Zwaarwegender was dat er op geen enkel moment een goed op elkaar afgestemd verdedigingsplan bestond. Waar een lange en beproefde samenwerking nodig was geweest, moest nu van geval tot geval haastig worden geïmproviseerd. Bovendien zag Reymann zich onophoudelijk verwikkeld in ruzies over de commandostructuur. De ene keer kwamen de bevelen van het oppercommando van de Wehrmacht onder generaal-veldmaarschalk Keitel, dan weer van de chef van de generale staf Krebs en bij tijd en wijle ook van Heinrici. Bij dat alles doorbrak Hitler constant en met veelal grillige invallen de bevelsketen, zodat de commandant van het verdedigingsgebied Berlijn nooit precies wist waar hij aan toe was.

De organisatorische chaos werd nog versterkt door Goebbels die als Gauleiter van Berlijn tevens het ambt van commissaris voor de rijksverdediging bekleedde. Sinds hij als advocaat van de ‘totale oorlog’ telkens weer was gestrand op tegenstand van alle kanten, nam hij nu de gelegenheid te baat zijn plannen toch nog door te zetten en kort tevoren had hij Hitlers toestemming gekregen om vrouwenbataljons te formeren. Bij alle besprekingen betreffende vragen over het bouwen van stellingen en de inzet van troepen hield hij er, jaloers als hij was, bovendien aan vast dat hij alleen voor de verdediging van de stad verantwoordelijk was.

Het was tekenend dat hij Reymann dan ook als zijn ondergeschikte beschouwde en eraan hechtte dat de commandant voor alle besprekingen op zijn kantoor zou verschijnen. Uit de hele wirwar van tegenstrijdige bevoegdheden, de constante personeelswisselingen, het door elkaar praten bij overleg over de bevelsstructuur en de onoverzichtelijkheid van de beschikbare krachten en middelen ontstond een chaos die de verdediging van de stad veel meer kwaad dan goed deed.

Daar kwam nog bij dat Goebbels zonder rekening te houden met de bevelen van de militairen zijn eigen ‘verdedigingsbevelen’ uitvaardigde en bijvoorbeeld elke maandag een ‘grote krijgsraad’ bijeenriep die alle commandanten, hogere SS- en SA-leiders, voorts de burgemeester en de hoofdcommissaris van politie van de rijkshoofdstad en zelfs de invloedrijke vertegenwoordigers van de industrie, bij elkaar bracht. Dag aan dag zond hij bovendien zijn ‘razzia-troepen’ eropuit met de opdracht de bedrijven en bestuursorganen van de stad uit te kammen op nog voor het front geschikte personen. Maar de aantallen die hij te bieden had, maakten geen indruk meer, ook niet als hij de groepjes benauwde burgers die uiteindelijk bij elkaar gedreven werden, omvormde tot regimenten van ongeduldige strijders die brandden van verlangen om ingezet te worden voor ‘Führer en vaderland’.

Het ontbrak intussen aan van alles: pantsers, geschut en wapens, brandstof en allerlei soort materiaal om schansen te bouwen. In Tiergarten oefenden eenheden van de Volkssturm op de vijandelijke aanval door op hun buik door het terrein te kruipen, terwijl hun kompanen aan de kant, verscholen in het struikgewas, met stokken op lege blikjes sloegen om machinegeweervuur na te bootsen. Elders gebruikte men rollen karton om met de pantservuist te leren omgaan of men bouwde wegversperringen van straatstenen, door luchtaanvallen vernielde auto’s, frames van bedden en allerlei soorten rotzooi. Elke man van de Volkssturm kreeg ten slotte, voor zover hij trouwens een geweer in handen kreeg, munitie voor vijf schoten. Maar vaak raakte hij daarmee opnieuw in verlegenheid. Want terwijl de wapens meestal van Duitse of Tsjechische makelij waren, kwamen de patronen uit Italië, Frankrijk of andere landen die met of tegen Duitsland oorlog hadden gevoerd. In totaal waren er naast de jacht- en sportgeweren die ingeleverd moesten worden meer dan vijftien verschillende typen geweren alsook een vrijwel onoverzienbare hoeveelheid soorten munitie. Niets paste meer bij elkaar. Het was als het ware een weerspiegeling van de desorganisatie die aan Duitse kant om zich heen greep.

