7. Capitulaties

 

 

Op de avond van de dertigste april, nadat de lijken verbrand en de asresten begraven waren, kwam de groep der verweesde achterblijvers voor een langdurig overleg bijeen. Na enig heen en weer gepraat stelde Bormann een massale uitbraak voor op militaire leest geschoeid met behulp van een paar honderd leden van de Leibstandarte, die was ontboden ter bescherming van de Rijkskanselarij. Maar Mohnke wees de vergadering er op dat een dergelijk plan uitzichtloos en gewoonweg absurd was. Ten slotte werd men het erover eens eerst onderhandelingen met het sovjet-opperbevel te beginnen en generaal Krebs naar Tsjoeikow in Tempelhof te sturen.

Tegen twee uur ’s nachts ging Krebs op weg en ongeveer anderhalf uur later was hij bij de Schulenburgring waar Tsjoeikow in een particuliere woning kwartier had betrokken. De sovjetcommandant was zo verrast door het onverwachte voorstel voor een gesprek dat hij geen tijd had kunnen vinden zijn staf bij elkaar te roepen en daarom had hij de twee schrijvers met wie hij juist aan tafel wilde gaan en zijn adjudant en een paar lagere rangen voor zijn kleinste ‘krijgsraad’ laten doorgaan. Onder de gasten bevond zich ook de componist Matwej I. Blanter aan wie Stalin had opgedragen een symfonie over de verovering van Berlijn te componeren. Toen echter bleek dat Blanter niet in het bezit was van een uniform en dus niet kon worden voorgesteld als officier van het Rode Leger, had de woedende generaal hem zonder omhaal in de kast van de kamer waar de zitting werd gehouden, opgesloten en hem opgedragen zich doodstil te houden.

Na een paar inleidende woorden kwam Krebs ter zake. Aan de generaal als eerste buitenlander, zo begon hij het gesprek, deelde hij vertrouwelijk mee dat Hitler de vorige dag samen met de vrouw met wie hij kort tevoren in het huwelijk was getreden, in de bunker onder de Rijkskanselarij zelfmoord had gepleegd. Maar Tsjoeikow die tot op dat moment noch van het bestaan van een bunker op het terrein van de Rijkskanselarij noch van Eva Braun ook maar iets afwist en al helemaal niet was ingelicht over Hitlers zelfmoord, leek niet onder de indruk en beweerde dat het hem al bekend was. Toen las Krebs hem een door Goebbels opgestelde brief voor. Daarin stond de door Hitler getroffen opvolgingsregeling en in aansluiting daarop stelde hij ‘onderhandelingen over vrede tussen de twee staten’ voor, ‘die de grootste oorlogsverliezen te registreren’ hadden.

Tsjoeikow aarzelde geen ogenblik. Zonder veel woorden verwierp hij de al te doorzichtige en te late poging de geallieerden door een afzonderlijke overeenkomst toch nog tegen elkaar uit te spelen. Toen was er oponthoud. Want eerst moest maarschalk Zjoekow in Straussberg op de hoogte gebracht worden, die op zijn beurt weer Stalin liet wekken; beiden wezen eveneens alle bilaterale onderhandelingen af. Ook het voorstel tot een voorlopig staakt-het-vuren werd van de hand gewezen, alleen de onvoorwaardelijke capitulatie, meende Tsjoeikow, hetzij van Berlijn, hetzij van het gehele rijk tegelijk was bespreekbaar.

Zoals in elke tragedie ontbrak ook in deze de komische noot niet. Want na enige uren viel tot ieders verrassing de vergeten Blanter, die het stokstijf en als het ware aan de grond genageld in zijn schuilplaats had uitgehouden, met veel gestommel in zijn volle lengte uit de kast de kamer in. Nadat men de man, die was flauwgevallen, had verzorgd en naar een ander vertrek gebracht, ging de onderhandeling zonder een woord over het incident verder. Er ontstond een wat langere onenigheid toen Krebs er op wees dat hij zonder ruggespraak met Goebbels of Dönitz niet op de capitulatie-eis kon ingaan. Uiteindelijk kreeg hij een papier met de sovjetvoorwaarden, bestaande uit vijf punten: ‘i. Berlijn capituleert. 2. Alle capitulerenden moeten de wapenen neerleggen. 3.Van alle soldaten en officieren wordt het leven gegarandeerd. 4. De gewonden wordt hulp verleend. 5. De mogelijkheid tot onderhandelen met de geallieerden via de radio wordt tot stand gebracht.’ Indien aan deze eisen niet wordt voldaan, verklaarde Tsjoeikow bovendien, dan worden de gevechtshandelingen ogenblikkelijk en in alle hevigheid hervat. Na ongeveer twaalf uur keerde Krebs terug naar de Rijkskanselarij.

Goebbels was verontwaardigd. Hij had, zo zei hij, Berlijn jaren geleden op de roden veroverd en hij zou de stad ‘tot zijn laatste snik tegen de roden verdedigen. De paar uren,’ voegde hij er aan toe, ‘die ik nog als Duitse Rijkskanselier heb te leven, zal ik niet gebruiken om mijn handtekening onder een capitulatie-oorkonde te zetten.’ Ten overstaan van de geschokte en opgewonden door elkaar pratende groep die het er alleen over eens was dat alle onderhandelingen moesten worden afgebroken en geen verdere stappen ondernomen moesten worden, besloot Hans Fritzsche — een van de hogere ambtenaren van Goebbels’ ministerie — op zijn eigen houtje tot een capitulatie-aanbod.

