Tot zijn opvolger aan het hoofd van de staat en de Wehrmacht benoemde Hitler admiraal Dönitz. Verwijzend naar het begrip eer zoals dat gold bij de marine waar het denken aan overgave niet bestond, gaf hij hem tegelijk de opdracht de strijd ook na zijn dood tot aan de ondergang voort te zetten. Hij stootte Göring en Himmler uit de partij alsmede uit al hun functies en benoemde een nieuwe rijksregering met Joseph Goebbels als kanselier en Martin Bormann als minister voor de Partij.Ten slotte deed hij een beroep op de trouw en gehoorzaamheid van alle Duitsers ‘tot in de dood’ en in de laatste zin kwam hij nog eens terug op de obsessie die letterlijk zijn waanidee was: ‘Vooral verplicht ik de leiding van de natie en het hele personeel tot de punctuele handhaving van de rassenwetten en tot meedogenloos verzet tegen de grote vergiftigers van alle volkeren, het internationale jodendom.’

Hitlers persoonlijk testament was aanzienlijk korter. Daarin motiveerde hij zijn besluit ‘dat meisje tot vrouw te nemen dat najarenlange trouwe vriendschap vrijwillig naar de al bijna belegerde stad was gekomen om haar lot met het mijne te delen’. Verder trof hij een aantal beschikkingen over zijn nalatenschap en benoemde ‘mijn trouwste partijgenoot Martin Bormann’ tot uitvoerder van het testament. Het document eindigde met de woorden: ‘Ikzelf en mijn echtgenote kiezen de dood om de schande van afzetting of capitulatie te ontlopen. Het is onze wil onmiddellijk op de plek verbrand te worden waar ik het grootste deel van mijn dagelijks werk in de loop van mijn twaalfjarige dienst aan het volk heb verricht.’ Nog die morgen werden er drie bodes met telkens een exemplaar van de afschriften van de huwelijksakte en van Hitlers laatste wilsbeschikking op uitgestuurd; een exemplaar was voor Dönitz bestemd, een tweede voor veldmaarschalk Schörner en het derde voor de partijcentrale in München.

Aan een van de bodes, de chef van het Duitse persbureau Heinz Lorenz, overhandigde Goebbels vlak voordat deze de bunker verliet een haastig opgemaakt ‘aanhangsel bij het politiek testament van de Führer’. Daarin zette hij uiteen waarom hij besloten had in Berlijn te blijven. Hij kon het uit menselijke overwegingen, zo verklaarde hij, ‘nooit over zijn hart verkrijgen de Führer in zijn moeilijkste uren alleen te laten’. In het ‘delirium van verraad’ aan alle kanten moesten er toch ten minste een paar mensen zijn ‘die hem onvoorwaardelijk en tot de dood trouw bleven’. Als voorbeeld, zo meende hij, kon hij het Duitse volk de beste dienst bewijzen. De brief eindigde met de woorden: ‘Daarom breng ik met mijn vrouw en in naam van mijn kinderen - die nog te jong zijn om zich daarover te kunnen uitspreken, maar die als ze oud genoeg geweest waren zich zonder voorbehoud bij deze beslissing zouden aansluiten - mijn onwrikbaar besluit onder woorden de Rijkshoofdstad, ook als zij valt, niet te verlaten en liever aan de zijde van de Führer een leven te beëindigen dat voor mij persoonlijk geen waarde meer heeft als ik het niet in dienst van de Führer en aan zijn zijde kan inzetten.’

 

Op 29 april, een stralende voorjaarszondag, meldde de Staf Noord dat de gevechten om elk huis in het centrum van Berlijn ‘dag en nacht’ woedden. Op dit moment waren alleen nog een klein stuk van het regeringskwartier,Tiergarten, een smalle strook van Bahnhof Zoo in westelijke richting tot aan de Havel en een paar kleinere steunpunten in Duitse handen. Het bericht sprak ook nog van ‘muiterij’ in het zuidelijk gebied alsook van ‘de felste aanpak’ en sprak het bericht tegen dat een radiostation in München had verspreid ‘dat de Führer gesneuveld was’. Een radiotelegrafisch bericht gaf Keitel nogmaals het bevel tot ‘razendsnel en keihard’ optreden en riep ‘Wenck, Schörner en anderen’ op hun ‘trouw aan de Führer door snel ontzetten te bewijzen’. Iets later hadden Krebs en Jodl een verbinding tot stand gebracht, maar het gesprek brak midden in een zin af omdat, zoals spoedig bleek, de kabelballon was neergehaald die de radiotelegrafische verbinding met de bunker onderhield.

