in de kerk verderop moet repeteren. Enfin, men heeft mij tenslotte gezien. Ze moeten daarvoor de tuin zijn ingelopen en voor het raam hebben postgevat. Al dat wasgoed over de vloer. Rondom me. En de plaatselijke krant signaleert elke ontvreemding. Ook die ik veroorzaakte. Bovendien heb ik, net zoals ieder mens, zo mijn gewoonten. Als ik in mijn ondergoed in de stoel zat, dan trok ik altijd zo'n nieuwe aanwinst, een mooie broek, over m'n hoofd. Als een muts terwijl ik onderwijl de buit omhoog gooide en weer opving. Op de duur kreeg ik het in de gaten dat ik werd beloerd. Door de voetsporen in de tuin. Tientallen sporen tenslotte. Zelfs van rijwielbanden. Ook hoorde ik, hoe hard ik ook de radio aanzette, steeds duidelijker gelach van toeschouwers. Gek dat ik er niet een eind aan maakte, de gordijnen weer dichtliet of zoiets. Maar integendeel, ik liet ze steeds verder openstaan.

Toen adjudant Veltman langskwam, was-ie op de fiets, niet in de politieauto waar hij anders in rondrijdt. Hij wilde geen opschudding verwekken, zei hij. Heel vaderlijk als was ik een snotneus in plaats van een man van drieënzestig, heeft hij op me ingesproken en het huis doorzocht. Alles is gewogen tot een totaal van meer dan tweehonderd kilo ondergoed. Ik keek er zélf van op. Ook is er van de gemeente nog iemand van het sociale werk geweest. Met een psycholoog. Ze vroegen of ik misschien een fetisjist was. En of dat beviel. Ik ben het nog gaan opzoeken in het woordenboek bij de openbare leeszaal.

En nu wacht ik op mijn veroordeling en ben elke dag dankbaar dat ik nog niets gehoord heb erover. Dan pluk ik een maaltje sperciebonen of kap een kool. Eropuit ga ik niet meer. Maar in de kelder vond ik van moeder nog een goeie handnaaimachine en nu maak ik ze maar zelf. Damesbroeken. Alleen ben ik bang dat ze nog eens een inval doen en dan denken dat ik er opnieuw op uittrek, wanneer ze die pantalons vinden. Daarom doe ik er geen elastiek in zodat ze zien dat het huisvlijt is. Want verder zijn ze prachtig als waren ze in de fabriek gemaakt. Bovendien is het inrimpelen en naaien van rekband nog een hele klus...