5. Doodsbanket

 

 

In de namiddag van 23 april kwam in de bunker een telegram uit Berchtesgaden binnen. Daarin vroeg Göring of Hitlers besluit ‘in de vesting Berlijn te blijven’, het decreet van 29 juni 1941 in werking had gesteld dat hem, de Rijksmaarschalk, de opvolging van de Führer met alle volmachten overdroeg voor het geval Hitler van zijn handelingsvrijheid beroofd zou zijn.

Göring had het zich met zijn verzoek niet gemakkelijk gemaakt. Aan het besluit was uitgebreid overleg voorafgegaan. Door generaal Koller, die speciaal uit Berlijn was opgeroepen, had hij zich over de jongste gebeurtenissen in de bunker laten voorlichten. Vooral Hitlers onherroepelijke beslissing om in de hoofdstad te blijven alsook zijn uitspraak van de avond tevoren dat Keitel en Jodl van nu af aan samen met de Rijksmaarschalk de nodige maatregelen moesten treffen, hadden hem zodanig gealarmeerd dat hij zijn belangrijkste adviseurs bij elkaar het roepen en met hen besprak wat hem te doen stond. Alle aanwezigen inclusief de chef van de Rijkskanselarij, minister Hans-Heinrich Lammers, waren van mening dat daarmee de opvolgingsregeling urgent werd. Het uiteindelijk, na enkele ontwerpen, verzonden telegram was op loyale toon geformuleerd, verzocht om een antwoord voor tweeëntwintig uur en sloot met de woorden: ‘God behoede u en ik hoop dat u toch nog uit Berlijn hiernaartoe komt.’ Hoewel Görings oude tegenspeler Martin Bormann zijn uiterste best deed het telegram als een ultimatum uit te leggen, was Hitler aanvankelijk kalm gebleven.

Pas toen tegen zes uur s avonds in een tweede telegram van de Rijksmaarschalk bekend werd dat de Rijksminister van Buitenlandse Zaken von Ribbentrop bij in werking treden van de opvolgingsregeling ‘onverwijld’ naar Berchtesgaden moest komen, lukte het Bormann Hitler tot toenemende razernij te brengen. Zijn woorden maakten duidelijk dat er een staatsgreep aan de gang was. Spoedig mengde ook Goebbels zich in het gesprek en sprak van eer, trouw, strijd en dood. Maar de grote woorden verborgen slechts moeizaam zijn verontwaardiging over Görings poging de resten van de macht naar zich toe te trekken, die volgens hem niemand anders dan hemzelf toekwamen. De ruzies tussen de trawanten gingen onverminderd voort. Zoals altijd kregen ze al spoedig ook Hitler in hun greep die ze als middel van zijn machtsuitoefening steeds had gebruikt. Zijn al jaren duidelijke kwaadheid over Göring barstte nog eens voor het laatst los. In een steeds heftiger uitbarsting verweet hij hem luiheid en falen, beschuldigde hem ervan dat hij met zijn voorbeeld ‘de corruptie in onze staat mogelijk had gemaakt’, noemde hem een ‘morfinist’ en wond zich, volgens het verhaal van een van de aanwezigen 'zodanig op dat hij op het laatst huilde ‘als een kind’.

Toen de woede ten slotte was bedaard, ondertekende Hitler een door Bormann opgesteld radiotelegrafisch bericht. Daarin beschuldigde hij Göring van hoogverraad waarop, zoals iedereen wist, de doodstraf stond. Daar zou hij intussen van afzien als Göring zich terug zou trekken uit al zijn ambten en afstand zou doen van het recht op opvolging van de Führer. Toen verviel hij, zoals zo dikwijls bij de stemmingswisselingen in deze dagen, in zijn apathie en meende minachtend dat het er nu toch bijna niets meer toe deed: ‘Wat mij betreft kan Göring gerust de onderhandelingen over de capitulatie voeren. Als de oorlog verloren is, maakt het sowieso niet uit wie dat doet.’ Niet zonder reden heeft Göring zich later te zijner rechtvaardiging ook op deze opmerking beroepen. Maar in de woede uitbarstingen van de laatste uren telde iets dergelijks niet meer mee. Aan het eind van het gesprek werd Hitler opnieuw woedend en wees de SS-Kommandantur van de Obersalzberg aan om Göring met zijn staf te arresteren en naar de SS-kazerne in Salzburg over te brengen.