 

162

 

Hij stak over naar zijn kantoor op de Wilhelmplatz en formuleerde een brief voor maarschalk Zjoekow. Nog voordat die gereed was, stormde plotseling de dronken generaal Burgdorf de kamer binnen en vroeg bevend van woede of Fritzsche werkelijk de stad wilde overgeven aan de Russen. Toen Fritzsche dat beaamde, schreeuwde Burgdorf dat hij hem dan moest doodschieten omdat het bevel van de Führer nog steeds van kracht was, dat elke capitulatie verbood en Fritzsche bovendien als gewoon burger geen enkele onderhandelingsbevoegdheid had. Met onvaste hand hief hij zijn pistool in de lucht, maar de technicus van de omroep die hem naar Fritzsche had gebracht en in de deuropening had staan wachten, sloeg de generaal op het laatste moment het wapen uit de hand, zodat het schot in de zoldering terechtkwam. Even later werd Burgdorf door enige toegesnelde medewerkers van het ministerie overmeesterd en naar de bunker onder de Rijkskanselarij teruggebracht.

Onmiddellijk daarop stuurde Fritzsche twee van zijn ambtenaren door de linies naar de sovjetkant en kort daarop volgde hij zelf. Weinig dingen maken de chaotische toestand in de stad — waarin de gevechten tenminste plaatselijk nog met onverminderde hevigheid doorgingen — duidelijker, dan de overeenkomst die hij in korte tijd met het sovjetoppercommando trof. Volgens die overeenkomst moest hij in naam van de Duitse regering - zij het ook zonder enige machtiging — via de radio bekendmaken dat van sovjetzijde de capitulatie was aanvaard. Bovendien zou hij het ‘bevel’ geven de gevechten te staken en de troepen met wapens en uitrusting in gevangenschap over te dragen.

Intussen had echter ook de stadscommandant van Berlijn, generaal Weidling, besloten een eind te maken aan het al lang zinloos geworden bloedvergieten. Om geen tegenspraak uit te lokken had hij slechts enkelen van zijn vertrouwelingen in de bunker van zijn plan op de hoogte gesteld. De opvatting van Goebbels was hem toch al bekend en generaal Krebs was bij het afscheid op hem toegelopen met de opmerking: ‘Er bestaan alleen wanhopige mannen, geen wanhopige situaties.’

Op de avond van i mei riep Weidling zijn troepen op de gevechtshandelingen te beëindigen. Even na middernacht liet hij vijf maal achter elkaar een duidelijk radiobericht naar de vijandelijke linies uitzenden: ‘Hier het 5óste Duitse pantserkorps! Hier het 56ste Duitse pantserkorps! Wij vragen het vuren te staken! Om 2.50 uur Berlijnse tijd sturen wij onderhandelaars naar de Potsdamer Brücke. Ons herkenningsteken witte vlag voor rood licht. Wij vragen om antwoord! Wij wachten!’

Kort daarop kwam van de andere kant het bericht: ‘Begrepen! Begrepen! Geven uw verzoek door aan de chef-staf!’ Weer wat later liet Tsjoeikow melden dat hij akkoord ging en op de afgesproken tijd kwam Weidling met drie stafofficieren aan op de Schulenburgring. Op Tsjoeikows vraag waar Krebs zich bevond en of hij op de hoogte was, wist Weidling niets naders te antwoorden. Op de volgende vraag of zijn bevel tot het staakt-het-vuren aan alle eenheden bekend was, antwoordde Weidling dat hij met enkele, vooral kleinere eenheden geen contact had en dat de ss-eenheden niet onder zijn commando vielen. Waarschijnlijk, zo voegde hij eraan toe, zouden hier en daar de gevechten alleen al worden voortgezet, omdat Goebbels had bevolen de dood van de Führer vanwege het moreel van de soldaten voorlopig geheim te houden. Toen vroeg Tsjoeikow hem een capitulatiebevel uit te vaardigen, maar dat wees Weidling van de hand. Vanuit gevangenschap, verklaarde hij, kon hij geen bevelen geven. Toen de ruzie voortduurde, kreeg hij een zenuwinzinking. Nauwelijks echter was de generaal weer bij zijn positieven of men werd het eens over een oproep die via luidsprekers op alle plaatsen waar nog gevochten werd, moest worden afgekondigd. Weidling schreef:

‘Berlijn, 2 mei 1945. Op 30 april 1945 heeft de Führer zelfmoord gepleegd en daarmee allen die hem trouw hadden gezworen in de steek gelaten. Getrouw aan het bevel van de Führer waren jullie, Duitse soldaten, bereid de strijd om Berlijn voort te zetten, hoewel jullie munitie opraakte en de totale situatie verdere tegenstand zinloos maakte. Ik gelast het onmiddellijk staken van iedere tegenstand. Elk uur dat jullie doorvechten verlengt het ontzaglijk lijden van de burgerbevolking van Berlijn en van onze gewonden. In overeenstemming met het oppercommando van de sovjettroepen sommeer ik jullie onmiddellijk de strijd te staken. Weidling, voormalig bevelhebber van het verdedigings-gebied Berlijn.’

Daarmee pas kreeg de confuse tegenstand die, als het ware als vrijkorps opererend, de strijd voortzette het signaal om zich over te geven. De dag tevoren hadden Goebbels en Bormann eindelijk ook admiraal Dönitz over Hitlers dood ingelicht. In strijd met de feiten was hem de avond van 30 april uitsluitend meegedeeld dat hij in de plaats van de afgezette Rijksmaarschalk tot opvolger van de Führer was benoemd. In werkelijkheid had Hitler de admiraal alleen het ambt van Rijkspresident alsook dat van opperbevelhebber van de Wehrmacht overgedragen, maar niet het ambt van kanselier. De bedoeling van Goebbels en Bormann was niet alleen Hitlers dood zo lang mogelijk geheim te houden. Veeleer zetten zij met die misleiding ook hun gebruikelijke knokpartijen om de macht voort. Beiden vreesden dat Himmler, die ook was uitgeweken naar Sleeswijk-Holstein, gebruik zou kunnen maken van het feit dat Goebbels in Berlijn zo goed als handelingsonbekwaam was en er op aan zou dringen door Dönitz tot kanselier te worden benoemd. De admiraal zou echter volgens hun berekening het ambt niet uit handen geven zo lang hij zichzelf beschouwde als de door Hitler aangestelde kanselier.

