3. ‘De oorlog is verloren!’

 

 

Hitlers zesenvijftigste verjaardag, twintig april, bracht de kopstukken van het regime voor het laatst bij elkaar: Goebbels, Himmler en Bormann, Speer, Ley, Ribbentrop en enkele Gauleiter, alsook de kopstukken van de Wehrmacht. Van zijn jachtverblijf Karinhall was Göring gekomen, nadat hij nog ’s morgens vroeg vierentwintig vrachtwagens met de in jaren vergaarde antiquiteiten, schilderijen en meubels naar Zuid-Duitsland vooruit had gestuurd. Nauwelijks was de stoet vertrokken of hij had zich naar de weg bij de oprijlaan begeven en zonder zichtbare emotie, met een welhaast zakelijke kalmte zijn geweerkolf in een gereed staand metalen kastje geduwd. Met een oorverdovende knal was daarop de Karinhall in de lucht gevlogen en zonder omkijken had Göring tegen de officier die naast hem stond, gezegd: ‘Zoiets hoort er nu eenmaal bij als je de kroonprins bent.’ Toen was hij naar de verjaarspartij gegaan. Een paar dagen tevoren was Eva Braun onverwachts in de bunker verschenen en had in de achterste vertrekken van de Führervleugel haar intrek genomen.

De ontvangst was naar een van de grotere en feestelijker vertrekken van de nieuwe Rijkskanselarij verplaatst, hoe onaanzienlijk ze er ook uitzagen door de vele bomschade, zonder schilderijen en meubels want die waren weggehaald. Maar de bijeenkomst van zoveel geüniformeerde hoogwaardigheidsbekleders had tenminste nog één keer de lang ontbeerde gevoelens van pracht en praal in de herinnering teruggeroepen, ook al drukten de onophoudelijk loeiende sirenes de toch al treurige stemming nog meer. Na een paar korte woorden was Hitler van de ene groep naar de andere gelopen, had ernstig en soms bijna afwijzend de gelukwensen in ontvangst genomen, had herinneringen opgehaald en met bezwerende woorden moed ingesproken. Hoewel hij aanvankelijk een uiterst uitgeputte indruk maakte en, zoals een van de aanwezigen meende, moeizamer dan anders geprobeerd had het beven van zijn linkerarm te verbergen, scheen het vertrouwen dat hij de omstanders opdrong ook hem zelf weer leven in te blazen, zodat het soms wel leek of hij ‘onder stroom stond’. Buiten op de Wilhelmstrasse vond intussen een paradeachtig défilé plaats van de Leibstandarte voor de SS-GruppenJührer Wilhelm Mohnke.

In de loop van de ochtend was het codewoord ‘Clause-witz’ uitgegeven dat de alarmtoestand gelastte en uitliep op de afkondiging van de uitzonderingstoestand. Tegelijkertijd werd bekend dat Hitler zich bereid had verklaard het besluit te bekrachtigen — reeds dagen tevoren uit voorzorg genomen - dat de gebieden die in Duitse handen waren gebleven in geval van een splitsing door de oprukkende vijand, in een noordelijk gebied onder admiraal Karl Dönitz en een zuidelijk gebied onder generaal-veldmaarschalk Albert Kesselring moesten worden opgedeeld. Deze wanhoopsmaatregel gaf de aanwezigen die gekomen waren om Hitler te feliciteren, nog eenmaal de gelegenheid het militaire genie van de Führer te roemen die het altijd weer voor elkaar kreeg uit defensieve situaties naar de veel voordeliger positie van aanvaller over te gaan. In een verklaring beschreef Goebbels de twee militaire gebieden als de vleugels van een ‘strategische tang’ die de niets vermoedende geallieerden een ‘tweede Cannae’ zou bezorgen.

Heimelijk daarentegen wachtte, achter al het idiote geklets over militair-technische huzarenstukjes of over de tegen alle waarneming in aanstaande overwinning, de meerderheid van de gasten met toenemende nervositeit op het eind van het feest. Iedereen wist dat het Rode Leger op het punt stond de ring om de stad te sluiten. Zowel naar het noorden als naar het zuiden was uitsluitend één steeds smallere vluchtweg overgebleven, en één keer liet Göring zich door een ordonnans erover inlichten hoe lang er volgens een kritische beoordeling nog doorheen te komen zou zijn.

