1. Het begin van de slag

 

 

Om drie uur klommen een paar lichtkogels de nachthemel in en kleurden het bruggenhoofd bij Küstrin Bengaals rood. Na een ogenblik van beklemmende stilte barstte het gebulder los, dat het laagland langs de Oder in de verre omtrek tot ver voorbij Frankfort deed beven. Als door een mysterieuze kracht in gang gezet, begonnen op veel plaatsen de sirenes te loeien tot aan Berlijn toe, rinkelden telefoons en vielen boeken van de planken. Met twintig legereenheden en tweeënhalf miljoen soldaten, meer dan veertigduizend granaatwerpers en stuks veldgeschut alsmede honderden stalinorgels, driehonderd vuurmonden per kilometer, begon het Rode Leger op deze 16de april 1945 de slag. Overal rond de plaatsen Letschin, Seelow, Friedersdorf en Dolgelin schoten geweldige vuurzuilen omhoog en vormden een muur van lichtflitsen, opspattende aarde en rondvliegend puin. Hele bossen gingen in vlammen op en sommige overlevenden herinnerden zich later de gloeiende orkanen die over het land waren getrokken en alles in brand, stof en as hadden herschapen.

Na een halfuur hield het helse lawaai plotseling op en secondelang viel er een adembenemende stilte, alleen verbroken door het knetterende vuur en de huilende winden. Toen vlamde boven de sovjetlinies de lichtstraal van een zoeklicht loodrecht tegen de hemel en gaf het startsein voor honderddrieënveertig zoeklichten die met een tussenruimte van tweehonderd meter stonden opgesteld en horizontaal over het gevechtsterrein gericht stonden. De verblindende stralen onthulden een diep doorploegd landschap en hepen een paar kilometer verderop vast tegen de heuvels van Seelow: het gestelde doel van de operatie voor die dag van de opperbevelhebber van het eerste Wit-Russische front, maarschalk Georgi Zjoekow. Het bevel waarmee hij de slag had geopend, luidde: ‘De vijand moet via de snelste weg naar Berlijn worden verslagen. De hoofdstad van het fascistische Duitsland moet worden ingenomen en de overwinningsbanier boven de stad worden gehesen!’

Het theatrale lichtspektakel dat in de sovjetplanning van de stafchefs Zjoekows ‘wonderwapen’ werd genoemd, bleek een misser die vele offers vroeg. Tegen heel wat protest in had de maarschalk aan het plan vastgehouden om de tegenstander — door voorafgaand trommelvuur in de war gebracht en ontmoedigd — te ‘verblinden’ zodat hij niet meer kon vechten, en de daarachter liggende, ongeveer dertig meter opgaande heuvels met afwisselend dalen en hellingen bij de eerste bestorming onder de voet gelopen konden worden. Maar het dichte gordijn van rook en damp dat het trommelvuur over de vlakte had verspreid, ving niet alleen het licht van de schijnwerpers op, maar was er ook de oorzaak van dat de aanvallers steeds radelozer in het melkachtig schemerdonker ronddoolden. Bovendien bleek het sovjet-oppercommando de onbegaanbaarheid van het moeilijke terrein totaal verkeerd beoordeeld te hebben: in het voorjaar was de waterstand hoog, het land was drassig en doorsneden door irrigatiekanalen en afwateringsgreppels. Troepentransportwagens, tractoren en allerlei soorten zwaar materieel liepen vast in het moerassige terrein, gleden weg in de diepte en moesten ten slotte worden opgegeven.