De volgende dag werd tijdens de middagbespreking bekend dat de legers van Zjoekow en Konjew elkaar in het zuidoosten van Berlijn hadden ontmoet en de ring om de stad hadden gesloten. Al spoedig daarna stootten afzonderlijke voorhoedes bij de Kantstrasse op elkaar en raakten in een vuurgevecht verwikkeld, tot Konjew te horen kreeg dat de verovering van het centrum aan zijn rivaal was toebedacht. Maar nu al liep van Zehlendorf tot aan Neukölln een aaneengesloten front, terwijl in het noorden Tegel en Reinickendorf waren gevallen. Tegelijkertijd begonnen de sovjettroepen naar de beide vliegvelden van de stad Tempelhof en Gatow op te dringen. Om de verbinding door de lucht gaande te houden liet Hitler de oost-west-as die hij een paar jaar tevoren met schitterend militair vertoon had ingewijd, als provisorische landingsbaan inrichten en te dien einde de tweearmige lantaarnpalen, die aan beide zijden van de indrukwekkende straat waren geplaatst, omverhalen — tegen Speers uitdrukkelijke wil. Hij verwachtte nog honderdvijftig elitesoldaten van de marine, toegezegd door Dönitz, zo liet hij de conferentie weten, en een SS-bataljon dat hem door Himmler als ‘laatste reserve’ was beloofd.

Nog belangrijker vond hij op dit moment toch wel de landingsbaan om generaal-majoor Ritter von Greim, commandant van luchtvloot 6 gestationeerd bij München, te ontvangen. Geen enkel bezwaar vermocht hem af te brengen van zijn eis de generaal persoonlijk te ontmoeten, omdat het hem tenminste voor korte tijd uit de duisternis van de bunkerdagen bevrijdde en hem de gelegenheid gaf tot protocollair optreden. En terwijl buiten tussen de Rijkskanselarij en de Pariser Platz nog steeds schietgaten in de muren werden geslagen en antitankgeschut in stelling werd gebracht, stond de bunker steeds vaker te trillen onder de treffers van de Russische artillerie.

De volgende dag landde Ritter von Greim in een eenpersoons jager type Focke-Wulf 190, waarvan het bagageruim in een zitplaats voor de pilote Hanna Reitsch was veranderd, op het vliegveld Gatow. Via een telefoontje uit de Führerbunker hoorde hij dat alle toegangswegen tot aan het Anhalter Bahnhof en een flink stuk van de Potsdamer Strasse in handen van de sovjettroepen waren. Maar Hitler stond op een persoonlijk onderhoud. Een reden werd Ritter von Greim niet opgegeven.

Hoewel het bijna onbegonnen werk was er doorheen te komen, klommen de generaal en Hanna Reitsch in een gereedstaande Fieseler Storch. Na een turbulente en in de buien van de vuurstorm woest slingerende vlucht, laag over het donkere silhouet van de stervende stad, landde de machine even later bij de Brandenburger Tor. Kort voor de landing had een projectiel de onderkant van het vliegtuig opengereten en Greims onderbeen ernstig verwond, zodat hij met aanzienlijk bloedverlies naar de Rijkskanselarij werd overgebracht en door een arts behandeld moest worden. Toen hij vervolgens liggend op een brancard naar de ondergrondse bunker werd gebracht, begroette Hitler hem met de woorden: ‘Er is toch nog trouw en moed in de wereld!’ Met toonloze stem en glazige blik, noteerde Hanna Reitsch, lichtte hij zijn bezoek in over de ontrouw van Göring, het ontslag van de Rijksmaarschalk uit al zijn ambten en de tegen hem uitgevaardigde arrestatie. Moeizaam ging hij over tot het officiële deel en benoemde vervolgens Ritter von Greim tot opperbevelhebber van de luchtmacht en bevorderde hem tegelijkertijd tot veldmaarschalk. ‘Niets op de wereld blijft mij bespaard,’ klaagde hij ten slotte, ‘geen teleurstelling, geen ontrouw, geen eerloosheid en geen verraad.’