Alsof hij het verachtelijk ongeduld van de meeste aanwezigen voelde en hen nog wat aan het lijntje wilde houden, scheen Hitler de ontvangst tenminste nog een tijd lang te rekken. Bij de aansluitende stafbespreking in de conferentieruimte beval hij dat de sovjetformaties die in het noorden en oosten tot aan de buitenste verdedigingsring waren doorgestoten, in een niets ontziende en met alle kracht gevoerde keiharde slag moesten worden teruggedreven. Weer zette hij daarbij troepen in die uitsluitend in de wereld van zijn waanideeën marcheerden en verloor hij zich, zoals altijd wanneer hij eenmaal begon te oreren, in tactische details: hetzij over de plaats waar een stuk geschut moest worden opgesteld, of de gunstigste positie om een machinegeweer neer te zetten. Zwijgend en onbewogen volgden de officieren zijn betogen. Alleen Göring die breeduit en massief tegenover Hitler had plaatsgenomen, kon zijn onrust nauwelijks bedwingen en scheen de zinloos wegtikkende minuten te tellen.

De vorige avond had Hitler de vraag opgeworpen of het niet doelmatiger zou zijn de hoofdstad op te geven die vrijwel door de troepen was verlaten en eigenlijk onverdedigbaar was. Tegelijkertijd had hij zijn voornemen laten dóórschemeren de leiding van het ‘zuidelijk gebied’ op zich te nemen en vanuit de Obersalzberg, in het zicht van het legendarische Untersberg de strijd voort te zetten. Wellicht met een toespeling op zijn eigen voortleven in de geschiedenis had hij het bovendien nog eens over de overlevering die vertelt dat binnenin de berg keizer Barbarossa zijn eeuwenlange slaap sliep. Maar Goebbels had er bij hem hartstochtelijk op aangedrongen in Berlijn te blijven en als zijn dood dan was voorbestemd in de puinhopen van de stad het einde te zoeken: dat alleen was hij de trouw aan zijn wereldhistorische opdracht, aan de eden van weleer en zijn plaats in de geschiedenis verschuldigd. De Führer, zo had hij al meer dan eens verklaard, mocht zijn leven niet in zijn ‘zomerhuis’ beëindigen, en veel pleit ervoor dat juist dat argument zijn uitwerking niet miste op Hitler, die zichzelf steeds in een groots decor had gezien. Alleen in Berlijn, had Goebbels er nog aan toegevoegd, kon hij nog een ‘moreel wereldsucces’ behalen.

Nu verzekerde Hitler dat hij ’s nachts met zichzelf in het reine was gekomen en dat hij in de hoofdstad zou blijven. Na een kort en verbluft zwijgen drongen bijna alle deelnemers aan de stafbespreking er bij hem op aan Berlijn te verlaten, al over enkele uren kon de laatste vluchtweg afgesloten zijn. Maar Hitler was ongenaakbaar. ‘Hoe kan ik de troepen tot de beslissende strijd om Berlijn motiveren als ik mezelf op hetzelfde moment in veiligheid breng!’ hield hij vol. Om aan de oeverloze discussie een eind te maken, zei hij ten slotte dat hij wat hemzelf betrof, de beslissing aan het ‘noodlot’ wilde overlaten; maar hij zou niemand beletten om weg te gaan. Hij beklemtoonde zijn vastberadenheid door over de hoofden heen van de bevoegde bevelhebbers Heinrici en Busse te bevelen dat het 56ste pantserkorps onder generaal Weidling, dat sinds de slag om de heuvels van Seelow in zware defensieve gevechten was verwikkeld, naar Berlijn verplaatst moest worden.

Nauwelijks had Hitler de bespreking beëindigd, of Göring kwam afscheid nemen. Bleek en zwetend sprak hij over ‘zijn dringendste taken in Zuid-Duitsland’. Maar Hitler staarde zwijgend langs hem heen, alsof hij al sinds lang de verachtelijke zelfzuchtigheid doorzag van de man die zijn plaatsvervanger was. Daarna begaf hij zich in gezelschap van Goebbels, Himmler, Speer en Bormann naar de tuin achter de Rijkskanselarij.

Vlak bij de uitgang vóór het met kraters bezaaide terrein met de omgevallen of half afgebroken boomstronken had een groep late bezoekers zich opgesteld om Hitler te feliciteren: een afvaardiging van de uitgeputte ss-divisie ‘Frunds-berg’ en het Kurland-leger alsook een aantal Hitlerjongens van een ‘pantser-vernietigingseenheid’. Met gebogen rug en welhaast weggedoken in zijn jas ging Hitler langs de rijen en gaf elke soldaat een hand. Toen liep hij naar de Hitlerjongens, gaf enkelen een aai over hun bol en decoreerde hen. Met uiterste krachtsinspanning kon hij uiteindelijk een paar zinnen uitbrengen: dat de slag om Berlijn onder alle omstandigheden gewonnen moest worden. Ten slotte riep hij met vermoeide stem ‘Heil jullie!’, maar niemand antwoordde. ‘In de verte,’ zo luidt de beschrijving van de rijksjeugdleider Artur Axmann, ‘hoorde men slechts het gedreun van het front, nauwelijks dertig kilometer verderop.’