Nadat het radiobericht was uitgegaan wijdde Goebbels zich aan de paar activiteiten die hij als kanselier nog te verrichten had. Hij voerde nog een paar gesprekken, zette nog een paar handtekeningen en trok zich vervolgens terug om zijn al jarenlang bijgehouden dagboek af te sluiten. Aan het slot maakte hij een soort balans op en schreef een stuk van zeven bladzijden ter rechtvaardiging van de politiek die hij met Hitler door de jaren heen had gevoerd en waarvan hij de welsprekende pleitbezorger was geweest. Na ongeveer een uur kwam Goebbels uit zijn kamer en overhandigde het manuscript aan zijn staatssecretaris Werner Naumann met het verzoek het in veiligheid te brengen en aan latere generaties door te geven. Weliswaar vond dit postume optreden niet meer plaats omdat Naumann de papieren, volgens zijn zeggen, in de chaotische dagen van de vlucht was kwijtgeraakt. Maar het valt niet moeilijk het pleidooi tenminste in grote lijnen te reconstrueren uit die teksten die Goebbels al sinds lang en de laatste weken in versterkte mate had geformuleerd.

Het begin bestond ook deze keer zeker weer uit de reeks rechtvaardigingen die hij aan hun handelen steeds had toegeschreven: te beginnen met de wil de Europese cultuur te verdedigen en de verdoemenis over het westen uit te spreken dat uit blinde haat tegen het Rijk de dodelijk dreigende gevaren had geloochend en het oude continent aan de Aziatische horden had uitgeleverd, tot aan kritiek op de eigen gelederen die niet alleen door het constante verraad van de oude groeperingen waren verzwakt, maar ook niet in staat waren geweest tot de totale oorlog. En dat alles begeleid en uitvergroot door de opgeschroefde beelden van een wereldwijde worsteling tussen de duistere machten van de afgrond aan de ene en de heerscharen van de orde der gerechtigheid aan de andere kant, met Hitler als veldheer-messias. Het was weer het voortdurend teruggrijpen op religieuze wendingen en metaforen, waarmee hij bijna twintig jaar eerder de Führermythe had gevestigd en oppermachtig gemaakt. Binnen de kortste keren zou hij blasfemisch — zoals reeds menigmaal — als volgt besloten kunnen hebben: als Europa bolsjewistisch was geworden, zou men met heimwee aan de Führer denken, omdat hij nog een keer de weg naar Golgotha had afgelegd en zijn leven had gegeven voor de verlossing van de wereld.

’s Avonds ging Magda Goebbels naar haar woning in de voorbunker aan de overkant. Al meer dan eens had ze met Hitlers vaste arts-begeleider Dr. Stumpfegger en de adjudant van de SS-gezondheidsdienst Dr. Kunz besproken hoe haar kinderen snel en pijnloos gedood konden worden. Ook had ze Hanna Reitsch een brief meegegeven voor haar zoon uit haar eerste huwelijk, Harald Quandt, in een poging haar besluit te motiveren. Ze had besloten, schreef ze, haar nationaal-socialistisch leven ‘het enig mogelijke eervolle einde te bezorgen’. En, zo was ze voortgegaan: ‘Je moet weten dat ik tegen papa’s zin bij hem ben gebleven, dat nog vorige zondag de Führer me wilde helpen om hier weg te komen. Er bestond voor mij geen twijfel. Ons prachtige idee gaat ten onder en daarmee alles wat ik aan schoons, bewonderenswaardigs, edels en goeds in mijn leven heb gekend. De wereld die na de Führer en het nationaal-socialisme komt, is het niet waard om in te leven en daarom heb ik de kinderen hierheen meegenomen. Ze zijn te goed voor het leven dat na ons komt en een barmhartige God zal me begrijpen wanneer ik hun zelf de verlossing bezorg.’ Dat zij en het gezin samen met de Führer hun leven kunnen beëindigen is een ‘genade van het lot’ waarop ze nooit had durven rekenen.

In een korte aanvulling had Goebbels eraan toegevoegd dat hij en zij allemaal een voorbeeld wilden geven waaraan Duitsland zich weer kon optrekken wanneer de verschrikkelijke oorlog eenmaal was doorstaan. Hij, zijn stiefzoon, moest zich niet van de wijs laten brengen door het ‘rumoer van de wereld’: ‘De leugens zullen op een dag onder hun eigen gewicht bezwijken en daarover zal weer de waarheid triomferen. Dat zal het uur zijn waarop we boven alles staan, zuiver en smetteloos... ’

 

168

 

In de avond van de eerste mei bracht Magda Goebbels haar kinderen met een slaapdrank naar bed, liet hun mogelijk nog een morfine-injectie geven en druppelde vervolgens, in het bijzijn van Dr. Stumpfegger, blauwzuur in hun opengehouden mondjes. Alleen de oudste dochter Helga, die de laatste dagen al onrustig had gevraagd hoe het met hen allemaal zou aflopen, schijnt zich verzet te hebben: in elk geval wijzen de blauwe plekken die op het lichaam van het twaalfjarig meisje te zien waren, erop dat het gif haar niet zonder geweld was toegediend. Asgrauw in haar gezicht en met de woorden ‘Het is volbracht!’ verscheen Magda Goebbels in de onderste verdieping van de bunker waar haar man op haar wachtte, ging met hem naar zijn woonkamer en legde wenend een patience.