Tijdens de korte, ongemakkelijke ceremonie was onophoudelijk het ‘gedonder en gedreun van de inslagen’ te horen en ‘zelfs in de onderste vertrekken’ viel gestadig de mortel van de muren. Van tijd tot tijd werd de beschieting zo hevig dat de ventilatie uitgezet moest worden, omdat door rook en brandlucht de bunkerbewoners geen lucht meer kregen. Bovendien viel voor het eerst, zij het maar voor een paar uur, de telefoonverbinding uit, zodat het zicht op de toestand door de nieuwsberichten van vijandelijke radio’s of door telefonische informatie uit stadsdelen waar niet werd gevochten, verkregen moest worden. Maar het bericht dat in de loop van 25 april Amerikaanse en sovjettroepen elkaar bij Torgau aan de Elbe hadden ontmoet en in plaats van op elkaar te schieten, elkaar de hand gereikt hadden, bereikte langs allerlei wegen de bunker. De hoop op de dagelijks verwachte breuk in de geallieerde oorlogscoalitie vervloog daarmee, ook al probeerde Hitler uit alle macht zijn teleurstelling te verbergen. Met de koppigheid die hem, zoals hij meende, juist in uitzichtloze situaties in zijn leven steeds te hulp was gekomen, verzekerde hij bij de conferentie diezelfde dag: ‘In Berlijn lijkt het ernstiger dan het is.’

In werkelijkheid was het omgekeerde het geval en was het ernstiger dan hij met alle holbewoners in de bunker wilde inzien of toegeven. Later onderzoek heeft uitgewezen dat in de districten van de binnenstad door de bombardementen al veel meer dan de helft van alle gebouwen was vermeld. Maar nu pas ging de stad door het trommelvuur van de veroveraars letterlijk te gronde. Sovjet-generaal Bersarin heeft na de inname van Berlijn opgemerkt dat de westelijke geallieerden in meer dan twee jaar vijfenzestigduizend ton springstof boven de stad hadden afgegooid, het Rode Leger daarentegen in maar twee weken veertigduizend ton.

Statistici hebben later uitgerekend dat per inwoner van Berlijn ongeveer dertig kubieke meter puin naar beneden kwam.

Vooral de grote toegangswegen waren niet meer dan sleuven gevuld met puin. Uitgebombardeerde mensen dwaalden dag en nacht door de ruïnes en gleden vaak in de diepe kraters die tot aan de rand vol stonden met groenig water. Gehuld in dikke jassen, een helm op het hoofd en het geweer geschouderd met behulp van een touw, hepen mannen van de Volkssturm door de straten, velen doelloos op zoek naar hun commandopost, omdat voor hun inzet niet alleen de militaire districtscommandant, maar ook de plaatselijke partijcentrale bevoegd was, zodat de instructies elkaar meer dan eens openlijk tegenspraken. Zowel in de reeds veroverde als in de voorlopig nog behouden stadsdelen heersten angst en paniek. Wel was de leiding van het Rode Leger al spoedig begonnen plaatselijke besturen te benoemen en met correcte gestrengheid ook tegenover de eigen troepen, een op zijn minst provisorische orde te herstellen. Maar op de laagste niveaus heerste dikwijls de willekeur van arrestaties en confiscaties op volstrekt onberekenbare wijze gelast; daar kwam nog bij de eindeloze reeks verkrachtingen door soldaten van het Rode Leger die door de overwinningsroes waren bevangen en aan wie op veel plaatsen elke vrouwelijke persoon van halfvolwassen meisje tot oude vrouw ten offer viel.