Bij de middagbespreking het Hitler Wilhelm Mohnke nog komen om inlichtingen in te winnen over de laatste stand van het front. Mohnke spreidde een kaart van de binnenstad van Berlijn uit en verklaarde kortweg: ‘In het noorden staat de Rus vlak voor de Weidendammer Brug. In het oosten bij de Lustgarten. In het zuiden bij de Potsdamer Platz en het ministerie van Luchtvaart. In het westen in Tiergarten, drie- tot vierhonderd meter voor de Rijkskanselarij.’ Toen Hitler wilde weten hoe lang Mohnke nog stand kon houden, luidde het antwoord: ‘Hoogstens twintig tot vierentwintig uur, mijn Führer, niet langer.’

Daarop gaf Hitler sergeant Fritz Tornow, die voor zijn hond zorgde, het bevel de herdershond Blondi te vergiftigen. Het dier mocht de Russen niet in handen vallen, zei hij, alleen de gedachte daaraan maakte hem al ziek. Zeker nog belangrijker was voor hem de werking van het blauwzuur te beproeven dat de afgelopen weken was uitgedeeld. Sinds het verraad van Himmler was hij er niet meer van overtuigd dat het gif dat door de ss was geleverd, met de snelheid waar het op aankwam tot de dood leidde. Maar toen Tornow de ampul met een tang boven de opengesperde muil van de hond kapot drukte, viel het dier ‘als door de bliksem getroffen’ op haar zij. Even later kwam Hitler, zoals een ooggetuige heeft verteld, naar de uitgang van de bunker om ‘afscheid van de hond’ te nemen. Toen hij naar het diepste deel van de bunker terugkeerde, wordt ons van een andere kant verzekerd, had hij er uit gezien ‘als zijn eigen dodenmasker’ en zich ‘zonder een woord... in zijn kamer opgesloten’. Intussen schoot Tornow boven, vlak bij de uitgang naar de tuin, ook de vijf welpen dood.

In de bunker verbreidde zich een merkwaardig lege stilte. Wie er moest verschijnen voor een bericht of een melding moest overbrengen, maakte zich zo snel mogelijk weer uit de voeten. ‘Iedereen was bang om daar beneden te blijven,’ staat te lezen in de aantekeningen van de bunkertelefonist Rochus Misch, de atmosfeer was ‘als in een doodkist’. De vaste deelnemers aan de stafbespreking zaten er radeloos bij en putten zich uit in dwaze spelletjes op de kaart. Eigenlijk niemand geloofde dat enigszins geordende operaties nog mogelijk waren en inderdaad waren de meeste gevechtseenheden, ondanks alle bevelen uit de bunker, er al lang toe overgegaan de tegenstand naar eigen goeddunken te organiseren.

Alleen al om de spookachtige sfeer van het hol te ontlopen, verliet ieder die op dat moment gemist kon worden af en toe de bedompte gang van de stafbespreking en begaf zich naar de hoger gelegen voorbunker of naar de kelder van de Rijkskanselarij. Een deel van de vertrekken was intussen vrijgemaakt voor de beveiligingscompagnie van de Leibstandarte, alsook voor de mensen uit de buurt die bescherming zochten; een grotere vleugel was als lazaret ingericht waar meer dan driehonderd meest zwaargewonden waren opgenomen. Twee artsen met zusters en helpers haastten zich door de gangen en verzorgden de zieken. Terwijl sommigen aan met bloed besmeurde tafels stonden te opereren, brachten anderen de doden of grote teilen met geamputeerde ledematen door het onbeschrijfelijk gedrang naar de uitgang van de bunker. En daartussen talloze functionarissen van de partij, officieren van de administratie of hoge ambtenaren die als gevolg van hun trouwe diensten aan het regime, meenden aanspraak te kunnen maken op bijzondere bescherming passend bij hun rang. De chaotische, overvolle ruimtes waren als het ware de zwarte coulissen voor de ‘wereldondergangsstemming’ waarvan sprake is in een ander bericht, waar ‘iedereen probeerde zijn ellende in alcohol te smoren. De beste wijnen, likeuren en delicatessen werden uit de grote voorraden gehaald.’ Ook hier werd iedereen waar hij ook terechtkwam bij een gesprek betrokken ‘wanneer en hoe men het best zelfmoord kon plegen’, en een van de bunkerbewoners zag zichzelf‘ als bewoner van een lijkenhuis’, waar de doden speelden dat ze nog in leven waren.

