Aan dit alles ontleenden velen die deelnamen aan de verbitterde gevechten met ongemeen grote verliezen in de ruïnes en kelders van de ten onder gaande stad, een bevrediging die met niets te vergelijken was. ‘Een nooit eerder vertoond nuchter elan,’ herinnerde zich een Duitse officier, ‘een onbeschrijfelijke hardheid, vertrouwen in de overwinning en bereidheid tot de dood beheersten onze strijd... Zelfs al mocht Zjoekow nu de stad in zijn greep hebben, dan zou het hem duur te staan komen, al moesten wij haar alleen nog maar met pistolen verdedigen.’

Men moet daarbij optellen, tenminste bij de elite-eenheden en niet alleen die van de ss, de ideologische overtuiging alsook het geloof aan Hitler en zijn missie. Allemaal waren ze voorbereid op wanhopige omstandigheden. De gedachte te leven in een tijdperk van ‘wereldbranden’ met tragische afloop hoorde om zo te zeggen bij hun basisuitrusting. Zolang zijn heerschappij duurde had het regime de grote bezieling steeds weer opgevoerd door crises die willens en wetens te weeg werden gebracht en aandrongen op ‘leven of dood’. Het gevolg van Hitlers ‘weekendcoups’ in de loop van de jaren dertig, moet daar al bij gerekend worden. Maar hijzelf en zijn handlangers waren pas echt tot de kern doorgedrongen bij de met alle pracht en praal georganiseerde dodenherdenkingen tijdens de oorlog: bijvoorbeeld na de nederlaag bij Stalingrad met de rede van Göring die in een soort ondergangsjubel uitbarstte over de ‘Nibelungenhal van vuur en bloed’ of de door Goebbels geënsceneerde oproep tot de totale oorlog die eindigde in ‘een chaos van opgezweepte stemming’. Nergens hadden de machthebbers geprobeerd het land zozeer tot een thuis te maken als wanneer ingebeelde of feitelijk dreigende afgronden nabij waren.

Ten slotte mag ook de verwijzing niet ontbreken naar het schokkende einde van de betovering die in toenemende mate om zich heen greep. Jarenlang, tot aan de laatste weken, had de behoedzaam opererende propaganda van het regime met bedrog de bevolking over de werkelijkheid van de oorlog misleid en zelfs de zwaarste klappen als valkuilen voor de uitsluitend numeriek superieure tegenstanders opgevoerd. Nu stortte het systeem van misleiding onverhoeds in elkaar en zoals altijd als de sluiers scheuren en de realiteit weer de overhand krijgt, verbreidde zich een stemming van suïcidale levensverachting. Daarbij kwam een bijna onbeschrijfelijke angst voor de wraakverlangens van het Rode Leger waarin zich de aloude schrikbeelden over het ‘barbaarse oosten’, duistere vermoedens over het woeden van talrijke Duitse formaties tijdens de veldtocht tegen de Sovjet-Unie en de dreigende beelden van de eigen propaganda tot een mene-tekel samenvoegden dat plotseling op alle muren verscheen.

Aanstichter en tegelijk gevangene van deze politiek van uiterste zenuwspanning was Hitler zelf en soms krijgt men de indruk dat hij het jongleren op het scherp van de snede nodig had als een drug. De snelle overwinningen op Polen, Noorwegen en Frankrijk in het begin van de oorlog hadden hem slechts een vluchtige bevrediging geschonken die al spoedig een laffe smaak in de mond gaf; en wellicht speelde bij zijn besluit een veldtocht tegen de Sovjet-Unie te beginnen, dat hij nog nam in de dagen van de triomf over Frankrijk, ook het verlangen mee het noodlot eindelijk ernstig op de proef te stellen. Nu had hij als het ware zijn doel bereikt. In de laatste stafbesprekingen eind april met de voortdurend herhaalde, alleen verschillend gemotiveerde uitlatingen waarom hij ondanks alle vroegere bedoelingen Berlijn niet wilde verlaten en in de Rijkskanselarij de dood wilde vinden, komt dit vlechtwerk van motieven onmiskenbaar naar voren.

Het was ondanks of dankzij de Tatarenmeldungen — zoals die nu eenmaal genoemd werden — die onophoudelijk over hem werden uitgestort, het complexe gevoel dat hij ervoer dat er iets groots stond te gebeuren: nog één keer het geluk met zijn rug tegen de muur te staan. Tijdens een van de conferenties sprak Hitler met bijna openlijk enthousiasme over een ‘eervol einde’ dat te verkiezen was boven elk ander vooruitzicht:‘in smaad en schande nog een paar maanden of jaren verder te leven.’ Een andere keer roemde hij het ingesloten regeringskwartier als ‘het laatste eilandje’ dat zich ‘heroïsch’ verweerde, of hij verzekerde de groep rondom de kaartentafel dat het ‘geen slecht levenseinde is als iemand in de strijd om de hoofdstad van zijn rijk sneuvelt’. Het hele scala van affecten van waanzin, opstandigheid en gelatenheid naast elkaar, komt tevoorschijn in een samenvatting van verschillende opmerkingen tijdens de stafbespreking van 25 april:

‘Ik twijfel er niet aan: de slag heeft hier in Berlijn zijn hoogtepunt bereikt. Als het werkelijk waar is dat in San Francisco onenigheid tussen de geallieerden ontstaat - en die zal ontstaan - dan kan een ommekeer alleen totstandkomen wanneer ik de bolsjewistische reus op één plek een slag toedien. Dan komen de anderen misschien toch nog tot het inzicht dat er maar één persoon kan zijn die in staat is de bolsjewistische reus een halt toe te roepen en dat ben ik en de partij en de huidige Duitse staat.’

‘Mocht het noodlot anders beslissen,’ zo luidt het even verderop, ‘dan zou ik als roemloos vluchteling van het tapijt van de wereldgeschiedenis verdwijnen. Ik zou het duizendmaal laffer vinden op de Obersalzberg zelfmoord te plegen dan hier stand te houden en te sneuvelen. - Niemand moet zeggen: U als de Führer...’

‘Führer ben ik zolang ik werkelijk leiding kan geven. Leiding geven kan ik niet doordat ik ergens op een berg ga zitten... Het is voor mij persoonlijk eenvoudig onverdraaglijk anderen te laten doodschieten voor dingen die ikzelf doe. Om alleen een Berghof te verdedigen, daarvoor ben ik niet op de wereld gekomen .’Waarvoor hij op de wereld was gekomen en zelfs tot een historische missie was geroepen, ' heeft Hitler in een algehele terugblik uiteengezet: het eigenlijk politiek slotdocument van zijn leven. Volgens berichten uit zijn naaste omgeving heeft hij sinds zijn terugkeer naar Berlijn heel wat bunkeravonden in februari en later nog eens in april met Goebbels en Ley doorgebracht, soms werd ook de minister van Economische Zaken Walther Funk erbij gehaald. In langdurige monologen heeft hij bij deze bijeenkomsten een soort samenvatting van zijn bestaan gegeven en daarbij is hij niet alleen de voorwaarden en kansen van zijn politiek nagegaan, maar heeft hij ook de vergissingen en fouten aangegeven die hij heeft gemaakt. Vervolgens heeft iemand uit de groep de zoals gewoonlijk wijdlopige en ordeloze woordenstroom een samenhangende vorm gegeven.

Aan het begin van zijn overwegingen noemde Hitler de nooit verkropte mislukking van zijn ‘koninklijke denkbeeld’ aangaande een Duits-Engels verbond. Jarenlang had hij zijn best gedaan het Imperium voor zich te winnen, verklaarde hij, en zo aan het gemeenschappelijk belang gedacht om Rusland zowel als de Verenigde Staten buiten de zaken van de Oude Wereld te houden; in zoverre was niemand anders dan hij ‘Europa’s laatste kans’ geweest. In plaats van dit in te zien, heeft de hele wereld zich opgewonden over het harde optreden dat het gevolg was van deze politiek. ‘Maar Europa,’ voegde hij eraan toe, ‘kon niet met charme en overredingskunst veroverd worden. Men moest het overweldigen om het te hebben.’ Daartoe behoorde ook dat de foute en door het historisch proces achterhaalde Romaanse grootmachten Frankrijk en Italië, gedwongen moesten worden hun oude politiek alsof ze grootmachten waren op te geven.

Alles hing af van Engeland en Engeland, verklaarde hij, geleid door kortzichtige en geborneerde politici, had ten aanzien van hem steeds weer gefaald. Had het lot, klaagde hij, een verouderend en verkalkt Engeland maar ‘een tweede Pitt’ geschonken ‘in plaats van die verjoodste, half-Amerikaanse dronkelap’ Winston Churchill. Dan had het Eilandenrijk zich met alle kracht aan het behoud en het welzijn van het Imperium kunnen wijden, terwijl Duitsland zijn handen vrij had om zijn bestemming te volgen, ‘mijn levensdoel en de oorzaak voor de opkomst van het nationaal-socialisme: de uitroeiing van het bolsjewisme’.

Want de veroveringstocht naar het oosten was, in zijn visie, van oudsher de bestemming van de Duitse politiek en daarvan afstand doen was veel erger dan het onvermijdelijk risico van een nederlaag: ‘Wij waren tot de oorlog veroordeeld,’ zette hij uiteen. Ongelukkigerwijs had hij die militair gezien te laat, psychologisch daarentegen veel te vroeg moeten beginnen. Want het Duitse volk was nog lang niet bereid geweest de grote noodlotsstrijd te voeren die hem was opgelegd:‘Ik zou er twintig jaar voor nodig hebben gehad om een nieuwe nationaal-socialistische elite op te kweken.’ Maar daarvoor had het hem aan tijd ontbroken. Sinds mensenheugenis was het de tragiek van de Duitsers dat ze ‘nooit genoeg tijd hadden’. Al het andere kwam daaruit voort, ook het gebrek aan innerlijk evenwicht. Intussen begreep hij dat het zijn persoonlijk ‘lot was Führer te zijn van een volk dat zo wispelturig en beïnvloedbaar was als geen ander’, zo grillig als het Duitse volk dat in zijn verleden met een vreemde gevoelloosheid ‘van het ene uiterste in het andere was vervallen’.