Inderdaad trokken langs veel grote uitvalswegen eenheden van de Volkssturm of de Wehrmacht om een van de voorsteden te verdedigen, terwijl hen aan de overkant van de weg andere formaties tegemoet kwamen met de opdracht om het vliegveld Tempelhof of de Westhafen vlak bij het centrum te beveiligen. Van generaal Reymann kwam de mededeling dat ieder die niet meer deugde voor militaire dienst de stad kon verlaten. Maar tegelijkertijd liet Goebbels aan elke huisdeur een bekendmaking aanslaan waarop stond dat ‘op bevel van de Führer... alle mannen van 15 tot 70 jaar hun opkomstplicht moesten nakomen,’ zonder enige uitzondering. ‘Wie zich daaraan lafhartig onttrekt in de schuilkelders’ luidde de laatste zin, ‘moet voor een krijgsraad verschijnen en krijgt de doodstraf.’

Onverdroten gingen alleen nog de technici van de propaganda door. Dag in dag uit speelden ze, zoals Goebbels met ijskoud cynisme verklaarde, ‘hun sterkste troeven’ uit voor de doodsbange mensen: de tot in details beschreven gruwelen van de bolsjewisering van geheel Europa met bergen doden, verkrachte vrouwen en afgeslachte kinderen. En Bormann vulde aan dat je die ‘rol’ in steeds andere volgorde kon laten aflopen, de pakkende schrikbeelden zouden de uiterste bereidheid tot vechten wekken en zelfs mogehjk de vijandelijke coalitie uit elkaar drijven.

Sinds er half april geen Berlijnse kranten meer verschenen, werden doelbewust verspreide geruchten gebruikt om de stemming te verbeteren. De successen van de geallieerden, luidde het eens uit zogenaamd ‘betrouwbare bron’ waren gewoon een krijgslist van de Führer die de vijand met opzet zo ver mogelijk het land in had gelokt om hem op het laatst des te effectiever ‘met man en paard en wagen’ te vernietigen. Of er werden praatjes rondgestrooid dat generaal Krebs contact met de Russen had opgenomen en de sovjetdictator had herinnerd aan zijn tijd als Duits militair attaché in Moskou, toen hij door hem in het openbaar was omhelsd en zelfs gekust, waarop Stalin ‘ontroerd’ had geantwoord en herinnerd aan de geest van de ‘wapenbroeders’ van weleer. Dan weer deed de opvatting van een zogenaamd ‘deskundig militair’ de ronde dat de jarenlange bombardementen, met zoveel machteloze wanhoop aanvaard, op dit beslissende uur een geluk en unieke kans bleken omdat ze Berlijn juist hadden voorbereid op zijn rol van ‘gevechten van man tegen man’; bij het gevecht om elk huis was de verdediger de aanvaller altijd verre de baas, zoals de militaire geschiedenis van ouds had aangetoond. Ook was er sprake van onderzeeërs met ‘stratosferische projectielen’ die New York met de grond gelijk zouden maken en van ‘ijsgranaten’ met alles aantastende nevels. De bevolking luisterde naar dat bizarre geklets met groeiende, niet zelden bijtende scepsis. De propaganda, zo luidde een wijdverbreid gezegde, was net als de muziekkapel die aan boord van een zinkend schip opbeurende wijsjes speelt terwijl het schip al de diepte in wordt gezogen — omdat alle andere muziek op de bon is.