 

64

 

Toen Hitler in de bunker terugkwam, begon de grote uittocht. In een lange rij stonden ministers en partijbonzen op hun beurt te wachten, spraken een paar verlegen of bedrukte afscheidswoorden en maakten zich uit de voeten, gevolgd door eindeloze colonnes vrachtwagens. Hitler had ‘diep teleurgesteld, ja geschokt alleen maar met zijn hoofd geknikt’, vertelde een van zijn adjudanten en ‘zonder een Woord’ de mannen laten gaan, ‘die hij eens aan de macht had geholpen’.

Terwijl sommigen een goed heenkomen zochten, trokken anderen, vergezeld van ‘de innige wensen’ van de bevolking zoals het heette, naar het front. Tegen tienen ’s avonds onthulde Hitler zijn naaste medewerkers dat hij zijn staf ‘wilde afslanken’ en hij stuurde zijn twee secretaresses, enkele adjudanten, de stenografen en zijn lijfarts Dr. Morell naar Zuid-Duitsland. Misschien zou hij zelf nakomen, voegde hij er bij het afscheid aan toe. En tegen Dr. Morell zei hij: ‘Mij kunnen geen medicijnen meer helpen.’ Toen trok hij zich, vroeger dan gewoonlijk, terug in zijn vertrekken. Van de overige gasten gingen er een paar met Eva Braun en Bormann naar de halflege woning van de Führer in de nieuwe Rijkskanselarij om nog wat na te feesten. Ze lieten drank komen, probeerden de spookwereld van de bunker te vergeten en dansten telkens weer op de melodie van de enige grammofoonplaat die ze konden vinden, die sprak van ‘bloedrode rozen’ en toekomstig geluk. Toen joegen artillerie-inslagen van dichtbij hen weer terug naar de bunker.

Nauwelijks had het bericht de ronde gedaan dat voor de kopstukken van het regime de aftocht was vrijgegeven, of het huis van de commandant vlak bij het Berlijnse slot, die bevoegd was pasjes uit te geven, werd belegerd door indieners van aanvragen overal vandaan. Meer dan tweeduizend reisvergunningen werden binnen een paar uur uitgegeven, hoewel Goebbels had bevolen dat geen enkele man die een wapen kon dragen de stad mocht verlaten, ’s Morgens al had staatssecretaris Otto Meissner, chef van de presidentiële kanselarij zich telefonisch gemeld met de mededeling dat hij in het belang van de vrijheid van handelen die zijn ambt met zich meebracht, naar Mecklenburg was gegaan. Goebbels had daarop geantwoord dat het hem speet dat hij zijn wens van twaalf lange jaren niet meer kon vervullen, namelijk hem in zijn gezicht te spugen. In de verjaardagsrede voor Hitler die hij de avond tevoren via de radio had uitgesproken had hij verzekerd:

‘Duitsland is nog steeds het land waar trouw het hoogste goed is. Juist in tijden van gevaar moet zij haar schoonste triomfen vieren. Nooit zal de geschiedenis over deze tijd kunnen zeggen dat een volk zijn Führer of een Führer zijn volk heeft verlaten. Want dat is de zege!’ ‘God zou Lucifer, als reeds zo vaak wanneer hij voor de poorten van de macht over alle volkeren stond, weer de afgrond in slingeren waaruit hij was gekomen. Niet de onderwereld zal heersen over dit deel van de aarde,’ zo vervolgde hij,‘maar orde, vrede en welstand.’ Alleen de Führer was ‘het hart van de tegenstand tegen de ondergang van de wereld’. En met het opzwepend geweld waarover hij beschikte, eiste hij twee dagen later in zijn laatste hoofdartikel voor het weekblad ‘Das Reich’ ‘tegenstand tot elke prijs’ ook zoals hij schreef ‘van jongens en meisjes’ die de stormloop vanuit Azië ‘met handgranaten en schotelmijnen bekogelen..., uit ramen en keldergaten schieten en het gevaar waaraan ze zelf blootstaan, gering achten’.