Tegelijkertijd had hij echter ook vergissingen begaan, zo ging hij voort, en concessies gedaan die geen enkel belang of noodzaak gediend hadden. Nuchter beschouwd moest hij zijn vriendschap met de Italiaanse Duce rekenen tot de grote vergissingen die hem nu wellicht de overwinning kostten. Zijn trouw tegenover hem had hemzelf verhinderd zowel in Noord-Afrika als in de islamitische wereld in zijn geheel een revolutionaire politiek te voeren, vooral sinds Mussolini zo belachelijk was geweest zich door betaalde en geterroriseerde schepsels tot het ‘Zwaard van de islam’ te laten uitroepen. Bijna nog fataler was het op militair terrein geweest. De entree van Italië in de oorlog had de tegenstanders onmiddellijk de eerste overwinningen bezorgd en hun daarmee nieuw zelfvertrouwen ingeboezemd. Bovendien had de volstrekt ‘idiote’ overval op Griekenland het begin van de veldtocht naar Rusland met ongeveer zes weken vertraagd en daardoor in het verdere verloop de wintercatastrofe voor Moskou bewerkstelligd: ‘Alles zou anders zijn gelopen!’ zei hij zuchtend. Het verstand had hem een ‘brute vriendschap’ met Italië verordonneerd. In plaats daarvan had hij steeds weer aan het sentiment van de goede bondgenoot toegegeven.

Het was, merkte Hitler ten slotte op, überhaupt zijn tekort aan hardheid geweest dat hem de al zekere overwinning afhandig had gemaakt. Op zijn conto schrijven kon hij alleen dat hij de joden ‘met open vizier’ - zoals hij het noemt — had bestreden en het ‘Duitse leefgebied van het joodse gif had gezuiverd’. In alle andere opzichten was hij daarentegen te besluiteloos geweest: toen hij de Duitse conservatieven niet zonder pardon had uitgeschakeld, maar met die ‘cavaliers-politici’ gepoogd had een revolutionaire politiek te bedrijven; ook toen hij in Spanje en Frankrijk verzuimd had de arbeiders te bevrijden uit de handen van een ‘fossiele bourgeoisie’. Overal in de wereld had hij de gekoloniseerde volkeren tot opstand moeten aanzetten: de Egyptenaren, de Irakezen en het gehele Midden-Oosten - ‘de islamitische wereld beefde in afwachting van onze overwinningen’, verklaarde hij. Hoe simpel zou het geweest zijn hen in beroering te brengen: ‘Denk eens aan onze mogelijkheden!’ Niet aan zijn radicalisme zou hij te gronde gaan, als hij dan moest mislukken, zei hij, maar aan zijn halfhartigheid, aan zijn onvermogen om de uiterste consequentie te trekken. Niet anders was het inzicht, dat hij zich al vroeg had eigen gemaakt, honderdmaal verkondigd en zoals hij nu erkende, toch niet vastberaden genoeg nageleefd: ‘Het leven vergeeft zwakheid niet!’

Dit falen heeft hij zichzelf, zoals ook de verslagen van de laatste stafbesprekingen aantonen, tot aan het einde toe verweten. In het verloop van de machtsgreep, verklaarde hij bij de conferentie van 27 april, had hij tijdens de maanden voor de dood van Hindenburg in augustus 1934 constant compromissen moeten sluiten. Hoeveel radicaler had hij te werk kunnen gaan, jammerde hij, zonder die ‘kliek rondom dat uitschot’ uit het verleden: ‘Duizenden hadden we uit de weg moeten ruimen.’ Het biedt een verhelderende blik op de verborgen drijfveren van het Hitler-regime dat Goebbels hem bijviel met de opmerking hoe betreurenswaardig het was dat Oostenrijk bij de Anschluss in 1938 geen tegenstand had geboden:‘We hadden alles kapot kunnen slaan.’

Alsof hij daarmee nu weer een trefwoord voor zijn besluit had gekregen om Berlijn niet te verlaten, antwoordde Hitler dat hij niet in de laatste plaats in de hoofdstad bleef om voortaan met meer recht tegen elk teken van zwakte op te treden. In dat verband valt ook de klagerige opmerking over de eigenlijke oorzaak van zijn wanhoopsbuien die hem steeds vaker kwelden:‘Achteraf heb je er spijt van dat je zo goed bent.’