Tegen half elf ontstond er plotseling beweging in de conferentiekamer. Er kwam een ordonnans met de melding dat via een toevallig beluisterde kortegolfzender het nieuws van Mussolini’s dood was binnengekomen. Twee dagen geleden was de Duce samen met zijn geliefde, Clara Petacci, in een dorp aan het Comomeer opgepakt en de volgende dag zonder veel plichtplegingen doodgeschoten. Maar het naspel waarvan sprake was, baarde Hitler nog grotere zorgen. Verschillende keren had hij de vrees geuit door de Sovjets naar Moskou te worden overgebracht en in een ‘apenhok’ aan het woedende gepeupel als een ‘panopticumfiguur’ tentoongesteld te worden. Nu wekte en versterkte Mussolini’s einde dit schrikbeeld. Want de lijken waren naar Milaan gebracht en bij een benzinestation op de Piazzale Loreto ondersteboven opgehangen, waar een tierende menigte ze had geslagen, bespuugd en met stenen bekogeld.

Het bericht legde een druk op de groep die nog steeds in een luchtledig afwachtte, ’s Avonds al had Hitler — alsof hij toch weer rekende op het ontzetten van de hoofdstad — een radiobericht aan Jodl laten uitgaan dat uit vijf wanhopige vragen bestond: ‘Onmiddellijk moet mij gemeld worden: 1. Waar zijn de spitsen van Wenck? 2. Wanneer vallen ze weer aan? 3. Waar is het 9de leger? 4. Waar breekt het 9de leger door? 5.Waar zijn de spitsen van Holste?’

Toen uur na uur geen antwoord kwam en het laatste restje vertrouwen in monosyllaben verdween, stond Hitler plotseling op en ging naar de conferentiekamer om van zijn naaste medewerkers afscheid te nemen. Goebbels was gekomen met zijn vrouw, Burgdorf en Krebs waren er Mohnke, Rattenhuber en Hewel, voorts de secretaresses, Hitlers dieet-kokkin, juffrouw Manziarly, en verder enkele hogere SS-rangen, twintig personen in totaal. Hitler gaf iedereen een hand en zei tegen sommigen ook iets persoonlijks, maar bij het lawaai van de machines die de bunker van stroom en verse lucht voorzagen, waren zijn haast gefluisterde woorden bijna niet te verstaan. Tegen de hele groep zei hij dat hij niet in handen van de Russen wilde vallen en daarom had besloten zelf een eind aan zijn leven te maken. Hij ontsloeg ieder van de aanwezigen van zijn eed en hoopte dat zij de Engelse of Amerikaanse linies zouden bereiken. Tegen Rattenhuber verklaarde hij dat deze op de voor hem bestemde plaats in de Rijkskanselarij moest blijven en daar ‘eeuwig de wacht’ moest houden.

Tegen drie uur s nachts kwam eindelijk het langverwachte antwoord van Keitel en Jodl binnen. Aansluitend op Hitlers vragen kwamen in vier nuchtere zinnen de gevraagde inlichtingen: 1. De spits van Wenck zit vast ten zuiden van Schwielowsee. 2. 12de leger kan van daaruit Berlijn niet verder aanvallen. 3. 9de leger massaal ingesloten. 4. Korps Holste in het defensief gedrongen.’ Eraan toegevoegd was een zin die de uitzichtloosheid van de hele toestand beschreef: ‘Aanvallen op Berlijn nergens een stap verdergekomen.’