De volgende morgen werd Hitler al tegen half tien gewekt, bijna twee uur vroeger dan gewoonlijk. Russische artillerie, zo werd hem meegedeeld, schoot op de binnenstad en even later bleek dat granaten in massa’s bij de Brandenburger Tor, de Rijksdag en tot aan station Friedrichstrasse waren ingeslagen. Toen Hitler kort daarop ongeschoren en zichtbaar geschokt in de secretaressekamer verscheen, was zijn eerste vraag:‘Wat is er aan de hand? Waar komt dat geschiet vandaan?’ Op de verklaring van Burgdorf dat het centrum blijkbaar vanuit een stelling noordoostelijk van Zossen onder schot werd genomen, werd Hitler lijkbleek: ‘Zijn de Russen al zo dichtbij?’Toen liet hij zich met generaal Koller, stafchef van de luchtmacht, verbinden. In een notitie van Koller staat te lezen:

‘’s Morgens vroeg belt Hitler op. Weet u dat Berlijn onder artillerievuur ligt? Het centrum van de stad. - Nee! - Hoort u het niet? - Nee! Ik ben in Wildpark-Werder. Hitler: Grote opwinding in de stad over langeafstandsgeschut. Het moet een spoorwegbatterij van zwaar kaliber zijn. De Russen zouden een spoorbrug over de Oder in handen hebben. De luchtmacht moet de batterij onmiddellijk opsporen en aanvallen. Ik: De vijand heeft geen spoorbrug over de Oder. Misschien heeft hij een zware Duitse batterij kunnen nemen en die kunnen omkeren. Maar waarschijnlijk gaat het om kanonnen met een middellang bereik van het Russische veldleger waarmee de vijand het centrum al kan bereiken.’ Een tamelijk lang debat of het gaat om een spoorbrug over de Oder of niet en of de artillerie van het Russische veldleger tot in het centrum van Berlijn kan schieten... Hitler blijft erbij dat ik die batterij onmiddellijk moet opsporen en aanvallen. Over tien minuten wil hij precies weten waar die batterij staat...

Ik bel de commandopost van het luchtdoelgeschut op de Zoobunker op,’ zo gaat Kollers notitie verder. ‘Het antwoord op mijn vraag luidt dat het alleen om een kaliber van io tot 12 centimeter gaat. De Russische batterij die het vuur afgeeft, is ’s morgens bij Marzahn waargenomen door de luchtafweer, heeft positie gekozen, ongeveer 12 kilometer van het centrum verwijderd... Hitler hoort mijn telefonische mededeling hierover ongelovig aan.’

Niet zonder reden heeft men Kollers notitie opgevat als karakteristiek voor Hitlers vooringenomenheid in zijn omgang met de generaals en met de realiteit in het algemeen, voor de illusionaire grilligheid waarmee hij zonder enige kennis van de details spreekt van langeafstandsgeschut en zo maar spoorwegbatterijen of bruggen over de Oder verzint. Meer nog dan de onvoldoende of naar goeddunken vervormde wijze waarop hij was geïnformeerd, toonden zijn uitlatingen de chaos bij de leiding in het hoofdkwartier. Kollers aantekeningen van 21 april gaan verder:

‘Weldra weer Hitler persoonlijk aan de lijn. Hij wil exacte cijfers over het verloop van de inzet van vliegtuigen ten zuiden van Berlijn. Ik antwoord dat zulke inlichtingen niet onmiddellijk verstrekt kunnen worden omdat het communicatiesysteem met de troep niet meer zo vlekkeloos verloopt. We moeten genoegen nemen met de lopende morgen- en avondberichten die automatisch binnenkomen; daarop is hij heel kwaad geworden.’

Even later was Hitler opnieuw aan de telefoon, staat er dan herhaaldelijk. Een keer wil hij iets weten over de bij Praag gestationeerde straalvliegtuigen, dan over het privé-leger dat Göring zogenaamd instandhoudt of hij verwijst naar een brief van de industrieel Hermann Röchling en begint, zoals Koller noteert, onmiddellijk te schreeuwen dat ‘het hele luchtmachtcommando direct moet worden opgehangen!’ En zo aan een stuk door: vragen, bevelen die weer worden ingetrokken en tussendoor korte uiteenzettingen over de toestand: ‘Geen touw aan vast te knopen,’ verzuchtte de generaal radeloos.

Om weer enig overzicht te krijgen, probeerde Koller contact op te nemen met Krebs. Als hij de generaal na lange vergeefse pogingen ’s avonds laat om half elf bereikt en allereerst opheldering vraagt over een door Hitler genoemde, maar hem tot dusverre onbekende afleidingsmanoeuvre van de SS-generaal Steiner, komt onverwacht Hitler ertussen. ‘Plotseling,’ noteert Koller, ‘klinkt zijn opgewonden stem door de telefoon: Twijfelt u nog aan mijn bevel? Ik meen toch wel dat ik me duidelijk genoeg heb uitgedrukt. Alle strijdkrachten van de luchtmacht in het noordelijk gebied die voor inzet op de grond beschikbaar gemaakt kunnen worden, moeten onmiddellijk aan Steiner geleverd worden. Iedereen die strijdkrachten achterhoudt, heeft binnen vijf uur zijn leven verspeeld. U zelf staat borg met uw kop.