 

17

 

Maar het belangrijkste was dat generaal-majoor Gotthard Heinrici, bevelhebber van de legergroep Weichsel en vertrouwd met de tactiek van de Russische commandanten, vlak voor het begin van de slag de voorste verdedigingslinies had teruggetrokken zodat het vuren voornamelijk de lege ruimte inging. Toen van daar de vijandelijke infanterie-eenheden, aangevoerd en begeleid door massaal oprukkende pantserwagens, met wapperende vlaggen en snerpend geschreeuw uit de walm kwamen aangestormd, hoefden de veel zwakkere en veelal uit verbroken formaties samengestelde verdedigers maar af te wachten tot ze voldoende dichtbij waren en schoten dan welhaast in het wilde weg op de krioelende schimmige massa. Tegelijkertijd openden honderden stuks luchtafweergeschut met horizontaal gerichte lopen het vuur zodra de contouren van de pantserwagens die in dicht opeengepakte groepen kwamen aanrollen, in het diffuse licht opdoemden. Toen de dag aanbrak was de bestorming met de zwaarste verliezen voor de aanvallers afgeslagen.

Op die eerste misser liet Zjoekow een tweede volgen. Teleurgesteld en wanhopig over zijn mislukking, en in het nauw gedreven door een duidelijk geërgerde Stalin beval hij, het afgesproken aanvalsplan wijzigend, de inzet van de twee pantserlegers te vervroegen die in meer naar achteren gelegen stellingen lagen te wachten. Oorspronkelijk opgesteld voor het moment waarop een wat grotere bres in de Duitse verdedigingslinie was geslagen, rukten ze nu naar het slagveld op en maakten de toch al heersende verwarring in de rug van de vechtende troep alleen nog maar erger. Op de verstopt geraakte wegen drongen ze zich tussen de gedesoriënteerde formaties, verhinderden de artillerie om andere posities in te nemen en sneden de toegangswegen voor bevoorrading en ravitaillering af. Daar ze bovendien geheel ongecoördineerd in het verloop van de strijd ingrepen, richtten ze een heilloze chaos aan die spoedig tot een totale verlamming van de sovjetoperaties leidde. Een van Zjoekows legeraanvoerders, generaal Wassili I.Tsjoeikow noteerde de avond van de 16de april dat de sovjetformaties hun opdrachten niet hadden uitgevoerd en op veel plaatsen '“geen stap’ verder waren gekomen. Het plan om Berlijn vijf dagen na het begin van het offensief in te nemen, was mislukt.

 

In Hitlers hoofdkwartier, de ondergrondse bunker gelegen onder de Rijkskanselarij in Berlijn, was de aanval dagenlang met een mengeling van ongeduld, opwinding en verlammende gelatenheid verwacht. Reeds de meldingen van de eerste vluchtige successen van de verdediging hadden nog eens een verwarde, weldra dwaas opgeschroefde hoop op de overwinning doen opleven. Desondanks gaf Hitler bevel het regeringskwartier en in de eerste plaats het terrein rondom de Rijkskanselarij ter verdediging gereed te maken, pantserafweergeschut en granaatwerpers in stelling te brengen en overal schietgaten aan te brengen, s Middags vaardigde hij een ‘dagorder aan de strijders van het oostfront’ uit, die opriep tot fanatiek uitroeien van de ‘joods-bolsjewistische doodsvijand’ en de zekerheid uitstraalde dat de bestorming vanuit Azië ook ‘ditmaal ... vóór de hoofdstad van het Duitse rijk zou doodbloeden’. ‘Jullie soldaten uit het oosten weten,’ zo ging het verder, ‘welk lot vooral Duitse vrouwen en kinderen bedreigt. Terwijl oude mensen, mannen en kinderen vermoord worden, zullen vrouwen en meisjes tot kazernehoeren worden vernederd. De rest marcheert af naar Siberië.’

Al in de loop van het januari-offensief had het Rode Leger de Oder bereikt en bij Küstrin, ongeveer dertig kilometer ten noorden van Frankfurt, was het op verscheidene plaatsen de rivier overgestoken. In het vervolg van de gevechten was het gelukt een bijna veertig kilometer lang en op sommige plaatsen tot tien kilometer diep bruggenhoofd te vormen die de gehele ‘Nibelungenstellung tot aan de Neisse bedreigde. Pas begin maart was men daarop van Duitse kant begonnen in en om Berlijn loopgraven aan te leggen alsook tankversperringen en versterkte stellingen op te richten. Maar toen de sovjetlegers vooreerst pas op de plaats maakten, was de bouw van een verdedigingssysteem — hoe provisorisch ook — op onverklaarbare wijze tot stilstand gekomen. Het staken van de werkzaamheden ging niet in de laatste plaats uit van Hitler zelf, die er in toenemende mate halsstarrig aan vasthield dat de hoofdstad aan de Oder verdedigd moest worden en geen enkele formatie het haar toegewezen frontsegment mocht verlaten. ‘Standhouden of ten onder gaan!’ luidde het parool in talloze bevelen en oproepen om stand te houden.