De volgende morgen, 30 april, begon al om vijf uur in de vroegte zwaar artillerievuur dat de bunkerbewoners uit hun slaap haalde. Ongeveer een uur later werd Mohnke naar de bunker geroepen. Na een doorwaakte nacht zat Hitler in ochtendjas en pantoffels op de stoel naast zijn bed. Hij keek rustig op en vroeg hoe lang nog stand kon worden gehouden. Toen Mohnke antwoordde: niet langer dan een paar uur, omdat de Russen tot op een paar honderd meter waren genaderd — al waren ze ook op dit moment tot staan gebracht - meende Hitler dat de westerse democratieën decadent waren en tegenover de jonge, strak geleide volkeren uit het oosten het onderspit zouden delven. Toen gaf hij Mohnke een hand en zei: ‘Het beste! Ik dank u en dat was niet alleen voor Duitsland!’ Om zeven uur kwam Eva Braun naar de uitgang van de bunker om, zoals ze zei — dat heeft een van de wachtposten later verteld - ‘nog één keer de zon te zien’, en even later verscheen, vaag in het halfdonker van de trap naar boven, ook Hitler zelf. Maar toen de beschieting weer zwaarder werd, maakte hij op een van de bovenste treden rechtsomkeert en verdween in het duister.

Tegen de middag kwam de staf voor het laatst bijeen. Generaal Weidling bracht naar voren dat de sovjettroepen de bestorming van de Rijksdag hadden ingezet en enkele van de voorhoedes reeds tot de tunnel aan de Vossstrasse waren doorgedrongen, pal in de buurt van de Rijkskanselarij. Omdat van de formaties geen berichten meer binnenkwamen, had hij zijn inlichtingen, zoals al vaker, moeten ontlenen aan buitenlandse nieuwsuitzendingen. De stad viel niet langer te verdedigen, zei hij. Op de toevoeging dat de Führer misschien toch nog moest proberen ‘hier uit te komen’ en bij Potsdam door te breken naar het leger van Wenck, antwoordde Hitler dat het zinloos was: ‘Mijn bevelen worden toch door niemand opgevolgd.’ Toen Weidling vroeg om een instructie voor het geval alle munitiereserves waren uitgeput, merkte Hitler op dat hij nooit zou capituleren en hij verbood hem en alle aanvoerders de capitulatie; toen trok hij zich terug om met Krebs in conclaaf te gaan. En pas nu, nu het al veel te laat was, gaf hij aan enkele eenheden toestemming voor de uitbraak die hij de afgelopen weken aan iedere formatie had geweigerd. Even later werd aan Weidling het laatste ‘bevel van de Führer’ overhandigd. Het luidde:

‘In geval van gebrek aan munitie en bevoorrading voor de verdedigers van de Rijkshoofdstad geef ik mijn toestemming tot uitbraak. Er moet in de kleinste groepjes worden uitgebroken en aansluiting worden gezocht bij nog vechtende troepen. Waar die niet kan worden gevonden, moet het gevecht in kleine groepen in de bossen worden voortgezet.’

Aan het eind van de bespreking kwam Hitler als laatste uit de conferentieruimte. Hij liep naar Otto Günsche en herhaalde dat hij de Russen dood noch levend in handen mocht vallen. Hij zou, net als ‘Fräulein Braun — zoals hij kenmerkend voor hem nog steeds zei — zichzelf van het leven beroven. Hij wilde verbrand worden en ‘voor altijd spoorloos’ blijven. Toen liet hij Günsche beloven alle maatregelen te treffen die nodig waren voor het opruimen van zijn stoffelijke resten. Dat voorschrift was blijkbaar zo belangrijk voor hem dat hij het ook op schrift liet stellen. Direct daarna liet Günsche zich verbinden met Hitlers chauffeur, Erich Kempka, die zijn kantoor in de ondergrondse garage vlak bij de Rijkskanselarij had en verzocht hem ten snelste zoveel mogelijk benzine te bezorgen en die desnoods uit de tanks van geparkeerde wagens te halen. Toen Kempka vroeg waar hij die voor nodig had, antwoordde Günsche dat hij dat door de telefoon niet wilde zeggen. Wat later kwamen onder onophoudelijk vuur van sovjetgeschut een paar SS-mannen — ter bescherming wegduikend tussen vooruitstekende muren en hopen aarde — en zetten een aantal benzineblikken in de voorbunker neer.