Even later is Hitler verontwaardigd dat bij de bespreking van de toestand door een officier geen van de stenografen is verschenen die juist een paar uur eerder door hem zelf van hun taak waren ontheven. En zoals steeds wanneer in zijn leven de ban wordt verbroken en hij terugvalt op de realiteit, is er — wat er ook gebeurt — dat ene codewoord ‘verraad’. Wanneer nog later in de nacht Walter Hewel, de ‘permanente gevolmachtigde van de minister van Buitenlandse Zaken bij de Führer’ die door Hitler ook persoonlijk zeer werd gewaardeerd, naar de laatste instructies vraagt en eraan herinnert dat dit ook duidelijk de laatst mogelijke gelegenheid is voor een politiek initiatief, staat Hitler op en zegt met zachte, geheel veranderde stem, terwijl hij langzaam, vermoeid en schuifelend het vertrek verlaat: ‘Politiek? Ik doe niet meer aan politiek. Ik walg er van. Als ik dood ben, zullen jullie nog genoeg aan politiek moeten doen.’

De zenuwen begaven het nu en het was duidelijk dat de muur van onbuigzaamheid en vals vertrouwen in de overwinning steeds vaker barsten begon te vertonen. Tijdens de laatste persconferentie van Goebbels in zijn residentie bij kaarslicht achter met karton dichtgespijkerde ramen, schoof hij alle schuld voor het mislukken van de grote plannen op het officierenkorps en de ‘reactie’ waarmee zij noodgedwongen een verbond hadden moeten sluiten. Telkens weer sprak hij in saaie uitweidingen over de bewapening die al in vredestijd was verwaarloosd en de foute beslissingen tijdens de veldtochten tegen Frankrijk en de Sovjet-Unie, over het tekortschieten tijdens de invasie van de geallieerden tot aan de 20ste juli, altijd had de oude kaste uitsluitend ‘verraad’ gepleegd.

Toen een van zijn ondergeschikten, hoofdambtenaar Hans Fritzsche, opmerkte dat men toch de trouw, het geloof en de opofferingsgezindheid van het volk niet buiten beschouwing mocht laten, barstte de anders altijd zo berekenend formulerende minister los dat ook het volk tekort was geschoten. ‘Wat moet ik met een volk beginnen,’ brieste hij, ‘waarvan de mannen niet eens meer vechten als hun vrouwen verkracht worden!?’ In het oosten, riep hij met een ‘rood aangelopen gezicht’, lopen de mensen weg en in het westen ontvangen ze de vijand met witte vlaggen. Hij kon geen medelijden voelen, vooral omdat het volk dit lot zelf had gekozen. Bij de stemming over Duitslands uittreden uit de Volkenbond in 1933 heeft het in een vrije keuze de beslissing genomen tegen een politiek van onderwerping en voor een politiek van het waagstuk. Dit waagstuk was nu mislukt. En terwijl hij opstond voegde hij er aan toe: ‘Ja misschien is dat voor sommigen een verrassing... Maar maakt u zich geen illusies! Ik heb toch niemand gedwongen mijn medewerker te zijn, zoals we ook het Duitse volk niet gedwongen hebben. Het heeft ons zelf gemachtigd... En nu wordt uw keeltje doorgesneden!’ En bij het weggaan, al bijna in de deuropening, keerde hij zich nog een keer om en riep de zaal in: ‘Maar als wij aftreden, dan zal de hele wereld sidderen!’

 

70

 

Intussen was in de bunker het bericht doorgedrongen dat naast maarschalk Zjoekow in het middelsegment en maarschalk Konjew in het zuiden ook het tweede Wit-Russische front onder maarschalk Rokossowski bij Stettin de Duitse linies had doorbroken en naar Berlijn doorstootte. Typisch genoeg besloot Hitler daarop niet alle beschikbare strijdkrachten op de verdedigingsring rondom de hoofdstad terug te trekken. Hij greep de doorbraak juist aan als gelegenheid tot een tegenaanval die met alle kracht moest worden uitgevoerd. De benodigde troepen haalde hij van een vlaggetje dat op de stafkaart was geprikt in de buurt van Ebers-walde, met de notitie ‘Gruppe Steiner’. Samen met het 9de leger van generaal Busse moest in allerijl een nieuwe eenheid geformeerd worden onder de ss-generaal Felix Steiner, die de aanvalsflank van de sovjets moest doorbreken en het front tot aan Cottbus moest herstellen dat verbrokkeld voor de hoofdstad langs liep. ‘Uitwijken naar het westen,’ waarschuwde Hitler, ‘is iedereen uitdrukkelijk verboden. Officieren die dit bevel niet onvoorwaardelijk gehoorzamen, moeten gearresteerd en ogenblikkelijk doodgeschoten worden. U zelf,’ zei hij tot Steiner, ‘staat voor de uitvoering van dit bevel borg met uw leven.’