 

20

 

Tegenover de sovjetstrijdmacht lag het LVIste pantser-korps van generaal Helmuth Weidling en iets naar het zuiden toe vooral het 9de leger onder generaal Theodor Busse. Vergeefs had generaal Heinrici, tot wiens legergroep de beide formaties behoorden, gewezen op het omsingelingsgevaar dat bij een succesvolle doorbraak van Zjoekow dreigde en meer dan eens had hij ook de waarschuwing herhaald dat slechts korte tijd tegenstand geboden kon worden; dan zou gebrek aan ervaren infanteristen, aan munitie en bevoorrading van allerlei aard en vooral de grenzeloze uitputting van de troepen het einde teweegbrengen. Maar Hitlers onwrikbare overtuiging dat wilskracht elke materiële achterstand kon compenseren, bracht samen met de arrogante, voortdurende garanties van Göring, Dönitz of Himmler, tenminste voor het ogenblik het reeds lang begraven vertrouwen terug dat alleen door Hitler kunstmatig in stand werd gehouden. Ten slotte werden een paar bataljons van de Volkssturm met bussen naar het front gestuurd om Zjoekows legers en zijn gemotoriseerde korps tegen te houden. Nog terwijl de radio meldde dat ‘duizenden Berlijners met hun formaties naar het front’ waren opgerukt, was voor een deel van hen de inzet al afgelopen. Russische jachtvliegtuigen die het totale luchtruim rondom de stad beheersten, hadden enkele colonnes voertuigen halverwege opgemerkt en met een paar duikvluchten vernietigd.

De voorspellingen van Heinrici kwamen maar al te precies uit. Nadat Zjoekow zijn formaties had gereorganiseerd, liet hij ze bij het invallen van de duisternis opnieuw aanvallen en zette ze des te meedogenlozer in toen intussen bekend was geworden dat zijn rivaal in het zuidelijk deel van het front, maarschalk Iwan S. Konjew, blijkbaar succesvoller had gemanoeuvreerd. Niet alleen was het Konjew gelukt de Neisse in de Lausitz op meer dan honderddertig plaatsen over te steken en daarmee een beslissende doorbraak voor het offensief te forceren, maar hij meende sindsdien ook goede redenen te hebben voor zijn herhaaldelijk geuite aanspraak bij de verovering van Berlijn betrokken te worden en Zjoekow de beloofde overwinningstrofee op het laatste ogenblik afhandig te maken. Een stilzwijgende wedloop, door Stalin begunstigd met boosaardige toespelingen op de inmiddels impopulaire Zjoekow, kwam op gang.Toen in een van de gesprekken Konjew de dictator om toestemming verzocht met zijn rechtervleugel via Lübben en Luckenwalde naar het noorden af te buigen, vanwaar hij dan binnen enkele dagen bij Zossen de stadsgrens van Berlijn zou bereiken, had Stalin tegengeworpen of het de maarschalk bekend was dat zich in Zossen ‘het hoofdkwartier van de Wehrmacht’ bevond. Op het korte ‘Ja’ van Konjew was Stalins antwoord:‘Goed. Ik ga akkoord. U kunt de twee pantserlegers naar Berlijn laten doorstoten.’

 

 

 

 

 

Onder: Uitgangspositie bij het begin van het Russische offensief tegen Berlijn op 16 april 1945. Reeds in januari had het Rode Leger de Oder bereikt en bij Küstrin een ongeveer veertig kilometer lang en hier en daar tot tien kilometer diep bruggenhoofd gevormd.