Tegen veertien uur nuttigde Hitler in gezelschap van zijn secretaresses en zijn dieet-kokkin zijn laatste maaltijd. Hij gedroeg zich na de talrijke uitbarstingen en krampaanvallen van de afgelopen dagen rustig en beheerst en op een van de secretaresses maakte de kleine groep rond de tafel in Hitlers woonkamer de indruk van een ‘doodsbanket’. Al de avond tevoren had Hitler haar een van de koperen busjes overhandigd waarin de gifampullen waren opgeborgen en daarbij opgemerkt dat hij wel wist dat dit een armzalig afscheidscadeau was. Tegen de verwachting in was Eva Braun niet verschenen.

Met de woorden: ‘Nu is het zo ver, het is afgelopen,’ beëindigde Hitler al na korte tijd de maaltijd en ging naar Goebbels. Met de onvermijdelijk naderende dood voor ogen had de man die zich zo graag ‘de laatste der getrouwen’ noemde, de eden van eer en ondergang toch nog opzij gezet en drong hij er plotseling bij Hitler op aan Berlijn te verlaten. Maar Hitler herhaalde opnieuw alle argumenten, deels door Goebbels zelf aangereikt, en stelde hem vermoedelijk ook de vraag waarmee hij in die dagen al vaker alle pogingen van anderen om hem te overreden, had afgewezen: waar hij dan wel heen moest en dat hij geen zin had ‘buiten op straat op een of andere manier om te komen’. Ten slotte zei hij:‘Doctor, u kent mijn besluit. Daar blijft het bij!’Aan Goebbels zelf daarentegen, zei hij ten slotte, kon de beslissing worden overgelaten samen met vrouw en kinderen uit Berlijn weg te gaan. Maar nu protesteerde Goebbels en verzekerde dat hij niet van de zijde van de Führer zou wijken.

Nu kwam het ene afscheid na het andere. Toen hij Goebbels en zijn vrouw, die intussen ook was verschenen, uitgeleide deed tot de deur, stiet Hitler op zijn persoonlijke ordonnans Heinz Linge. Linge vroeg om afscheid te mogen nemen en Hitler zei dat hij moest proberen met de anderen naar het westen te komen. Op de vraag van de eenvoudige man waarom en voor wie hij zich er nog doorheen moest slaan, antwoordde Hitler: ‘Voor de komende man!’ Nadat Linge iets had uitgebracht over trouw en dat die sterker was dan de dood en zijn arm ten afscheid had geheven, ging Hitler naar zijn privé-vertrekken.

Even later betrad hij aan de zijde van zijn vrouw de conferentiegang. Gekleed in een eenvoudige uniformjas met het ijzeren kruis op de linkerborst en de onderscheiding wegens verwondingen uit de Eerste Wereldoorlog, begaf hij zich naar zijn naaste medewerkers die ditmaal voor een soort officieel afscheid bijeen waren gekomen. Goebbels, diens vrouw en Bormann stonden vooraan in de rij, daarna kwamen de generaals Krebs en Burgdorf, ambassadeur Hewel en de verbindingsofficier van de marine in het hoofdkwartier, vice-admiraal Hans-Erich Voss. Het eind van de rij vormden Rattenhuber, Günsche, Högl en Linge alsook de secretaresses. Nadat hij de hele groep aan de zijde van zijn vrouw was langsgegaan zonder veel te reageren op de deels vormelijke, korte, deels ademloos uitgebrachte woorden, verdween hij alleen naar zijn vertrekken, terwijl Eva Braun nog even naar Magda Goebbels liep. In de voorbunker verzamelden zich intussen enkele ss-officieren van het Führer-begeleidingsescorte die door Günsche waren opgeroepen.