De vertekende tegenhanger daarvan kon men aantreffen in de binnenste verdedigingsring waar, zoals altijd in tijden van ondergang, een wilde boel losbarstte. De dagboeken uit die tijd spreken van uitspattingen, massale drinkgelagen en snelle erotische excessen. Hij zou dat beeld nooit vergeten, staat te lezen in een aantekening: ‘Overal zwaargewonden, stervenden, lijken; een bijna ondraaglijke stank van ontbinding. Daartussen lagen dronken mannen in uniform in innige omhelzing met even dronken vrouwen.’ Een ander stuitte in een restaurant aan de Kurfurstendamm op een groep dronken SS-officieren en zag hoe ze met ‘dames in het lang wereldondergang vierden’. Velen scheen het toe alsof met demonstratieve brutaliteit alles op zijn kop werd gezet. Wel werden de altijd nageleefde fatsoensregels door de grote meerderheid nog steeds nagekomen. Maar hebzucht en ploertigheid beheersten het zichtbare toneel. Plunderende huisvrouwen trokken zelfs nog onder het vuur van de vijandelijke artillerie door de halfverwoeste woonwijken en graaiden alles wat onbeheerd was en wat ze maar in handen konden krijgen bij elkaar. Hier en daar werden ‘straatrecht-banken’ gevormd die de vrouwen een soort proces aandeden en ze zonder pardon met een kartonnen bord om hun nek aan de dichtstbijzijnde boom opknoopten: ‘Ik heb volksgenoten bestolen!’

Anderen probeerden op drastischer manier de ‘uitgang uit de hel’ te vinden en daarvan is sprake in een notitie. Professor Ernst Grawitz, vice-president van het Duitse Rode Kruis en ‘Rijksarts van de SS’ ging, na het bericht dat de kopstukken van het regime bezig waren de stad te verlaten, met vrouw en kinderen aan tafel voor het avondeten. Toen ze allemaal zaten, greep hij onder de tafel, trok de pennen uit twee handgranaten en blies zichzelf met zijn gezin op.

Toch waren het niet alleen partijgangers van het ten onder gaande regime die deze uitweg kozen. Niet weinigen juist van hen die correct door die tijd waren heen gekomen, maar niet langer waren opgewassen tegen het ineenstorten van de wereld en van alle normen, zochten in die weken de dood. Tot de beelden van een onvergetelijke gruwelijkheid behoort ook het einde van die arts die bij het naderen van de sovjettroepen tot zijn ontzetting merkte dat hij nog maar twee gifampullen had zodat hij zijn nog kleine, zich wanhopig verzettende kinderen een voor een in de badkuip verdronk, voor hij zichzelf en zijn vrouw met een injectie om het leven bracht. Van de sinds februari 1945 aanhoudende ‘zelfmoord-epidemie’ in Berlijn, bestaan alleen schattingen van enkele duizenden doden per maand. Toen in mei voor het eerst weer enigszins betrouwbare getallen werden verzameld, registreerde men nog steeds ten minste zevenhonderd personen die een eind aan hun leven hadden gemaakt.

