HARMEN EN COBIE

Jaren geleden was de vrouw hem al voorgegaan. En nog steeds was hij niet in staat zijn kleine huishouding op orde te houden. Hoe stoffig was alles. Behalve de keuken. Die was hoofdzakelijk vet Woedend keek hij in de slaapkamer naar het grote bed en de groezelige lakens. Dat was het lot van de weduwnaar. Alleen slapen. En het ontberen van zijn gerief. De kapelaan was er een losbol bij.

Ook in de eens zo gezellige zitkamer was het een bende. De planten hingen dood uit de potten en overal lag wasgoed. En toch, de ochtendstond heeft goud in de mond. Hij kon niet anders zeggen. Vrolijk gestemd ging hij als ambtenaar van het gemeentelijk energiebedrijf elke dag weer aan het werk. En niet alleen omdat hij, diep in zijn hart, wist dat het hem gegeven was dermate kortsluiting te veroorzaken dat hele wijken in het donker werden gezet. Ook zijn eigenlijke taak, kontroleur der betalingen, ervoer hij als iets meeslepends. Hij kon opnieuw niet anders zeggen. Zijn bezigheden deed hij met kalme precisie en eerlijk dus meedogenloos paste hij de wetten en bepalingen toe. Al die wanbetalers had hij wurgend bij de keel. Kom nou! Dan moesten ze hun geld maar beter besteden. Maar eerst hun poen over de balk gooien, aan wijntje en trijntje uitgeven om daarna jammerend naar de sociale dienst te hollen, nou, hij zag ze aankomen!

Woedend greep hij naar de telefoon en belde kantoor. 'Met Vlis, mag ik meneer Kok even.'

'Met Kok, hoofd van afdeling incasso,' klonk het. Gelukkig, die was nog niet met de vut.

'Ja, Vander hier. Wat pak ik vandaag, meneer Kok?'

'Neem jij wijk zeven, Vlis.'

Hij schrok. Het was een rot wijk vol gespuis dat soms overging tot geweld. Dank zij de huursubsidie woonden die asocialen veel te riant en als dank woonden ze die mooie woningen volstrekt uit, betaalden zelden tot nooit hun energierekeningen maar waren wel de gehele dag bezig kratten pils aan te slepen.

'Meneer eh...'

'Nee. Nu jij, Harmen. Niet de moeilijke gevallen aan je kollegatjes overlaten

Hij had Kok er nog op willen wijzen dat hij na dertig jaren zijn beste krachten aan het gemeentelijk bedrijf te hebben besteed, nu wel eens het recht had zijn werkkracht aan de wat eenvoudiger vorderingen te spenderen maar er was al opgehangen. En hij, Vander Vlis, na zoveel jaar in de ambtenarij gepokt en gemazzelt, wist wat gehoorzamen was! Natuurlijk, er was vaak bitterheid en gram die veroorzaakt werd door zijn superieuren maar dat was alleen maar goed voor zijn werk. Die gram gaf vaart en stootkracht tegen dat deel van de burgerij dat zich niet aan wetten en bepalingen en daaruit voortvloeiende betalingen hield. Tuig van de richel... In het halletje stond zijn dienstkoffer al te wachten en daar veerde hij reeds de trappen af, al was het maar omdat hij anders niet beneden kwam en waar voor de deur de daf met het deftige wapen van de gemeente op de portieren, gereed stond. Nog niet eens zo lang geleden ging het op de dienstfiets. De arbeidsomstandigheden en ook de -voorwaarden natuurlijk, waren wat hem betreft aanzienlijk verbeterd en die jongere kollegas met hun geroep om méér méér méér konden dan ook op zijn minachting rekenen.

De straat lag er nat en guur bij. Het was weer as-bakkendag en troep had zich rond de lantarenpalen opnieuw metershoog opgestapeld. Het werd tijd dat de reinigingspolitie ook hier ingreep. De vuilniszakken waren niet dichtgebonden of gescheurd en de smurrie uit open plastic boodschappentassen die op het trottoir waren gekwakt, liep met de regen weg, de goot in. Steeds bozer stapte hij in en zag in de spiegel dat er vingerafdrukken op de glanzende lakklep van zijn uniformpet zaten. Boos tastte hij in het kastje naar het zeempje en poetste en poetste terwijl hij door de natte voorruit keek waar een jonge vrouw op de fiets met een peuter in een stoeltje achterop, zich voor de daf wrong en de stoep opreed. Hij kende d'r wel. Van de buren. Weer zo'n bijstandsvrouwtje dat zwart als werkster er wat bij-timmerde. Hij moest de sociale dienst hierover toch eens bellen.