Het probleem was dat het leger van Busse alleen nog uit her en der verspreide groepen bestond die wanhopig vochten tegen de direct dreigende omsingeling, terwijl ‘een groep Steiner’ er helemaal niet was. Voor de opstelling van de formatie lagen weliswaar alle mogelijke, met de grootste nadruk opgedragen bevelen klaar, maar die waren deels tegenstrijdig, deels onuitvoerbaar gezien de heersende chaos aan het frontgebied. Bovendien had men verzuimd de bevoegde opperbevelhebber, generaal Heinrici, ervan op de hoogte te stellen; toen hij er nu van hoorde, liet hij zich met Krebs verbinden.

De operatie Steiner, bracht Heinrici naar voren, was totaal uitzichtloos en bracht zijn eenheden in gevaar; hij stond erop dat ten minste het door omsingeling bedreigde 9de leger zou worden teruggetrokken en voor het geval aan zijn eis geen gevolg kon worden gegeven, was hij bereid af te treden: liever wilde hij vechten als eenvoudige Volkssturm-soldaat dan een bevel opvolgen dat alleen zou leiden tot een zinloos opofferen van mensenlevens. Maar Krebs was niet voor rede vatbaar en zelfs de verwijzing naar de verantwoordelijkheid die ze beiden voor het leger droegen, richtte niets uit. ‘Die verantwoordelijkheid,’ antwoordde Krebs belerend door de telefoon, ‘draagt de Führer.’

Hoeveel juister Heinrici de toestand overzag, bleek al de volgende dag toen hij samen met de chef-staf van de Wehr-macht, generaal-majoor Alfred Jodl, in de commandopost van Steiner verscheen. Nog voor het begin van de bespreking over wat er in het beste geval nog te doen zou zijn, stelde de SS-generaal zijn bezoekers de vraag: ‘Heeft een van u mijn eenheden gezien?’ Aan het eind van het gesprek maakte Heinrici gewag van Hitlers bevel om aan te vallen met de aan Steiner persoonlijk gerichte slotzin: ‘Van het succes van uw taak hangt het lot van de Rijkshoofdstad af!’ Toen Heinrici, duidelijk zinspelend op de hoge SS-rang van zijn gesprekspartner er aan toevoegde: ‘U moet aanvallen, Steiner — ter wille van uw Führer!’ staarde deze hem een ogenblik sprakeloos aan en viel toen uit:‘Hij is toch ook uw Führer!’

De verwarring groeide met het uur. 22 april ’s ochtends werd de pas eind februari benoemde commandant van de stad, luitenant-generaal Hellmuth Reymann, die door Hitler en vooral door Goebbels meermaals van besluiteloosheid was beschuldigd, ontslagen. Tot zijn opvolger werd benoemd overste Ernst Kaether, tot die tijd aangesteld als n s -Führungsqffizier voor scholing en ideologisch toezicht op het leger. Bovendien werd hij nog met twee rangen verhoogd en bevorderd tot luitenant-generaal. Toen Kaether de rest van de dag gebruikte om iedereen in kennis te stellen van de eervolle benoeming en in elk geval aan de hoge verwachtingen die in hem gesteld werden niet voldeed, zag hij zich ’s avonds al weer van zijn post ontheven en tot overste gedegradeerd.

Tegelijkertijd deed het gerucht de ronde dat generaal Weidling zijn commandopost van het zuidoosten van Berlijn naar Döberitz in het westen van de stad had verplaatst. Toen Busse en Hitler van de eigengereidheid van de generaal hoorden, bevalen zij onafhankelijk van elkaar Weidling op staande voet te ontslaan, voor de dichtstbij gelegen krijgsraad te brengen en hem te laten doodschieten. In plaats van in zijn schulp te kruipen had de generaal zich onverwijld naar de bunker onder de Rijkskanselarij begeven. Al in een van de onderaardse gangen had hij Krebs en Burgdorf ontmoet en hen ter verantwoording geroepen waarom hij eigenlijk doodgeschoten moest worden. Nadat hij de toestand in zijn frontsegment had beschreven en vooral had aangetoond dat zijn commandopost zich nog steeds in het zuidoosten van Berlijn bevond ‘alleen een tot twee kilometer van de voorste gevechtslinie verwijderd’, werden de beide generaals ‘beduidend vriendelijker’ en begeleidden hem even later naar Hitler in het diepste deel van de bunker.