Het is niet met zekerheid vast te stellen of Hitler nu pas of al voor de afscheidsronde zijn eerste piloot Hans Baur liet roepen. Toen Baur met zijn plaatsvervanger Georg Betz het vertrek betrad, greep Hitler zijn handen, dankte hem voor zijn jarenlange toewijding en sprak vervolgens nog eens van lafheid en verraad die hem dit einde hadden bezorgd; nu kon hij niet meer. Baurs poging hem voor het laatst tot een uitbraak over te halen — er stonden startklare machines gereed met een actieradius van elfduizend kilometer om hem naar een van de Arabische landen, naar Zuid-Amerika of Japan te vliegen — wuifde Hitler gelaten weg: hij hield ermee op. Een mens moest de moed hebben consequenties te aanvaarden. Morgen al, zei hij, zouden miljoenen hem vervloeken. ‘Maar het noodlot wilde niet anders.’

Toen vroeg hij ook Baur al het nodige te doen voor het verbranden van de lijken: ‘Het stoffelijk overschot van hem en zijn vrouw mocht in geen geval in handen van de zwijnen vallen’, zoals het Mussolini was vergaan. Voor ze uit elkaar gingen schonk hij Baur het portret van Frederik de Grote door Anton Graff, waarmee hij de laatste weken dikwijls, in gedachten verzonken, dialogen had gevoerd. Eens was door een van de telefonisten van de bunker waargenomen hoe hij ’s nachts bij een kaars die door de tocht van de ventilatie onrustig stond te flakkeren, in zijn woonvertrek in een soort ‘trance’ naar het portret had gestaard. Toen Baur aanstalten maakte om weg te gaan, kwam Hitler terug op zijn gedachten bij het begin van het gesprek. Op zijn grafsteen, zei hij, moest worden geschreven dat hij ‘een slachtoffer van zijn generaals’ was geweest.

Nogmaals werd de loop der dingen opgehouden. Want plotseling verscheen Magda Goebbels ‘in een vloed van tranen’ op het toneel en verlangde ‘uiterst opgewonden’ de Führer te spreken. Hitler was daarover zichtbaar verstoord, maar liet zich uiteindelijk door Günsche overhalen de wanhopige vrouw te ontvangen. Als vurig bewonderaarster van Hitler had Magda Goebbels reeds geruime tijd geleden het besluit genomen haar kinderen als het tot het uiterste kwam, mee te nemen in de dood.

 

134

135

 

De niet aflatende pogingen van alle kanten haar daarvan te weerhouden waren zonder resultaat gebleven en zelfs op het aandringen van Hitler had zij met een star ‘neen’ gereageerd. Ze had tegengeworpen dat ze haar man niet alleen kon laten sterven en als ze met hem de dood inging, moesten ook de kinderen sterven. Intussen was zij, net als Goebbels zelf, toch nog onzeker geworden. Opgewonden praatte ze voor het laatst op Hitler in Berlijn te verlaten, terwijl haar man buiten voor de deur bleef staan. Maar Hitler wilde er niets meer van horen. Met een paar woorden wees hij haar verzoek af en ‘na ongeveer een minuut’, heet het in het bericht van Günsche, trok ze zich ‘wenend terug’. Ook Arthur Axmann kwam nog een keer langs en wilde dringend de Führer spreken, maar Günsche maakte hem duidelijk dat hij strikte orders had niemand meer toe te laten.

In de bunker verbreidde zich weer, net als de voorafgaande dagen, een loodzware stilte, overal zat een enkeling of een groepje af te wachten. Alsof dit leven echter dat de meeste tijd door ondoorgrondelijke regievondsten was bepaald, niet zonder een schril effect kon aflopen, begon op dit moment in de kantine van de voorbunker een fuif waarin de wekenlange zenuwspanning van de bunkerbewoners zich ontlaadde: de zo lang nageleefde strakke discipline, al werd die op het laatst duidelijk verwaarloosd, bezweek onder een allesoverheersend gevoel van opluchting en ontknoping. Uit de luidsprekers schalde vrolijke muziek en van hoever ze ook kwam, ze was toch tot in de verste hoeken van het onderaards labyrint te horen. Er werd een ordonnans naar boven gestuurd om voor rust te zorgen: de Führer, bracht de bode over, stond op het punt te sterven. Maar geen van de grotendeels dronken gasten in de kantine trok zich van het verzoek iets aan en het drinkgelag ging door.