Langzaam reed hij weg en langzaam voegde hij zich in het verkeer. In zijn buurt had hij weinig last van de ochtendspits maar fietsers waren overal. Hij

had een hekel aan ze. De jonge mens vervoerde zich niet zozeer op een rijwiel alswel vierde een levensstijl bot van maling hebben aan alles en allen en bovenal aan de verkeersregels. Voorzichtig parkeerde hij voor het koffiehuis waar hij, sinds de vrouw was verscheiden, zijn koffie dronk en zich voorzag van een morgenhap van cano's en amandelkoeken. Op zijn eigen plek, in de hoek onder het akwarium, streek hij zijn altijd wat transpirerende handen droog aan het smyrna kleedje terwijl zijn bestelling zonder te vragen er al aankwam. Annie zette de koffie voor hem neer en even verschoot hij van kleur en houding want hij had per ongeluk van boven in d'r bloes gekeken en een roze b.h. gezien.

En Vander, hoeveel amandelkoeken vandaag?' vroeg Annie geroetineerd, terwijl haar stoffertje de kruimels van een vorige klant van het kleedje joeg.

'Geef er maar drie. En hebben jullie die vruchtenbakjes van de Meiere al?'

Annie knikte. 'Kersvers. Zitten nog in de grossiers verpakking.

'In die blauwe dozen met die molens erop?' Ze lachten allebei. Twee mensen die van de hoed en de rand wisten en dit heimelijk deelden.

De plakken waren gortdroog en de bakjes ietwat kledderig. Gek was-ie erop en kon er maar niet genoeg van krijgen. Met golven kwam zijn goede humeur met nogal wat maagzuur opzetten en vrolijk liep hij naar de telefoon naast de trap achter de deur met het opschrift Privee en zocht in het telefoonboek de sociale dienst afdeling Vlaardingenlaan op 'Mag ik een sociaal rechercheur van u?'

Met van Opperen,' klonk het beschaafd met daardoorheen de muziek van een gezellige wals. Had zeker de radio aanstaan.

'Met een kollegatje,' stelde hij zich voor. 'Controleur van, nou ja, laat maar zitten. Ik heb een tip maar blijf liever onder karton.' Dat was de term die zij, de ambtenaren, gebruikten als ze behulpzaam moesten zijn maar daarbij bescheiden anoniem wilden blijven. Als de pers er achter kwam, had je zo een rotnaam.

'Prima,' riep van Opperen terug. 'Heb een aangifte?'

'En wat voor één! Bijstandsvrouwtje met zeker één kind.'

'Aha!' en 'Pak 'm beet, kollega!'

Zo zorgvuldig mogelijk beschreef hij de vrouw op de fiets en gaf zelfs een geschatte schoenenmaat op.

'Wacht effe, dan pak ik de profile-list op de computer erbij,' zei van Opperen. De wals was overgegaan in een pittige musette. Hij hoorde de klakkende geluiden van het systeemklavier en daar was de sociaal rechercheur alweer. 'Ik denk dat we d'r hebben. Ada Wildekamp jawel. Wonende in...'

Even was hij teleurgesteld. 'U wist het al?'

'Jawel. Maar we krijgen het niet rond. Een keer pakten we d'r. Dat was op nummer 15 van...'

Van Opperen noemde zijn straat en dat kwam wel héél dichtbij. Maar nu werd ook hij meegesleept door het enthousiasme aan de andere kant van de lijn. En terwijl de kollega vertelde dat ze de vrouw op het werkadres hadden aangesproken maar dat ze daar zogenaamd voor de gezelligheid op bezoek was, zoals de hoofdbewoonster had verklaard, keek hijzelf verbaasd naar zijn vuist die hard en ritmisch op de trapleuning sloeg. Van der Vlis had meteen een plan klaar. Hij zou bij zijn buren informeren of die nog een werkster wisten voor hem en de eerste de beste keer dat ze bij hem de stofzuiger liet huilen, kwamen ze langs en noteerden haar. Kon ze rekenen op een zware strafkorting op de uitkering.