 

Intussen klampte Hitler zich vast aan berichten over de onbeduidendste succesjes, zoals bijvoorbeeld het nieuws dat twee transportmachines op de oost-west-as waren geland of hij spiegelde zich door allerlei verzinsels absurde ideeën voor. De Rus zou in Berlijn, zo rekende hij voor, gedwongen zijn om ‘dood te bloeden’, vooral omdat hij zich met die stad van vier miljoen inwoners een ‘kolossale last op zijn nek had gehaald’. Telkens wanneer de naam Wenck viel, flakkerde nieuwe hoop op en toen bij de stafbespreking van 27 april een van de officieren met vaste stem verzekerde:

‘Wenck komt hierheen, mijn Führer!’ kwam de euforische stemming terug: ‘Je moet je dat voorstellen,’ riep Hitler vrolijk uit: ‘Dat gaat als een lopend vuurtje door heel Berlijn als bekend wordt dat een Duits leger in het westen (in de Russische linies) is ingebroken en contact met de vesting heeft opgenomen.’ Onmiddellijk daarna kwamen de oude exaltaties weer boven. ‘We hebben geen olievelden meer,’ zei Hitler tegen de groep. ‘Dat is rampzalig omdat het elke wat grotere operatie onmogelijk maakt. Wanneer ik deze zaak hier heb afgehandeld, moeten we zien dat we weer oliegebieden krijgen.’ Later voerde hij er een aantal gesprekken over hoe generaal Wenck voor de unieke operatie ter ‘redding van de Führer’ gedecoreerd moest worden.

Bij de stafbespreking van diezelfde dag vertelde Mohnke dat zes vijandelijke tanks op de Wilhelmsplatz waren opgedoken, slechts op een steenworp afstand van de Rijkskanselarij, maar dat ze door de snel aangevoerde pantservernietigingstroepen waren uitgeschakeld. De vorige dag was Schöneberg gevallen, nadat het met ware doodsverachting wanhopig was verdedigd voornamelijk door vierhonderd nauwelijks vijftienjarige Hitlerjongens.

Inderdaad werden de gevechten steeds verbitterder naarmate de sovjeteenheden dichter bij het centrum kwamen. In de buitenwijken waren ze goed opgeschoten. De voorste tanks hadden de massa’s wegversperringen moeiteloos in elkaar geschoten of ze waren eroverheen gerold of het ‘luciferhoutjes’ waren en kleinere verzetshaarden hadden ze voor de op hen volgende eenheden, die met geschut en vlammenwerpers waren uitgerust, langs de weg laten liggen. Maar in de binnenste verdedigingsring stokte de opmars. Op veel plaatsen moesten de eenheden vechtend om elk huis voorwaarts zien te komen en de straten die maarschalk Zjoekow had laten nabouwen voor het begin van de slag om aan de hand van dat model de verovering van de stad te testen, bleken volstrekt nutteloos. De huizenslag waar de grootste verliezen werden geleden, lag in het gebied van de luchtafweerbunker tussen Alexanderplatz en het raadhuis en ook bij de Hallesche Tor. Uit de gevangenissen vooral in het noorden van de stad bevrijdde het Rode Leger talrijke sovjetkrijgsgevangenen die zonder veel omhaal van wapens voorzien en ter versterking van de intussen uitgedunde eenheden ingezet werden.

Vanuit de bunker gingen intussen steeds nieuwe en dringender radiotelegrafische boodschappen naar Keitel en Jodl in Rheinsberg en Krampnitz. Alle formaties in ‘de streek tussen Elbe en Oder’ moesten zich voor Berlijn gereed maken, heette het steeds weer, de ‘aanval ter ontzetting van de Rijkshoofdstad moest met alle middelen en de grootst mogelijke spoed tot een succesvol einde worden gebracht’. Daartussenin kwamen constant nerveuzere vragen aan Wenck en Busse, die geen antwoord gaven, en ook aan het korps Holste dat ergens in het noord-oosten van de stad opereerde en wiens naam pas in de fantasmagorieën van de bunker als een soort reddende ster was opgelicht.