 

74

 

Met ‘opgezwollen gezicht’ en de ‘ogen van een koortslijder’ had Hitler hem ontvangen, zo herinnerde Weidling zich en toen ze eenmaal zaten had hij met ontsteltenis gezien dat het linkerbeen van de Führer zelfs bij het zitten ‘onophoudelijk in beweging was als de slinger van een klok, alleen een beetje sneller’. Nauwelijks had Weidling de krachtsverhoudingen in zijn verdedigingsgebied geschetst of Hitler was gaan praten, zo gaat het verhaal verder. Met ‘steeds toenemende verbazing’ had Weidling de uiteenzetting over de verdediging van Berlijn aangehoord en hoe de Russische strijdkrachten eerst in het zuiden van de stad ‘in de pan gehakt’ en vervolgens door Steiner, Busse en andere intussen vrijgekomen eenheden ‘totaal vernietigd zouden worden’. Tegelijkertijd zouden andere strijdkrachten het Rode Leger in het noorden vasthouden en ten slotte zouden ze gezamenlijk de beslissende slag leveren. Nog vanuit de bunker bracht Weidling zijn staf op de hoogte van het verloop van het gesprek en gaf hij enkele tactische aanwijzingen door. Maar de volgende dag deelde Krebs de onthutste generaal mee dat Hitler hem ‘tot commandant van het verdedigingsgebied Berlijn’ had benoemd. ‘Het was beter geweest als ze bevolen hadden mij dood te schieten,’ antwoordde Weidling droogjes, ‘dan zou deze beker aan mij voorbij gaan.’

Aan de verrassingen was nog geen eind gekomen. Bij de gesprekken van de afgelopen dagen was meer dan eens een naam opgedoken die in het geruchtencircuit steeds belang-rijker was geworden en al spoedig een uitermate overdreven hoop had gewekt. Vroeg in de middag meldde generaal Krebs zich bij Heinrici en bracht hem ervan op de hoogte dat het bij Magdeburg gestationeerde i2de leger onder generaal Wenck rechtsomkeert zou maken en onverwijld richting Berlijn zou marcheren; het besluit, had Krebs eraan toegevoegd, was des te aannemelijker, omdat de Amerikaanse troepen de Elbe blijkbaar als demarcatielijn beschouwden en geen aanstalten maakten de rivier over te steken.

Omdat het 12de leger voor een aanzienlijk deel uit ervaren manschappen bestond en bovendien uit eenheden die met verse strijdkrachten waren aangevuld, was het vertrouwen ten aanzien van hun inzet niet helemaal ongegrond. Maar men moest er ook rekening mee houden dat de formatie die nog gevormd moest worden geen enkele ervaring had in strategische samenwerking. Nog bedenkelijker was het, en in de bunkerwereld van landkaarten met vlaggetjes buiten beschouwing gelaten of zelfs verdrongen, dat Wenck geen enkele tank ter beschikking had, bijna geen luchtafweergeschut tegen de vijandelijke overmacht in de lucht en dat de twee officieel toegezegde divisies tot dusverre niet gearriveerd waren en ook nooit bij hem zouden aankomen.

Daar kwam nog bij dat het gebied van het 12de leger in een paar dagen tijd was veranderd in een reusachtige karavanserai met meer dan een half miljoen vluchtelingen die door het Rode Leger tot aan de Elbe waren gedreven, maar toen door de Amerikaanse troepen aan de andere kant van de rivier waren tegengehouden. Van dag tot dag nam hun aantal toe door een eindeloze stroom nieuwe colonnes, die een soort voorhoede vormden van de miljoenen die in de daarop volgende maanden verdreven, naar kampen overgebracht of voor dwangarbeid naar het oosten werden gedeporteerd.

Maar Heinrici dacht er niet aan Krebs op de talloze moeilijkheden te wijzen die elke strategische planning zouden verlammen of zelfs verhinderen. Zijn bedoeling was al sinds enige dagen — met toenemende minachting voor de bevelen uit de bunker — de legergroepen in het noorden en het zuiden langs Berlijn te laten trekken en de stad het allang zinloze drama van een veldslag te besparen. In plaats daarvan moesten de formaties zo ver mogelijk naar de linies van de Engelsen en de Amerikanen doorstoten. Dientengevolge maakte hij gebruik van het nieuws door generaal Busse op te dragen met alle inzetbare strijdkrachten naar het westen door te breken en Wenck tegemoet te marcheren. Toen Busse, trouw dienaar van de Führer, bezwaren naar voren bracht, verklaarde Heinrici kortaf dat dit een bevel was en brak het gesprek af.