Later kwamen ook Bormann en Artur Axmann en Magda Goebbels verzocht hen te blijven: ‘Laten we nog één keer bij elkaar zitten,’ zei ze, ‘zoals we gewend waren in de tijd van onze strijd.’ Een tijd lang zaten ze om de tafel en wisselden herinneringen uit aan de jaren dat ze nog te maken hadden met zwakke tegenstanders en nog grote verwachtingen koesterden. Af en toe werden de verhalen onderbroken door een bunkerbewoner die afscheid kwam nemen. Goebbels had al van tevoren zijn adjudant, de SS-Hauptsturmführer Günter Schwagermann, laten beloven dat hij voor de verbranding van de lijken zou zorgen.

Tegen half negen stond hij plotseling op en liep naar de garderobe. Hij zette zijn pet op, trok zijn handschoenen aan en begaf zich zwijgend samen met zijn vrouw langs een paar mensen die daar stonden naar de trap van de bunker. Magda Goebbels had Hitlers gouden partijspeld opgedaan die ze drie dagen eerder van hem had gekregen. Een keer maar, al onder aan de trap, zei Goebbels nog een paar woorden tegen de telefonist Rochus Misch, die daar was aangetreden: hij had hem nu niet meer nodig, zei hij. Al half bij het weggaan voegde hij eraan toe:‘Les jeux sont faits.’

Boven bij de uitgang aangekomen stond het paar een haast onmerkbaar moment stil en liep toen in het schijnsel van de rondom laaiende branden naar buiten. Toen Schwagermann vanuit het trappenhuis een schot meende te horen, gaf hij de gereed staande SS -mannen een teken en samen droegen ze een aantal blikken benzine de trap op. Omdat Goebbels hem gevraagd had vóór de verbranding vast te stellen of hij en zijn vrouw werkelijk dood waren, liet Schwagermann een wachtpost komen die een of twee schoten richtte op de lijken die vlak bij de uitgang lagen. Toen kwamen er een paar ordonnansen bij, ze overgoten de doden met benzine en staken ze in brand. Een sissende wolk van vuur omhulde meteen daarna de lichamen, maar doofde ook deze keer weer na enkele minuten uit. Maar iedereen was intussen druk bezig weg te komen en niemand bekommerde zich meer om de halfverkoolde resten in de tuin van de Rijkskanselarij.

 

Nadat ze een paar dingen hadden geregeld, de belangrijkste stukken verbrand en zich van het nodigste hadden voorzien, verzamelden de achterblijvers zich in de voorbunker. Om de vertrekken die de afgelopen maanden niet alleen de centrale commandopost van het Rijk, maar ook Hitlers privé-onderkomen waren geweest, niet onbeschadigd in handen van de vijand te laten vallen, gaf Mohnke bevel de Führerbunker in brand te steken. Schwagermann en enige ss-mannen droegen daarop nog een keer benzine aan, goten die uit in Hitlers werkkamer en staken de boel in brand. Omdat ze bij het verlaten van de bunker de stalen branddeur hadden afgesloten en de ventilatie was uitgeschakeld, kon het vuur zich niet uitbreiden en liet het alleen een paar zwartgeblakerde meubels en talrijke brandplekken achter.

Ondertussen deelde Mohnke de bij elkaar geroepen commandanten van alle eenheden die in het regeringskwartier waren gestationeerd, de belangrijkste gebeurtenissen van de afgelopen uren mee. Hij bracht hen op de hoogte van Himmlers verraad en de executie van Fegelein, het huwelijk en de zelfmoord van het echtpaar Hitler alsook van de familie Goebbels, van de mislukte pogingen van Wenck, Steiner, Holste en Busse de stad te ontzetten en van de vruchteloos afgebroken onderhandelingen tussen Krebs en Tsjoeikow. Vervolgens stuurde hij de verbijsterde officieren — die hoogstens elk afzonderlijk bij geruchte van dit alles hadden gehoord — naar hun eenheden terug met de opmerking dat de stadscommandant generaal Weidling had gelast de gevechten een uur voor middernacht te staken. Iedere formatie, voegde hij eraan toe, moest proberen naar het noorden weg te komen en zo mogelijk het gebied onder bevel van de regering-Dönitz te bereiken.

Even voor elf uur begon de uittocht van de bunkerbewoners. Krebs en Burgdorf bleven achter. Mohnke had tien groepen gevormd van telkens twintig of meer personen. Met een tussenpoos van enkele minuten kwamen ze uit het kelderraam onder het Führerbalkon van de Rijkskanselarij gekropen, staken de verwoeste, door branden fel verlichte Wilhelmplatz over en verdwenen vervolgens, uitglijdend en struikelend, bij de met puin bezaaide ingang van het station van de ondergrondse ‘Kaiserhof’. Langs de sporen gingen ze op weg als het ware onder de Russische linies door naar station ‘Friedrichstrasse’ en van daaruit — zo was het gepland — via de tunnel van de ondergrondse onder de Spree naar het Stettiner station. Het zwakke schijnsel van de zaklantaarns die sommigen bij zich hadden, viel op doden en gewonden of op hen die dicht opeengepakt beschutting zochten langs de tunnelwanden, of gehurkt op de biels zaten; overal lagen stukken uniform, gasmaskers, munitiekisten en bergen afval in het rond. Dicht bij het station van de ondergrondse ‘Stadtmitte’ was in een wagon op een zijspoor een verband-plaats ingericht waar een paar artsen bij kaarslicht gewonden en stervenden verzorgden.

De eerste groep met Günsche, Hewel,Vöss en de secretaresses stond onder leiding van Mohnke zelf, de tweede onder Rattenhuber en tot de derde groep, waarvan Naumann de leiding op zich had genomen, behoorden Baur en Martin Bormann, gestoken in het uniform van een SS-generaal, die nog s morgens Dönitz radiotelegrafisch had laten weten dat hij ‘zo snel mogelijk’ naar hem toe zou komen. Hitlers chauffeur Erich Kempka leidde een groep die overwegend bestond uit lagere rangen en het personeel van de Rijkskanselarij, alles bij elkaar ongeveer honderd personen.