De werkelijke toestand en de heersende stemming werden veel preciezer weergegeven door de gemotoriseerde krijgsraden te velde die intussen door de straten raasden, voortdurend op zoek naar deserteurs in huizen, bedrijven en puinhopen. Waar ook maar de geringste verdenking rees, schoten ze de ‘verraders’ ter plaatse dood of hingen hen op. Op 15 februari 1945 waren op bevel van Hitler speciale rechtbanken gevormd met bevoegdheid ten aanzien van alle strafbare daden ‘die voor de Duitse gevechtskracht of vastberadenheid een bedreiging vormden’, ze bestonden uit een strafrechter, een vertegenwoordiger van de partij, en een officier van de Wehrmacht of de Waffen-ss. Tien dagen later had Himmler nog een extra korps voor het voltrekken van bijzonder standrecht ingesteld en weer korte tijd later, op 9 maart, was een fliegendes Standgericht ingezet onder luitenant-generaal Rudolf Hübner dat zijn bevelen van Hitler persoonlijk ontving. Het leek wel alsof het laatste restje vertrouwen alleen nog met dreigementen in stand was te houden.

De informanten van de veiligheidsdienst meldden dan ook half april dat het vertrouwen van het grote publiek in de leiding ‘als een lawine’ weggleed. Steeds meer ambtenaren, moest Goebbels geërgerd opmerken, verdwenen gewoonweg of ‘losten in lucht op’, de partij was ‘vrijwel uitgespeeld’. Met des te meer verontwaardiging zagen de mensen sinds half maart in veel stadsdelen dozijnen terechtgestelden aan bomen, lantaarnpalen en soms ook, ter meerdere afschrikking, aan barricaden en pantserversperringen hangen. Exactere getallen zijn er begrijpelijkerwijze niet. Voorzichtige schattingen spreken van tegen de duizend executies in de loop van de laatste drie maanden. Enkele commandanten waren zo verontwaardigd over die klopjacht dat zij, zoals generaal-majoor Hans Mummert, bevelhebber van de pantserdivisie ‘Müncheberg’, hun troepen opdracht gaven tegen de speciale rechtbanken desnoods met wapengeweld op te treden.

De nederlaag was duidelijk bezegeld, en wat er verder gebeurde was een oorlog voorbij het einde. In de verte schenen nog de dwaallichten van een dwaze hoop. De toestand deed haar denken aan de ‘Götterdämmerung’ uit de ‘Edda’, schreef Gerda Bormann, de vrouw van Martin Bormann, aan haar man: ‘De reuzen en de dwergen, de Fenris-wolf en de Mitgardslang, alle machten van het kwaad... stormen aan over de brug van de goden... de burcht van de góden wankelt en alles lijkt verloren. Maar dan verrijst plotseling een nieuwe burcht, mooier dan ooit tevoren en Baldur herleeft.’ Ze sloeg een van de vertrouwde vluchtwegen in, weg van de werkelijkheid naar mythische gemeenplaatsen. Maar die liepen weldra dood. Zo’n weg voerde niet langs het coulissenlandschap met ruïnes van uitgebrande steden, colonnes vluchtelingen op de wegen en de groeiende chaos overal. Ook niet langs de onstuitbare hardnekkigheid waarmee de geallieerden vanuit het oosten en het westen steeds grotere delen van het land veroverden. De tegenstand stortte zichtbaar in. Overal en nergens probeerden doodvermoeide eenheden in ontbinding, die geen enkel bevel van de Führer meer ontvingen, zich erdoor heen te slaan. Hitler voerde intussen uitsluitend nog bevel over een paar fanatiek getrouwe buitenposten en over een gebied dat zich voortdurend nauwer om de hoofdstad sloot.

En toch leek het of bij alles wat in die dagen van de aflopende oorlog gebeurde, er een wanhopige energie aan het werk was die er duidelijk op uit was de nederlaag op een catastrofe te doen uitlopen. Mochten we niet winnen, had Hitler al in het begin van de jaren dertig gezegd in een van zijn fantasieën over de komende oorlog ‘dan zullen wij, zelf ten onder gaand, nog de halve wereld met ons in de ondergang meesleuren’. Nu was hij bezig zijn voorspelling waar te maken.