'Blijf ik onder het karton bedolven?' vroeg hij timide want bezorgd.

'Maar man, niemand zal het weten!' schreeuwde van Opperen nu. 'We hakken zo vaak met dit bijltje. Onder cover. Hangen zal het. Dat tuig!'

Pak ze aan, die fraudeurs!' hoorde hij zich terugroepen.

'Zeker weten!!!' brulde de wederpartij. 'Hangen zullen ze. Een beetje bijverdienen terwijl het rijk toch al de grootste moeite heeft al die uitkeringen... Wel gedverdegedverdegedverderrie!!'

'Zo is het!' schreeuwde hij terug. 'Wel bestellen bij Wehkamp maar de rekening betaling, hó maar! En de overheid maar kampen met teruglopende aardgasopbrengsten en...' Zijn vuist daverde nu roffelend op de trapleuning totdat ze tenslotte uitgeput ophingen; al was het maar omdat anders een van beiden voor niets de telefoonhoorn vasthield.

'Roffelde jij zo, Vander?' Annie had haar hoofd om de hoek van de deur gestoken.

'Nee, de buren,' zei hij. 'Ga maar. Ik kom zo.'

Uitgeput leunde hij even tegen de trap. Zo, dat deed een mens goed. Hij had er vandaag weer zin in gekregen. Maar wat was dat? Beteuterd keek hij naar beneden. Het kruis in zijn uniformbroek was drijfnat...

Wijdbeens, met gesloten raampjes, de verwarming op max en de aanjager op drie, reed hij weg naar zijn route. Langzaam, zodat hij kon droogstomen, schudde de daf de Tugelawijk in terwijl hij in het orderboek dat op de bijrijdersstoel lag, bladerde en intens genoot. Zo, een alleenstaande vrouw. Maar dat zei niets. Vaak stonden er dan wel tien tandenborstels in de beker op de wastafel. Alleen de gezinssamenstelling was onbekend. De automatische afschrijving was gestopt omdat ze bij de giro rood stond. Acht maanden achter met betalen. Hij floot tussen zijn slechte tanden. Nou, dat werd afsluiten. Wat: afgrendelen!

Het asfalt tussen de grote blokken negentiende eeuwse woningwetwoningen, glom van de regen en afgewerkte motorolie die men hier vrijelijk liet lopen wanneer de derdehands automobielen weer eens onder handen genomen werden. Awel zulle, de tijd dat zelfs de bellen werden gepoetst, was lang voorbij en de gemeentelijke overheid mocht de rotzooi klaren en de bank van lening runnen. He who sells what isn't his'n, schoot het door hem heen. Buys it back or goes to prison. En zo was het maar net. En toch. En óók bovendien. Kom nou!

Voorzichtig vanwege eventuele glasscherven in de goot, parkeerde hij en beroerde even zijn kruis. Bijkans droog, gelukkig.

Overal in de portieken stonden vrouwen in wel bizonder lange, hoofdzakelijk saaie jurken en droegen allen ietwat beige-achtige doeken om het hoofd. Mannen achter zware snorren en in door weer en wind groenig uitgeslagen colberts, liepen in gebukte houding rond en verdwenen in ongezellig ingerichte, door tl-buizen verlichte lokalen met op de ramen vreemde opschriften. Arme arme allochtonen! Van elders aangevoerd materiaal dat hier de kost eens ging verdienen en tenslotte in de bijstand en de ijzeren greep van het ambtelijke apparaat terecht kwam. Hij voelde tranen opwellen en opnieuw werden zijn handen vochtig. Waren ze maar in hun onbeschrijfelijke steden en stoffige dorpen gebleven waar ze de blaasinstrumenten konden laten huilen terwijl de bongi bongi er doorheen dreunde. Waar ze zich bogen en bogen terwijl hun kinderen op zoek waren in de mestvaalten van de rijken die daar, in de verte, in sneeuwwitte woontorens woonden die bol stonden van de frisse lucht uit de air-conditioning. Nu zaten ze hier in hun knap gerenoveerde woningen elkaar te vervelen en jaloers te wezen. Maar allez, niet getreurd nu. De plicht riep want de wetten dienden gehandhaafd, de bepalingen opgevolgd en betalingen op tijd gedaan.