Het oorspronkelijke plan contact met elkaar te houden, bleek al spoedig onuitvoerbaar. Direct al na het betreden van de tunnel van de ondergrondse werd de samenhang verbroken en even later vielen in de donkere tunnel ook de afzonderlijke groepen uit elkaar. Sommigen van hen die waren uitgebroken maakten zich los van hun groep en probeerden bij een van de stationsopgangen naar buiten te komen, maar ze werden door de voortdurende beschieting en de hagelbuien van stenen overal, in de schachten teruggejaagd. Het plan dat tijdens de voorgesprekken was ontwikkeld om druppelsgewijs door de Russische linies te sluipen en zich in het noorden van de stad, voor of bij Oranien-burg, bij een zogenaamd verder vechtende eenheid aan te sluiten, bleek in het licht van de omstandigheden volstrekt onzinnig.

Bij het ronddolen stuitten enkelen van de deelnemers aan de uitbraak ergens weer op elkaar. Bormann werd tegen twee uur s nachts uitgeput en besluiteloos op de stenen trap van de ingang van een huis aan de Chausseestrasse gezien. Anderen baanden zich langs platgetrapte paden, door kelders en via binnenplaatsen een weg naar de Schultheiss-brouwerij aan de Schönhauserallee die als een van de voorlopige verzamelplaatsen was aangewezen.Velen kwamen om bij de nog steeds aanhoudende veldslagen in de straten, vaak van tank tegen tank, of in de huis-aan-huisgevechten. Bij de Weidendammer Brücke sneuvelden Högl en Hitlers tweede kapitein-vlieger Betz; Waker Hewel pleegde zelfmoord in de Weddinger brouwerij, wellicht op grond van een door Hitler afgedwongen belofte.

Een grotere groep waartoe ook Mohnke met zijn staf, alsook Günsche, Baur, Linge, Rattenhuber,Voss en anderen behoorden, raakte in de loop van de volgende dag in sovjet-gevangenschap; weer anderen zoals Axmann, Schwager-mann en de secretaresses uit de bunker lukte het zich een weg te banen naar het westen. Toen de Russen de Rijkskanselarij bezetten, stuitten ze in de ondergrondse bunker op de generaals Burgdorf en Krebs die, met een massa halflege flessen voor zich, dood aan de kaartentafel zaten. Martin Bormann gold lange tijd als verdwenen. Maar al spoedig na de oorlog waren er aanwijzingen dat hij samen met de SSS-arts Dr. Stumpfegger in de buurt van het Lehrter station zelfmoord had gepleegd. In het begin van de jaren zeventig bevestigde een skeletvondst die uitspraak. Later werden de intussen veraste resten boven de Oostzee uitgestrooid.

 

Ondanks Weidlings ‘order’ het verzet te staken, gingen op enkele punten van de stad de gevechten de hele 2de mei door en ze waren ook de volgende dag nog niet afgelopen. Maar de branden hielden op of werden gesmoord in de zwarte rookwolken die overal uit de puinhopen opstegen. Het bericht van de capitulatie had een deel van de officieren vanwege de vernielde leidingen niet bereikt, anderen beriepen zich op de laatst ontvangen order dat ze hun stellingen tot elke prijs moesten verdedigen en verwezen ernaar dat oproepen of alleen maar geruchten niets betekenden; als soldaten moesten ze bevelen hebben.

Enkele losse groepjes, toch nog altijd in het geheel een paar duizend man, beschouwden alle onderhandelingen als ‘verraad’ en waren vastbesloten door te vechten. De 2de mei nog blies een van deze eenheden de tunnel onder het Landwehrkanaal op waarin talloze gewonden en burgers, op zoek naar bescherming, waren gevlucht. Maar de grote catastrofe bleef uit omdat de watermassa’s snel wegliepen: zelfs de natuur was het eeuwige moorden beu, zeiden de mensen.

Elders stelde een gevechtsformatie in de ondergrondse schachten licht geschut op en vuurde alle munitie die nog over was af op de aanstormende sovjettroepen. Een groep SS-mannen eiste in de kantine van hun onderkomen alle alcoholvoorraden op en liep toen dronken — zoals te lezen staat in een bericht - ‘onder de rupsbanden van de tanks’. Op een morgen waren, vlak voor de inname van het regeringskwartier door de sovjettroepen, alle gebouwen en brokstukken van de muur rondom de Rijkskanselarij spookachtig volgehangen met hakenkruisvlaggen. De eerste verdenking ging uit naar een geheime, wellicht communistische verzetsgroep om voor de veroveraars het doel van al het vechten herkenbaar te maken. Maar al spoedig bleek dat de bevoegde sectiecommandant, de zevenentwintigjarige, zwaargedecoreerde overste Erich Barenfanger een magazijn met vlaggen had ontdekt en besloten had ze de tegenstander voor te houden als een gebaar van hun vaste wil om te sterven. ‘We hebben in goede tijden onder deze vlag gevochten,’ verklaarde de jonge officier, die nog een van de laatste aprildagen door Hitler tot generaal-majoor was bevorderd en hij begreep niet waarom hij zich nu, ‘nu het ons beroerd gaat moest schamen die vlag te tonen’. Een paar dagen later maakte Barenfanger om de schande van gevangenschap te ontlopen, samen met zijn vrouw een eind aan zijn leven.

 

175

 

Een minderheid van meestal verstrooide of uitgeputte SS-eenheden sloot zich ten slotte tot een gevechtsgroep aaneen en deed een poging door de Russische linies heen te breken. Tot de meest verbeten verdedigers van de stad behoorden de resten van de Franse SS-divisie ‘Charlemagne’ die vooral in de sector van het ministerie van Luchtvaart meedogenloze tegenstand bood. Maar ook Nederlandse en Scandinavische SS-formaties, alsook een intussen nauwelijks nog honderd man sterk korps uit Letland verweerden zich alleen al daarom bijna tot aan zelfvernietiging toe, omdat zij nooit gevangenen hadden gemaakt en veronderstelden dat nu hun datzelfde lot te wachten stond.