Wat daarna gebeurde is niet met zekerheid vast te stellen. Enkele getuigen berichten dat zij tegen half vier één enkel schot hebben gehoord. De secretaresse Gertraud Junge die na het afscheid van Hitler de bovenverdieping wilde opzoeken om aan de benauwde, bedompte sfeer en de melodramatische stemming in het diepste deel van de bunker te ontsnappen, liep op een overloop de Goebbelskinderen tegen het lijf die verloren in een hoekje zaten. Ze bracht hun wat te eten, las ze om ze af te leiden ook een paar verhaaltjes voor en probeerde hun steeds nieuwe bange vragen te beantwoorden. Plotseling, zo herinnerde zij zich, was een pistoolschot te horen geweest en de negenjarige Helmuth had vrolijk opgewonden uitgeroepen: ‘Voltreffer!’ Maar andere getuigen hebben, vooral verwijzend naar het onophoudelijk gestamp van de dieselmotoren en de zoemende ventilatoren, ontkend dat ze enig geluid hadden waargenomen.

In de grote en kleine conferentieruimte wachtte in elk geval de hele tijd, hun onrust met moeite onderdrukkend, de groep die bij het afscheid aanwezig was geweest, totdat Linge, die bij een paar haastig achterovergeslagen glaasjes schnaps troost had gezocht, de kamer voor Hitlers woonvertrekken betrad. Onmiddellijk nadat hij — naar eigen zeggen — de kruitdamp had waargenomen, ging hij naar de gang naar Bormann en zei: ‘Herr Reichsleiter, het is voorbij!’

Beiden begaven zich daarop, gevolgd door Günsche, naar de kamer ernaast. Hitler zat in elkaar gezakt, met open ogen, het hoofd wat voorover gebogen op de gebloemde sofa. Op zijn rechterslaap gaapte een flink rond gat waaruit een straal bloed langs zijn wang was gelopen. Op de grond lag een Walther-pistool, kaliber 7.65 mm. Ernaast had zich een plas gevormd en de achterwand was met bloedspetters bezaaid. Naast hem zat ineengedoken in een blauwe jurk, met opgetrokken benen en opeen geknepen blauwachtig verkleurde lippen, zijn vrouw. Haar pistool lag ongebruikt voor haar op tafel. Het rook naar kruitdamp en bittere amandelen. Enkele betrokkenen hebben beweerd dat Hitler blijkbaar op aanraden van een van de artsen uit de bunker, Dr. Werner Haase, een blauwzuurampul had stukgebeten en zich tegelijkertijd in zijn slaap oftewel, volgens een andere versie, in zijn mond had geschoten, SS-generaal Rattenhuber had weer van verschillende kanten van horen zeggen de conclusie getrokken dat Hitler alleen gif had genomen en vervolgens door een derde, op grond van een tevoren gegeven bevel, was doodgeschoten. De werkelijke toedracht is niet meer te achterhalen.

Omdat de grootste haast was geboden, ging Günsche na een ogenblik van doodstil herdenken naar de wachtenden in de conferentieruimte, sloeg zacht zijn hakken tegen elkaar en zei: ‘Ik meld: de Führer is dood!’ Met onbewogen gelaat volgden Goebbels, Krebs, Burgdorf en de anderen hem naar Hitlers werkkamer waar Linge al bezig was de dode in een deken te wikkelen. Samen met Högl droeg hij Hitlers lijk langs het kleine rouwende gezelschap naar de grote conferentiekamer; zijn benen staken uit de deken, zoals sommigen van de aanwezigen hebben verteld, en schommelden levenloos heen en weer. Daarachter volgde Bormann met het lijk van de vrouw.