Hij ontdeed zich van zijn weekheid en stapte uit. Hij rees als het ware vanaf de stoeprand omhoog en wist, nog voor hij het zag, dat allen hem zagen. En sidderden! En daar stond hij, onder zijn dienstpet met het goudkleurig embleem. In héél zijn donkere, bijkans nachtblauwe uniform met het voorname insigne op de mouwen en vanonder afgezet met twee zilveren biezen. De kontroleur! Die behoefde maar even te zwaaien of door de microfoon in zijn auto te roepen en de sterke arm kwam aangesneld.

Langzaam liep hij langs de huizen tot het portiek waar hij zijn moest. Tweede verdiep, las hij op de steekkaart. Even keek hij omhoog. Aha, er brandde een lichtje dus diende er open gedaan te worden. Anders moest maar iemand met de beuk even langskomen. Je sloeg met de ram in één keer door het triplex dat in deze portaalwoningen was gebruikt.

Het groepje vrouwen in het portiek deinsde achteruit en keek met onverholen schrik naar hem op. Op een bierviltje naast een van de bellen las hij de naam. R. Schneider. Dat klonk Hollands, Ja, het proefde zelfs naar iets Duits. Schneider. Schneidig! Hij begon er bijna van te zingen. Kittige Lederho-sen en pittige jodel. Langzaam kwam zijn hand uit de zak en ging omhoog naar de bel. En daar was zijn zware duim al, vereelt door jarenlang gebruik in het werk, en drukte op de rinkelaar. En bleef drukken. En drukken. En, nogmaals, drukken.

Hij hoorde hoe er aan het touw van de al openstaande deur werd getrokken en een vrouwenstem die iets naar beneden riep. Of er iemand gek geworden was.

'De kontroleur met een handvol rekeningen die heden voldaan dienen te worden!' schreeuwde hij met zijn schelle falset die, want hij was niet voor niets uitgezocht voor deze betrekking, tot in de zijstraten te horen was. En reeds liep hij naar boven. Langzaam en bonkend met zijn glanzende dienst-laarzen. Pas op dat ze in hun opleiding hadden geleerd wat dreigen was en bedreigend overkwam. Wadend door de geuren van trassi, bee bee met er en ongepoetste schoenen, klom hij in het onverlichte trappenhuis omhoog; zich bewust van de onom-koombaarheid der dingen terwijl kinderstemmen joelden en ergens water in een teil of zo liep. Met van ervaring doorgroefde ogen speurde hij inmiddels naar het verloop van de leidingen. Hij was gewend in het donker te werken. In ieder geval liet hij steeds duisternis achter zich. Niets aan te doen.

Op de derde overloop zag hij haar staan, een omvangrijk silhouet in de deuropening. Van voren gloeide iets. Het rookte.

'Ja man. Wat is dat!'

'U heeft uw energienotas niet voldaan reageerde hij eenvoudig.

'Nou en. Ik heb geen geld man voor die dure rekening.'

'Was dan even op kantoor komen praten. U had de sociaal raadsman van de wijk mee kunnen nemen. Maar u heeft gezwegen. U stil gehouden. En nu moet er betaald worden. Anders heb ik af te sluiten. Het gas. Het licht. En de vensters,' besloot hij en rondde af met een 'dus wat doen we, mevrouw Schneider?'

'Ach meneer, u zult wel koud zijn met dat weer van de straat. Komt u toch binnen meneer voor een kopje koffie.' Ze draaide zich om en ging hem voor een werkelijk stamp- maar dan ook stampvolle kamer in. Overal wandmeubelen, kastjes en kasten waarin fotos in lijsten en stereo-apparatuur was opgetast. Een drietal teevee-toestellen stonden op elkaar in een van de weinige hoeken zodat meerdere uitzendingen te volgen waren. Op de grond lagen tapijten en tapijtjes waarop een zware tafel waaromheen talloze stoelen. Vele fauteuils van het crapaud-type, steeds geflankeerd door plastic bijzettafeltjes en een rookstandaard, vulden verder de nog resterende ruimte.