De grote massa vermeed de gebieden waar nog gevochten werd. Maar ook elders waagde niemand zich na het invallen van de duisternis op straat. De nachten van de verpletterde stad gonsden van verontrustende geluiden: het verre gerommel van geschut vergezeld van onweersachtige bliksemflitsen, plotseling lawaai van razende motoren, sporadische salvo’s en dichtbij het gegil van de vrouwen. Gesneuvelde soldaten en burgers lagen bij honderden in de puinhopen, maar daar bekommerde niemand zich om.

Wie ertoe in staat was, beschouwde de oorlog als afgelopen. Meer dan eens zag men her en der verloren soldaten van de Wehrmacht die hun geweren tegen de stoepranden kapotsloegen, hun handgranaten in het wilde weg de ruïnes in slingerden of bougiekabels uit achtergelaten auto’s trokken. Nog dagenlang stortten hele gevelrijen, als door een onzichtbare hand aangeraakt, in elkaar. Langzamerhand pas kwamen de buitenwijken, die al dagen eerder waren ingenomen, weer tot leven met uitgeputte, door hun overlevingsstrijd getekende mensen, die in koffers of rugzakken wat geredde spullen bij zich hadden. Overal verdwenen de partij-insignes, portretten van de Führer en hakenkruisvlaggen. Aan het nieuws dat Hitler zelfmoord had gepleegd, werd niet veel geloof gehecht omdat de officiële mededeling dat hij ‘tot zijn laatste ademtocht vechtend tegen het bolsjewisme’ was gesneuveld, beter paste bij de nog altijd verbreide voorstelling.

In de veroverde stadsdelen die op enige afstand lagen van het strijdtoneel, ontwikkelde zich intussen een soort wanordelijk kampleven. Patrouillerende soldaten van het Rode Leger in aardkleurige jassen trokken door de straten, langs uitgedoofde of in een smeulend vuur rokende puinhopen waarvan de walm nog dagenlang hele stadsdelen verduisterde. Op veel pleinen waren bivakkerende troepen gelegerd, waaronder vaak ook vrouwelijke soldaten die zich tussen verbrand of omgegooid oorlogstuig opstelden voor de her-inneringsfoto en hun leren zweepjes tegen het plaveisel lieten knallen. Elders wachtten lange rijen gevangenen op hun ondervraging, terwijl op enige afstand het mondingsvuur nog opflikkerde. Bij hun opmars hadden de sovjeteenheden hele kuddes koeien in beslag genomen die nu wanordelijk verspreid stonden tot de dieren een voor een werden geslacht en door dansende of zingende manschappen boven open vuren werden geroosterd. En overal, door ruwharige steppenpaarden getrokken, de kleine boerenwagens volgehangen met goedkope buit: pannen en kledingsstukken, kannen, accordeons, poppen of wat ze verder nog allemaal hadden meegenomen. Soms ook hondenwagens. Daartussenin onophoudelijk kriskras rijdend, motorordonnansen met een gewichtige uitdrukking op hun gezicht. Op elk wat groter kruispunt waren borden met cyrillisch schrift neergezet.

Tegelijkertijd stroomden op vastgestelde verzamelpunten dag en nacht de gevangenen toe. Verkommerd en doodop, dikwijls met een witte armband om, kwamen ze uit kelders, kuilen of rioleringen tevoorschijn, waaronder vele ex-leden van de Volkssturm, jongens van vijftien die hadden gediend bij de luchtafweer, en ook gewonden op krukken of met bloed doordrenkte verbanden. Zwijgend sloten ze zich ergens aan en trokken dan verder als een reusachtige grauwe massa, voortgedreven en geëscorteerd door trotse overwinnaars, sovjetsoldaten veelal reeds met decoraties getooid. Wanneer het donker werd, waren er ook weer de koplampen: met groot licht waren overal legertrucks en trekkers de uitvalswegen opgereden en zetten het toneel in een spookachtig licht. Aan de kant, in de schaduw van de ruïnes, stonden kleine groepjes meest oudere vrouwen. Zij zagen terneergeslagen de eindeloze colonnes naderbij komen, langssjokken en ergens in de verte verdwijnen.

 

178

 

Bij het nieuws van de capitulatie barstte in Moskou de overwinningsroes los. Onafzienbare mensenmassa’s stroomden de straten op, schreeuwden, gooiden hun mutsen in de lucht en omhelsden elkaar. De grote oorlog was met enorme offers tot een einde gebracht. Alleen al de slag om Berlijn had het Rode Leger driehonderdduizend doden gekost.

Aan Duitse zijde waren ongeveer veertigduizend soldaten gesneuveld. Voor de burgerslachtoffers wordt geen enkel betrouwbaar getal genoemd. Bijna een half miljoen ging in gevangenschap.

Even voor middernacht donderden in Moskou vierentwintig artilleriesalvo’s uit meer dan driehonderd stukken geschut de nachtelijke hemel in, gevolgd door een grootscheeps vuurwerk. De stad vierde de ‘historische verovering van Berlijn’. Het lawaai hield dagenlang aan. Het was te horen tot in de cellen van de Butyrka-gevangenis, waar Weidling, twee van zijn stafofficieren en enige voormalige bunkerbewoners met een van de eerste gevangenentransporten waren binnengebracht. Ook een korporaal van de Volkssturm bevond zich onder de gevangenen. Tot zijn ongeluk had hij de verdenking van de sovjets gewekt omdat hij, net als de nieuwe Amerikaanse president, Trumann heette. Maar hij was een sigarenhandelaar uit Potsdam.