111


Naar Steiner werd niet meer gevraagd. Hitler wilde alleen dat de SS-Obergruppenführer op staande voet werd verwijderd en afgelost door generaal-luitenant Holste. Maar zijn woord reikte niet meer tot in het gebied van Eberswalde: Steiner overreedde Holste hem ondanks alle instructies ook verder het commando over te laten. In de vroege morgen van 28 april drong Krebs nog ongeduldiger aan. Hij deelde Keitel mee: ‘De Führer verwacht hulp op de kortst mogelijke termijn; we hebben hoogstens nog achtenveertig uur. Als er tot die tijd geen hulp komt, is het te laat! Dat laat de Führer nog eens weten!!!’

Om de eis vanuit de bunker kracht bij te zetten, ging Keitel op weg voor een persoonlijk onderhoud met generaal Heinrici die, in strijd met de uitgevaardigde bevelen, generaal von Manteuffel had gelast zijn pantserleger terug te trekken. De ontmoeting vond plaats op een kruising ten zuiden van Neubrandenburg. De wegen waren naar alle kanten verstopt door eindeloze colonnes vluchtelingen die uitgeput en verbitterd naar een onbekende bestemming trokken. Heinrici was samen met von Manteuffel verschenen, maar nog voor ze elkaar naar behoren hadden gegroet, voer Keitel tegen de beide officieren uit: hoe ze erbij kwamen om eigenmachtig op te treden. Hun was bevolen aan de Oder stand te houden, geen stap te wijken en het front met alle middelen te verdedigen. Terwijl hij bij elk woord met zijn maarschalkstaf in zijn handpalm sloeg, probeerde Heinrici hem de situatie uit te leggen; dat hij met de troepen die hij ter beschikking had het Oderfront niet langer kon behouden. Hij dacht er niet aan zijn soldaten een volstrekt uitzichtloos vuurgevecht in te sturen. Bovendien had hij verse eenheden nodig, anders zou hij nog meer bevelen tot terugtrekken moeten laten uitgaan.

Keitel bleef met zijn maarschalkstaf in het rond zwaaien. Heinrici, zei hij op scherpe toon, moest vooral niet op nieuwe krachten rekenen, maar aanvallen. Zo luidde het bevel van de Führer en zo had hij het uit te voeren. Toen Heinrici antwoordde dat generaal von Manteuffel van hem een dergelijk bevel niet zou ontvangen, staarde Keitel von Manteuffel aan die alleen kort en veelzeggend verklaarde: ‘Heer generaal-veldmaarschalk, het derde pantserleger luistert naar generaal von Manteuffel.’ Opgewonden schreeuwde Keitel: ‘Als de troepen hun stellingen niet behouden, moet er maar doorheen geschoten worden. Dan zal het leger ook standhouden!’

Het toeval wilde dat er op dat ogenblik een kar langskwam waarop twee volledig uitgeputte soldaten van de luchtmacht zaten. Heinrici riep ze bij zich en zei toen tegen Keitel: ‘Hier hebt u de kans, Heer generaal-veldmaarschalk, om een voorbeeld te stellen! Schiet deze mannen maar dood!’Verlegen stotterde Keitel iets van ‘arresteren’ en ‘krijgsraad’ en reed weg.

Bij deze ontmoeting werd het pas goed duidelijk hoever Heinrici zich van de dwaalwegen van de Führerbevelen had verwijderd en dat hij er alleen nog maar op uit was de resten van zijn legergroep te redden en de burgerbevolking te sparen. Toen het de volgende morgen nog een keer tot een telefoongesprek met Keitel kwam en Heinrici sprak van de verantwoordelijkheid die hij voor zijn troepen droeg, werd hij terechtgewezen: ‘U hebt geen verantwoordelijkheid te dragen,’ zei Keitel, ‘maar bevelen uit te voeren!’ De generaal antwoordde dat hij onder deze omstandigheden de gene-raal-veldmaarschalk ervan moest verwittigen dat hij zijn commando neerlegde. Een ogenblik heerste aan de andere kant van de lijn een verlegen stilte. Toen zei Keitel: 'Herr Generaloberst Heinrici, op grond van de volmachten mij door de Führer verleend, onthef ik u met onmiddellijke ingang van het commando over de legergroep Weichsel. Houdt u zich op uw commandopost ter beschikking!’