Allemachtig, kon hij niet nalaten op te merken terwijl mevrouw Schneider hem behendig voorging. Nu, in het saaie, binnenvallende licht, gefilterd door roze glasgordijnen in een wagnertrek, en enige brandende schemerlampjes, zag hij haar pas goed. Ze was voluptueus en gehuld in een lange, soepele peignoir van dunne stof, bedrukt met zeetaferelen en haar kapsel bestond uit honderden vlechtjes die met kleurige kralen doorregen waren. Toen ze zich omdraaide met dirigerende gebaren naar een stoel bij het raam waar in de vensterbank een kooi stond waarin zich een paarse papegaai ophield, keek hij recht in haar ronde gezicht en haar ronde, ietwat geloken ogen waaruit hem een langoureuze blik werd toegeworpen. Het leek hem geen oppassende vrouw met zulke volle, ja wulpse lippen die knalrood waren aangestift; een scheurende wonde in het zwarte gelaat.

Hij ging zitten en zocht een plekje voor zijn werk-koffer tussen een porceleinen terriër en iets wat nog het meest op een met gras begroeide kuil leek.

'En dan gaat Romy eens een heerlijk kopje kaffee maken voor de kontroleur!' riep ze blij met iets zwoels ertussendoor. En weg was ze.

Hij keek eens rond en zag daarbij het elektrische openhaard houtvuur. Geen wonder dat die nota's zo hoog waren! Rekeningen van die omvang trof je verder feitelijk alleen aan bij illegale sweatshops waar ze met z'n twintigen in een kleine opkamer achter de elektrische naaimachines zaten in opdracht van het grootwinkelbedrijf.

'Hoort u mij zingen, meneer?' klonk het uit de keuken. En er begon inderdaad een sterke geur van koffie rond te hangen.

'Ik lette even niet op!' riep hij terug. Op een tafeltje lag een pakje Camel. Zou hij? Snel griste hij een sigaret uit het pakje, aarzelde even en stak het toen in zijn zak. Zo, en nu eens zien hoe er gekronkeld zou worden om uitstel van betaling te verkrijgen. Pas op dat er weer een prachtverhaal ging volgen. Hij had in de loop der jaren wat afgehoord in deze.

En daar is onze Romy al!' schalde het en met een wegwaaiende peignoir waardoor hij inzicht kreeg, overhandigde ze zijn kopje en kwam naast hem op een soortement tabouretje zitten.

Nou, hij mocht niet mopperen. De koffie was werkelijk prima. Dat konden ze, die vreemdelingen. Koffie zetten. En op hun krent zitten, natuurlijk. Bovendien rook mevrouw Schneider zelf heerlijk. Hij snoof vol welbevallen.

'Is meneer de inspekteur verkouden!' riep ze en voor de tweede keer die dag schrok hij want die peignoir stond vanboven open als een kerkdeur. En deze dame droeg géén bustehouder.

'Nee eh...' Even was hij in de war. 'Uw parfum. Heerlijk hoor. Geen kwaad woord erover. Iets van trompetnarcissen.9

'Maar welnee inspekteur. Dat is melisse met poet-jong dollie.' Ze lachte en hij zag haar sterke witte gebit als van zo'n gezonde, Hollandse geit, tussen die kanjers van lippen.

'Kontroleur,' korrigeerde hij haar. 'Ik ben kontroleur met het recht tot afsluiting wanneer niet betaald wordt.' Zo, de plicht raakte niet op de achtergrond. Het was hier bovendien wel warm, zeg. Ietwat puffend knoopte hij zijn zware dienstjas open terwijl de gastvrouw weer was opgeveerd om iets lekkers te halen daar 'dit zo gezellig is'.

En opnieuw schrok hij toen ze een plateau voor hem hield. Want hij kende ze. Als zijn broekzak. Deze gebakjes, dat waren...

'Maar mevrouw, dit zijn toch niet...'

'Zegt u het maar gerust, meneer. Het zijn? Het zijn?...'

'Negerzoenen,' fluisterde hij. 'Heerlijke verse ne-gerzoenen van de banketbakker...' Beschroomd, een ander woord was er niet voor, sloeg hij minstens een van zijn ogen neer en passeerde daarbij twee kolossale ebbenhoutkleurige zuilen van benen die tussen de spijlen van de peignoir tot ver boven de molligronde knieën zichtbaar waren.