 

Vroeg in de middag van de 2de mei, even na drieën, had het Rode Leger, zonder op noemenswaardige tegenstand te stuiten, de Rijkskanselarij bezet. Anders dan in de talrijke weergaven - tot in de memoires toe — wordt beschreven, is die niet stormenderhand ingenomen. Volgens de bronnen was de eerste militair van het Rode Leger die de bunker binnendrong, eerste luitenant Iwan I. Klimenko die voor zijn dappere daad tot ‘held van de Sovjet-Unie’ werd uitgeroepen. Maar net als bij de inname van de Rijksdag was er ook dit keer weer een ‘inofficieel’ verloop van de gebeurtenissen geweest dat de gewenste foto op twee manieren verstoorde.

’s Morgens tegen negen uur had de achtergebleven chef-technicus van de bunker, Johannes Hentschel, vanuit de verbindingstunnel vrouwenstemmen gehoord. Toen hij uit de schakelkamer kwam, zag hij daar tot zijn verbazing ongeveer twintig Russinnen in uniform die, zoals al spoedig bleek, tot een korps geneeskundige troepen van het Rode Leger behoorden. Omdat ze allemaal door elkaar praatten, was het Hentschel duidelijk dat hij van hen niets te vrezen had. Toen ze hem zagen richtte een van de vrouwen, klaarblijkelijk de leidster van de groep, zich in vloeiend Duits tot hem en wilde weten waar Hitler was. Maar de volgende vraag al naar ‘Hitlers vrouw’ wees erop wat haar en haar metgezellen naar die plek had gebracht. Want nauwelijks had Hentschel de verlangde informatie gegeven en hen, zoals gewenst, naar Eva Brauns garderobe gebracht, of ze rukten de kast en ook de grote commode open en stopten al wat van hun gading was in de tassen en zakken die ze bij zich hadden. ‘Juichend van plezier’, zo vertelde de ingenieur, kwamen de vrouwen even later terug, zwaaiden met ‘minstens een dozijn bustehouders’ en andere kanten lingerie in de lucht en gingen er ten slotte uitgelaten vandoor.

Op hun weg uit de bunker kwamen ze twee intussen gearriveerde sovjetofficieren tegen die echter geen notitie van hen namen. Ook zij vroegen Hentschel naar Hitlers verblijf en hoorden zijn verhaal over het huwelijk van de Führer, de zelfmoord en de verbranding van de lijken even nieuwsgierig als verbaasd aan. Vervolgens lieten zij zich de kamers van de familie Goebbels wijzen en sloegen na een korte blik op de dode kinderen verbijsterd de deur weer dicht. Later bleek dat zij naar alle waarschijnlijkheid tot de formaties van maarschalk Konjew behoorden, door Stalin dagen eerder tegengehouden, omdat Berlijn voor Zjoekow moest zijn. Maar het ene voorval verried te veel menselijke zwakheid, het andere te veel eigenmachtig optreden voor de ‘geschiedenis van de grote vaderlandse oorlog’. Beide duiken daarom tot op heden in geen enkele sovjetbeschrijving van de slag om Berlijn op.

 

Met de inname van de Rijkskanselarij begon tegelijkertijd een bij tijd en wijle potsierlijke vertoning die niet alleen de wereld geruime tijd voor de gek hield, maar Hitler nog fictief in leven liet. In de buurt van de bunkeruitgang hadden de veroveraars, naast talloze doden verspreid over de tuin, ongeveer vijftien meest verbrande of verminkte menselijke resten gevonden. Een naar verhouding goed geconserveerd lijk prepareerden ze, mogelijk met behulp van een grimeur, tot de dode Hitler. Ze legden het lichaam decoratief tussen de brokken puin en gaven het de 4de mei als spectaculaire trofee aan de openbaarheid prijs. Intussen herriepen ze spoedig daarna hun zelfgefabriceerde sensatie, spraken eerst van een ‘dubbelganger’ van de Führer en ten slotte van een ‘vervalsing’. Een tijdlang werd blijkbaar overwogen een andere, ergens vandaan gehaalde, dode als lichaam van de Duitse dictator te presenteren, maar het viel een van de aangetrokken experts bijtijds op dat de man gestopte sokken droeg wat, zoals iedereen wel inzag, dan toch twijfel aan de identiteit van het lijk had moeten oproepen. Weer wat later strooiden ze geruchten rond over weer een nieuwe vondst die ze op grond van hun onfortuinlijk opereren tot dusverre echter niet officieel als Hitlers lijk bestempelden: ‘De dode lag,’ zo heette het, ‘op een nog rokende deken. Het gezicht was verkoold, de schedel door een kogel doorboord, maar de afschuwelijk verminkte trekken behoorden onmiskenbaar aan Hitler toe.’

Het vertonen van telkens nieuwe Hitlerkopieën hield echter eind mei plotseling op toen Stalin zich ermee ging bemoeien. Bij het bezoek van een Amerikaanse regeringsdelegatie met Averell Harriman, Harry Hopkins en Charles Bohlen aan het Kremlin sprak hij zijn vermoeden uit dat Hitler helemaal niet dood was maar dat hij was gevlucht en zich samen met Bormann en generaal Krebs op een onbekende plek verborgen hield. Toen Stalin hier en daar ook nog de opvatting aandroeg dat de Duitse Führer met een onderzeeër naar Japan was ontkomen of bij een andere gelegenheid Argentinië noemde en dan weer enige tijd later van Franco-Spanje sprak, werd nu eens deze dan weer gene versie door ijverige woordvoerders als definitieve mening — zij het ook niet geheel onomstreden - weergegeven.