 

Ook in de bunker waren meer en meer de laatste resten hoop de bodem ingeslagen. Toen in de avond van 28 april het gerucht de ronde deed dat de Russen het begin van de Wilhelmstrasse al bereikt hadden en dat bloedige gevechten aan de gang waren op de Potsdamer Platz, kwam een bericht binnen waarop al de hele dag was gezinspeeld en dat voor de nodige opwinding had gezorgd, maar nu door een melding van Reuters bevestigd werd. Meegedeeld werd dat de Reichsführer-SS Heinrich Himmler via de Zweedse diplomaat graaf Folke Bernadotte had geprobeerd afzonderlijke onderhandelingen te beginnen met de westelijke geallieerden en zich zelfs bereid had verklaard tot ‘uitvoering van een onvoorwaardelijke capitulatie’.

Het bericht trof Hitler als een mokerslag. Hij had Göring steeds als corrupt beschouwd en Speer, die hij tegenover Arthur Axmann de andere teleurstelling van de laatste tijd had genoemd, had hij voor een onberekenbare en wereldvreemde kunstenaar gehouden. Hun falen in het uur der beproeving was als het ware te voorzien geweest. Het verraad van Himmler daarentegen, die constant de mond vol had gehad van trouw en had bezworen dat dat het hoogste beginsel was van zijn ‘arisch-Germaanse mannengemeenschap der SS’, betekende de ineenstorting van een wereld. ‘Hij ging tekeer als een razende,’ zo beschreef Hanna Reitsch de scène, ‘hij werd knalrood en zijn gezicht was bijna onherkenbaar.’ Samen met Goebbels en Bormann trok hij zich in zijn privé-vertrekken terug. ‘Hij was krijtwit,’ zo gaat het verhaal van Hanna Reitsch verder en bood ‘de aanblik van een al uitgedoofd leven’.

Na enkele woorden, nog steeds worstelend om zijn zelfbeheersing te herwinnen, ging Hitler omstreeks middernacht naar de ziekenkamer van Greim. Zittend op de rand van het bed verplichtte hij de zojuist benoemde opperbevelhebber van de luchtmacht onverwijld naar Plön in Sleeswijk-Holstein te vertrekken en bij Dönitz al het nodige te regelen om Himmler zijn verdiende straf te bezorgen. ‘Een verrader mag niet mijn opvolger zijn,’ zei hij, ‘U moet ervoor zorgen dat dat niet gebeurt.’ Greim en later ook Hanna Reitsch spraken hem tegen. Ze bleven erbij dat ze besloten hadden in de bunker te blijven en samen met Hitler de dood in te gaan. Het was inmiddels ook onmogelijk geworden uit Berlijn weg te komen.

Maar Hitler stond erop. Hij had, zei hij, al een Arado 96 laten komen die, zoals hij had gehoord, midden in het strijdgewoel op de oost-west-as was geland. Toen overhandigde hij Hanna Reitsch twee flesjes gif, ‘in geval van nood’ en nam afscheid. ‘Bij Potsdam is het Duitse artillerievuur al te horen,’ zei hij terwijl hij de kamer uitging. Vervolgens liep hij de gang op en maakte iedereen die langskwam, steeds met andere woorden, deelgenoot van zijn verontwaardiging. Hij wist nu waarom Himmler aan de Weichsel niets had bereikt, het SS-offensief in Hongarije in een nederlaag was geëindigd en Steiner ondanks het bevel had geweigerd aan te vallen: het was een en al verraad en intrige geweest. De Reichsfühm-SS was zelfs van plan geweest — dat praatje strooide hij rond — hem levend aan de vijand uit te leveren. Onderwijl schreven de achterblijvers in de bunker in grote haast afscheidsbrieven aan hun verwanten en overhandigden die aan Hanna Reitsch - wellicht de laatste bode uit de stad. In een vloed van tranen verliet ze samen met Greim kort daarop de bunker. ‘Men moet eerbiedig neerknielen voor het altaar van het vaderland,’ zei ze later in een beschrijving van haar gevoelens tegenover generaal Koller. Toen ze tegen alle verwachting toch de stad uit gekomen waren, gaf Greim op zijn beurt enthousiast te kennen dat de dagen aan de zijde van de Führer op hem als een ‘verjongingskuur’ hadden gewerkt.