Opnieuw hurkte ze neer op het tabouretje en ineens legde ze een van haar grote zwarte handen waar de vele gouden ringen aan alle vingers prachtig uitkwamen, op zijn bovenbeen. Een zijige warmte drong daarbij door het dikke keper van de uniform-stof heen.

'En zo is het!' kirde ze. 'Heerlijke negerzoenen voor een lieve gast. Het is vandaag toch feest voor ons!'

'Voor wie?' Meteen was zijn wantrouwen weer gewekt. Veel vrouwen die hij had te bezoeken, probeerden er immers een potje van te maken. Reuze hartelijk, ja, overlief en zo vanwege een dreigende afsluiting. Nou, hij kon de wijven aan!

'Weet de kommissaris dat dan niet?'

'Kontroleur,' korrigeerde hij opnieuw en stak een van de gebakjes in de mond. Ze waren overheerlijk.

'Het is vandaag brasadé...'

'Brasaday brasaday, wat is dat. Jullie onafhankelijkheidsdag?!'

'Nee, niet brasaday maar Brasadé,' verbeterde ze hem. 'Omhelsdag. Dan omhelsen we elkaar waar we zitten, staan of gaan.'

'Ach wat gezellig,' bracht hij uit. En toen werden twee mollige armen om zijn nek geslagen en voor hij wat kon doen, voelde hij boterzachte lippen op de zijne, kreeg een tong in zijn mond en dat duurde en duurde maar terwijl hij, met in de ene hand nog het lege gebaksschoteltje en in de andere een vol kopje koffie, het idee kreeg in één machtige slurp daar naar binnen gezogen te worden. En wat duwde er in zijn kruis? Dat moest een van haar ellebogen zijn. En wat was ze zwaar! Hij lag daar achterover in die fauteuil en met een doffe plof schoot zijn dienstpet los en viel achter hem op de grond.

Tenslotte verliet die mond hem weer en werd hem het serviesgoed uit de trillende handen genomen.

'En dan roepen we?' vroeg ze terwijl ze hem schalks aankeek. De tientallen vlechtjes stonden nu als zwarte prei recht overeind op haar hoofd.

Als de hare majesteit van het oerwoud! ging het, onmiskenbaar bewonderend, door hem heen. 'En dan roepen we?'

'Brasadé!!

'Brasaday,' echode hij zachtjes.

Ze lachte schaterend. 'Nee, brasadé kontroleurtje.'

Maar hoezeer ook verpletterd door die vreemde molligheid die hem nu bijkans bedolf, mocht zijn taak waarmee hij tenslotte meer dan een reine boterham verdiende niet in de verdrukking komen. Met kracht ontworstelde hij zich, stond op en keek op haar neer. 'Dank u wel, mevrouw dat u mij deelgenoot heeft gemaakt van uw adat maar ik heb nu de zaken af te ronden.'

'Help me even, meneer!' Ze stak een hand uit en hij trok haar overeind. En natuurlijk liet het hem niet onberoerd toen hij, over haar schouder, daarbij even een blik mocht werpen op haar geprononceerde zitvlak. 'Maar ik heb nu het geld niet, ja?'

Kritisch keek hij rond. 'Dat laat zich begrijpen. Het staat hier vol met goederen uit de Wehkamp-katalogus!'

'Wat bent u knap!' Vol bewondering keek ze naar hem op. 'Dat u dat allemaal weet...'

'Ja, zegt u dat wel.' Hij was door dit onverwachte kompliment alsnog even uit het veld geslagen en tastte naar zijn beslagkoffer en de openstaande rekeningen. 'Poehf, dat zijn aanzienlijke bedragen. Vraag toch hulp aan bij de kredietbank om uw financiën te laten saneren.'

'U bent geen kontroleur maar een lekkere scheet, meneer!' En daar waren haar armen weer om zijn nek en vanonder voelde hij de zachtheid van haar omvangrijke schoot.

'Maar u ontkomt nu toch niet aan het voldoen van de nota,' bracht hij eruit en probeerde zich los te wringen. In een van de talloze spiegels leek dit nog het meest als een lomp uitgevoerde wals.

'Ach toe, meneertje. Het is vandaag toch feest? Geniet eens een dagje waar wij de hele week mee bezig zijn en het ganse jaar door. U moet leren de bloemen in het water te zien schijnen en uw oor naar de liefde te keren. Lekker toch!'