Als eerste begon Goebbels weer te spreken. Hij zou nu naar boven naar zijn ministerie aan de Wilhelmsplatz gaan, verklaarde hij, en net zo lang rondlopen tot een kogel een eind aan zijn leven maakte. Terwijl ze allemaal door schuldgevoelens overmand het gebeuren bespraken en er bezorgd over discussieerden hoe het nu verder moest, kwam plotseling de baas van het autopark, Erich Kempka, binnenstormen. Omdat hij van niets wist, riep hij Günsche ter verantwoording: hij wilde weten wat die chaos te betekenen had en of Günsche soms ‘gek’ was geworden dat hij onder dat hevige artillerievuur om de levering van enige blikken benzine had gevraagd. Toen Günsche hem apart had genomen en, nog steeds hevig ontdaan, had gezegd: ‘De chef is dood!’ staarde Kempka hem sprakeloos aan. ‘Hoe kan dat nou?’ riep hij naar eigen zeggen uit. ‘Gisteren heb ik hem nog gesproken! Hij was gezond en volstrekt openhartig!’

Nadat Kempka van de eerste schok was bekomen, sloot hij zich onder aan de trap bij de dragers aan die Hitlers lijk naar boven brachten, terwijl Günsche het lichaam van de vrouw overnam. Bij de uitgang naar de tuin was er enig oponthoud omdat de inslagen van de projectielen Linge, Högl en de overigen steeds weer terugjoegen. Pas na meerdere pogingen lukte het hun de doden een paar meter van de bunker vandaan neer te leggen. Toen trad Bormann naderbij, sloeg de deken over Hitlers gezicht terug, bleef een paar seconden roerloos staan en liep toen achteruit door het gedrang terug naar de uitgang. Ondanks de voortdurende beschieting en de oplaaiende branden rondom, onder een hagel van scherven, brokken steen en rondvliegende aarde goten ze uiteindelijk wel tien blikken van de klaarstaande benzine over de doden uit. Toen gooiden ze er brandende lucifers op die echter in de laaiende vuurstorm steeds weer uitdoofden. Günsche had al, om eindelijk vaart te maken voor een handgranaat gezorgd, maar Linge trok een paar papieren uit zijn manchet en draaide ze tot een fakkel in elkaar. Toen het schieten even wat minder werd, stak hij die aan en slingerde hem ver uithalend naar de lijken.

Met een luide knal schoot meteen daarna een geweldige steekvlam omhoog en de groep bleef doodstil staan. Na elkaar liepen ze toen vanuit de trapopening bij de tijdelijk gesloten deur naar voren en hieven hun arm voor de Hitlergroet. Zwarte walm en wervelend puin onttrokken het vuur aan het zicht en het laatste wat ze door de kier van de deur zagen, was hoe de lichamen eerst verschrompelden en daarna sommige ledematen in de gloed spookachtig oprezen.

 

Om diezelfde tijd gingen de sovjettroepen onder fanatieke tegenstand van de verdedigers richting de nabijgelegen Rijksdag. Om de een of andere reden die op duistere wijze in verband stond met de Rijksdagbrand eind februari 1933 en het daarop volgend proces tegen de zogenaamd communistische brandstichters, had de sovjetleiding niet de Rijkskanselarij of de Brandenburger Tor, maar de leegstaande ruïne aan de Königsplatz als ‘symbool van Berlijn’ uitgekozen. Bij de Oder al waren aan een aantal eenheden bijzondere vaandels uitgereikt voor de verovering van het ‘Duitse Kremlin’.

Nog voor de ochtendschemering waren de sovjettroepen begonnen met de aanval op het gebouw, dat aan alle kanten was dichtgemetseld, maar vooral in het vuur vanuit de ruïne van de naburige Kroll-opera waren ze vastgelopen. Met een grote inzet van pantsers, geschut en raketwerpers die deels in de bovenste verdiepingen van het er tegenoverliggende ministerie van Binnenlandse Zaken waren opgesteld, hadden ze de bestorming in de loop van de ochtend herhaald zonder dat ze verder waren gekomen dan de volgelopen opening van de spoortunnel. Ook een nieuwe aanval — na een intensieve voorbereiding door de artillerie - tegen de middag gepland, was in het vuur blijven steken, zodat de sovjetleiding besloot tot het invallen van de duisternis te wachten. Pas dit keer lukte het enkele aanvallers tot aan de trappen van de Rijksdag door te dringen en met behulp van twee horizontaal gerichte granaatwerpers een opening in het metselwerk te schieten. Even later stond de hal vol met er achteraan oprukkende eenheden die naar alle kanten uitzwermden en in het stikkedonker om elke kamer en elke verdieping vochten.