Terwijl in de vertrekken van de bunker nog luide de beschuldigingen van verraad weerklonken, verscheen tegen zeven uur ’s avonds generaal Weidling voor de bespreking, en wat hij te melden had maakte aan de laatste dwaze waandenkbeelden definitief een eind. De Russen bereikten ‘de ene doorbraak na de andere’, vertelde hij, en reserves waren er niet meer. Ook de bevoorrading uit de lucht had men min of meer moeten staken. Niet in de laatste plaats om een eind te maken aan het ‘ongelooflijk lijden van de bevolking’, stelde hij daarom ‘als soldaat voor de uitbraak uit het omsingelde Berlijn te wagen’.

Maar voor Hitler of Krebs hun standpunt konden bepalen, viel Goebbels ‘met krachttermen’, zoals in de notities van Weidling staat ‘over me heen en probeerde veel belachelijk te maken van hetgeen ik met steekhoudende argumenten had voorgesteld’. Krebs liet de beslissing over aan Hitler die ‘na lang nadenken’ nog eens alle bezwaren samenvatte waarmee hij ook tot dusverre de verzoeken om uitbraak voor het 9de leger had verworpen. ‘Standhouden tot elke prijs!’ was het devies geweest dat hij bij alle defensieve slagen van de afgelopen jaren had verkondigd en een uitbraak was volgens hem een gecamoufleerde terugtocht. Zelfs als Weidlings voorstel succes zou hebben, zo heeft de generaal Hitlers woorden samengevat, ‘zouden we gewoon van de ene omsingeling in de andere terechtkomen. En hij, de Führer, moest dan onder de blote hemel of in een boerenhoeve of iets dergelijks bivakkeren en het einde afwachten.’

Overigens scheen Hitler, voorlopig althans, nauwelijks met zijn hoofd bij de zaak. Iets anders vroeg om voorrang. Zijn nog altijd grenzeloze woede wilde vooral een slachtoffer zien. Tijdens de besprekingen over Himmlers verraad was meer dan eens de naam Hermann Fegelein gevallen, die tot de naaste vertrouwelingen van de Reichsführer-SS werd gerekend. Volgens unaniem oordeel ‘een door en door verdorven karakter’; hij had zich met evenveel charme als gewetenloosheid tot in Hitlers omgeving opgewerkt en in de zomer van 1944 na een bevordering tot luitenant-generaal van de Waffen-SS was hij met Eva Brauns zuster Margarete getrouwd. Op 26 april was hij, zonder enig bericht achter te laten, uit de bunker verdwenen en naar zijn huis in de Bleibtreustrasse 4 vlak bij de Kurfurstendamm gereden. Al twee dagen daarvoor had hij tegenover de SS-generaal Hans Jüttner verklaard dat hij ‘beslist niet van plan was in Berlijn te sterven’. Nu belde hij in zwaar beschonken toestand Eva Braun op die hij al, rokkenjager als hij was, op de Obersalzberg ongegeneerd het hof had gemaakt, en praatte op haar in. Er valt niets na te denken, zei hij, je moet hierheen komen in plaats van in de bunker het zekere einde af te wachten:‘Eva, je moet de Führer verlaten. Wees niet zo dom, het gaat nu om leven en dood!’