Dit ging te ver. Hij wilde protesteren, er op wijzen dat de zeden en gewoonten alhier anders waren, dat het werk voor de plezanterij ging, maar ineens voelde hij een sterke en toch zachte greep in zijn al eerder geteisterde kruis en een sensatie die hem aan wel heel lang geleden herinnerde; onversneden lustgevoelens! Was hij toch niet die oude zak waarvoor hij zichzelf alweer enige tijd versleet. Het kon nog. Er zat beweging in de roede.

Deze en nog wel meer overwegingen van bizonder partikuliere aard, doorzinderden hem terwijl hij inmiddels kordaat aan de broek door de kamer werd getrokken. Bij de salontafel bleven ze tenslotte staan en twee gitzwarte ogen keken hem vorsend aan. 'Nou man, ik voel best wat jij wilt.' Haar lach schalde tussendoor en over het meubilair en deed het glaswerk rinkelen. Wat een sterke vrouw! ging het bewonderend door hem heen. En zie nu toch eens aan. Daar zette ze zich, nadat ze het gezellige tafelkleed had opgevouwen, óp het tafelblad. Haar benen weken en de mollige dijen werden zichtbaar. En opnieuw vatte ze hem. 'Nou nou, die joris is wel een okkeloen geworden, generaaltje.'

Zijn pet! Hij miste 'm ineens. Maar die lag achter een stoel.

'Ach... het mag geen naam hebben,' hield hij zich groot. Maar bedreven vrouwenvingers openden reeds met het gemak als werd er met een vliegemepper gewerkt, de solide rits van zijn dienstpantalon en daar was zijn mannelijkheid al en ze keken er beiden bewonderend op neer.

'Nounou, dat is niet niks,' zei mevrouw Schneider en vatte 'm met beide handen.

'Inderdaad... Ik wist niet...' Hij keek er zelf van op. 'Heeft u wel eens, nou ja, een grotere gezien?'

Opnieuw lachte ze waarbij de onderste knoop van haar gewatteerde ochtendjas opensprong.

Pas op! dacht hij. Niet kijken! Het was al te laat. Ze droeg geen broek. Tussen de mollige rimpels van haar vlees, was een vuistvol schaamteloos schaamhaar zichtbaar. Een echte vrouw. Hoe was het mogelijk! ging het door hem heen. Nu, dat was niet moeilijk te raden. Hier werd in natura voor zo niet uit-dan toch wel afstel betaald. Nou, dat viel nog te bezien. Doch het was reeds te laat. Met een 'de ene dienst is Romy's honingpotje best waard!' werd hij met geweld door haar tussen die machtige benen getrokken. En daar was het. Die hitte. En welbevinden. Nog even vocht hij manmoedig maar hij maakte reeds bewegingen die zo oud zijn als de wereld en er was nog maar één gedachte in hem: Eindelijk thuis!

De donkere vrouw had zich achterover laten zakken tot haar rug op het tafelblad lag. 'Doe uw best maar, hoor. Het is er voor, fijne man!' riep ze manmoedig en stak onderwijl de zoveelste sigaret op terwijl hij bijkans door z'n knieën zakte van zaligheid en welbehagen. Wat was hij al jaren en jaren veel tekort gekomen. Arme arme weduwnaar. Misschien kon hij... met deze vrouw... eens in de week... Met die nota's matste hij haar wel. Zingende geluidjes werden hoorbaar en zijn hoogsteigen genotsstaaf leek te verdampen in een hitte die zich nog het best liet vergelijken met die van een bakkersoven. Ja, ze was een moordwijf en een bizonder type bovendien. Daar had ze op de tast op het tafelblad de Libelle gevonden en lag er nu echt ontspannen bij te lezen terwijl haar vlees onder hem golfde. En golfde...

Buiten liep een hongerig uitziende jongeman in jeans en een omgekeerde slipover door de regen naar de dienstauto naast de stoep, haalde uit een plastic boodschappentasje een hamertje tik tevoorschijn, versplinterde de zijruit naast de bestuurdersplaats en demonteerde kwiek de zend- en ontvangstinstallatie. Fluitend ging hij zijns weegs terwijl de groepjes allochtonen lachend toekeken en ergens, vanuit een bovenverdieping een zowel vertederende als door merg en been gaande kreet werd aangeheven die maar duurde en duurde...