De diep in het wezen van het sovjetregime gewortelde neiging tot geloof aan samenzweringen, achterklap en duistere praktijken vond in het verhaal van Hitlers raadselachtige verdwijning een vruchtbaar werkterrein. Spoedig werden daarvoor ook de bewijzen aangedragen: dat de dictator — zo werd de ene keer beweerd — van ieder van zijn getrouwen een eed had afgenomen om als persoonlijke waarneming tegenover de wereld te verklaren hoe hij na zijn dood met Eva Braun op een brandstapel was gelegd en verbrand; of dat hij, zo luidde het verhaal een andere keer, zijn omgeving had bevolen ieder spoor van zijn verblijf uit te wissen; dat in de ochtendschemering van de 30ste april een vliegtuigje met drie mannen en een vrouw aan boord vanaf de oost-west-as richting Hamburg was gestart, waaraan dan de informatie werd toegevoegd, zogenaamd uit bronnen van de geheime dienst, dat vlak voor de verovering van de Hanzestad door de Britse strijdkrachten een geheimzinnige U-boot met onbekende bestemming was weggevaren. En zo nog het een en ander.

Spoedig pakte de westerse sensatiepers het even verleidelijke als lucratieve thema op en wist tot in de jaren negentig steeds nieuwe details te melden: dat Hitler als vrouw vermomd enige tijd na zijn zogenaamd einde, in Dublin zou zijn gezien; dat hij, zoals de Londense Times berichtte, zijn verdwijnen uit de wereld als een opzienbarende theater-coup had gepland en het plan had bedacht om aan boord te gaan van een met springstof geladen vliegtuig en zichzelf boven de Oostzee op te blazen. Elders kwam de journalistieke vindingrijkheid nog eens op Stalins verdraaiingen terug en onthulde dat Hitler zijn laatste levensjaren onder de rijkelijk simpel bedachte schuilnaam ‘Adilupus’ in het ‘presidentieel paleis van de fascist Franco’ had doorgebracht en daar 1 november 1947 aan een ‘hartaanval’ was overleden.

De waarheid of wat bewijsbaar was, raakte bij dit alles meer en meer in vergetelheid. Eind april 1946 was bij de uitgang naar de tuin van de Führerbunker een commissie van het Rode Leger verschenen om na de doorzichtige en langzamerhand ook voor de sovjets zelf verwarrende kluchten, ondubbelzinnig de ware toedracht vast te stellen. In hun gezelschap bevonden zich enkele overlevenden uit de bunker die tijdens de verovering van de stad waren opgepakt. Er werden filmcamera’s opgesteld en de scène van de verbranding van Adolf Hitler en zijn levensgezellin werd nog eens tot in alle details nagespeeld. Maar het materiaal en ook de inlichtingen die in eindeloze verhoren van Günsche, Linge, Rattenhuber en anderen waren verkregen, verdwenen ongebruikt ergens in geheime archieven.

 

184

 

Ook de zogenaamde stoffelijke resten van Hitler, Eva Braun en enkele andere bunkerbewoners waren na Stalins machtwoord onbruikbaar geworden. Dientengevolge had men ze eind mei 1945 eerst bij het bureau van de afdeling contraspionage in Berlin-Buch onder de grond gestopt. Met die eenheid trokken de houten kisten waarin ze bewaard werden, eerst naar Finow, van daar naar Rathenow en ten slotte naar Magdeburg. Op een aanvraag besliste in maart 1970 het politbureau van de KPvdSU [Communistische Partij van de Sovjet-Unie] de overschotten ‘strikt geheim’ op te graven en ‘door verbranding voorgoed te vernietigen’. Aan het slot over de ‘operatie archief’ staat: ‘in de nacht van 5 april 1970’ werden ‘de overschotten volledig verbrand, toen samen met stukken steenkool tot een poeder fijngestampt, vervolgens in de rivier gegooid.’

Blijft de vraag wat er in die houten kisten is bewaard en via een aantal tussenstations in Magdeburg terecht is gekomen. De waarschijnlijkste veronderstelling lijkt dat de afdeling contraspionage ondanks uitgebreide inspanningen noch het lijk van Adolf Hitler, noch dat van zijn vrouw ooit heeft gevonden. Daarvoor pleiten niet alleen de getuigenverklaringen van de wachtposten die beweren dat ze de avond van de 30ste april 1945 nog een keer de plek van de verbranding hebben opgezocht en de asresten begraven, maar ook de beschieting van de Rijkskanselarij en de tuin die nog meer dan tien uur na Hitlers dood is doorgegaan. Ook de brisantgranaten waardoor de aarde nog herhaaldelijk is omgeploegd alsook de brandgranaten die bij het inslaan explodeerden en verschrikkelijke branden veroorzaakten, hebben alles afwegend, ook de laatste herkenbare resten opgeruimd. Wat tussen de stenen is gevonden en met absolute zekerheid is geïdentificeerd, waren volgens de verklaringen van de erbij gehaalde tandartsen enkele gebitsdelen van Hitler en de ‘kunststofbrug van de onderkaak van Eva Braun’.

Nog een bewijs voor de bewering dat de lijken nooit gevonden zijn, kan men ook daarin zien dat de onderzoekscommissie van de sovjets, anders dan bij Joseph Goebbels en zijn vrouw, de stoffelijke overschotten van het echtpaar Hitler nooit in het openbaar ten toon heeft gesteld. De tand-technicus Fritz Echtmann, die enkele jaren als getuige in sovjetgevangenschap is vastgehouden, heeft later verklaard dat de Russische ambtenaren die met het onderzoek belast waren hem in mei 1945 ‘een sigarenkistje’ hadden voorgezet waarin zich naast het gebit van Hitler en de brug van Eva Braun uitsluitend een IJzeren Kruis 1ste klasse bevond en het gouden partij-insigne dat Magda Goebbels op het laatst gedragen had. Vermoedelijk was het tijdens het dagenlange zoeken tussen de stenen, rondom de uitgang van de bunker gevonden en vervolgens zonder meer tot het insigne van de Führer verklaard. De inhoud van het kistje was — zoals met enige zekerheid valt te concluderen — alles wat van Hitler was overgebleven.