 

Alleen de wil was er nog en de valse hoop dat ‘de perverse coalitie tussen plutocratie en bolsjewisme elk moment in elkaar zou storten’, zoals Goebbels constant herhaalde. Alle militaire tegenstand mikte op een tijdwinst van enkele dagen, bleef hij onvermoeibaar beweren en met de drieste overmoed waarop hij zich zozeer liet voorstaan, sprak hij van de op handen zijnde gelegenheid met de Russen ‘onder één hoedje te spelen’ tegen de westelijke geallieerden. Maar tijdens de stafbespreking van 22 april vervlogen met één klap de onophoudelijk geproduceerde en steeds moeizamer staande te houden drogbeelden.

De dramatische conferentie begon in de middag even na drieën en liep met een voortdurend komen en gaan uit tot een uur of acht ’s avonds. De eerste mededeling dat het de sovjets was gelukt door te breken, ook in het noorden van het Oderfront, had Hitler nog met schijnbaar stoïcijnse gelatenheid opgenomen. Daarbij aansluitend deelden de rapporteurs mee dat de vijand in het zuiden Zossen had ingenomen en naar Stahnsdorf doorstootte, aan de noordelijke stadsrand tussen Frohnau en Pankow opereerde en in het oosten tot de linie Lichtenberg, Mahlsdorf, Karlshorst was doorgedrongen. Middenin de ontstane stilte vroeg Hitler vervolgens naar de groep Steiner. Toen hij alleen halfhartige of tegenstrijdige inlichtingen te horen kreeg en Krebs ten slotte moest toegeven dat de aanval-Steiner die was opgewaardeerd tot de absolute ommekeer, in het geheel niet had plaatsgevonden, barstte na een beklemmend, broeierig moment van stilzwijgen het onweer los.

In een uitbarsting zoals geen van de aanwezigen ooit had beleefd, schoot Hitler plotseling uit zijn stoel, gooide de kleurpotloden die hij bij de stafbesprekingen altijd bij zich had met een woedend gebaar over tafel en begon te schreeuwen. Zijn sinds weken matte en toonloze stem kreeg nog één keer iets van de vroegere kracht terug. Met moeite zijn woorden zoekend begon hij een soort aanklacht tegen de hele wereld, de lafheid, laagheid en trouweloosheid aan alle kanten. Hij schold op de generaals, de onophoudelijke tegenstand waartegen hij had moeten opboksen, jarenlang was hij door verraders en mislukkelingen omringd. Terwijl alle betrokkenen voor zich uit staarden, zwaaide hij met ongecontroleerde bewegingen om zich heen en begon wankelend in de kleine ruimte heen en weer te lopen. Weliswaar probeerde hij meer dan eens zich weer te beheersen, maar dan barstte hij weer los, buiten zichzelf sloeg hij met zijn vuist in zijn handpalm, terwijl de tranen hem over de wangen rolden: onder deze omstandigheden, zei hij herhaaldelijk, kon hij niet langer de leiding hebben, zijn bevelen waren in de wind geslagen, hij wist het ook niet meer. ‘De oorlog is verloren!’ riep hij uit. ‘Maar als u, mijne heren, denkt dat ik Berlijn zal verlaten, dan vergist u zich geweldig! Liever jaag ik me een kogel door mijn kop!’ Toen Jodl aan de telefoon werd geroepen, stuurde Hitler de deelnemers aan de conferentie de kamer uit en verzocht alleen Keitel, Krebs en Burgdorf om te blijven.

Opgeschrikt door het lawaai waren buiten, in de vertrekken tot aan de trap, de bunkerbewoners te hoop gelopen. Terwijl ze daar nog stonden, hun bevindingen uitwisselden en af en toe ongerust zwegen wanneer de ruimte trilde door een granaatinslag in de nabijheid, kwam Hitler plotseling uit de conferentiekamer en baande zich zonder een blik naar links of rechts, bleek en gebogen een weg naar zijn privé-vertrekken, zoals het in het verhaal van een ooggetuige heet. In de ontstane chaos liep Bormann van de een naar de ander en herhaalde totaal van streek: ‘Dat kan de Führer niet in ernst gezegd hebben dat hij zichzelf wil doodschieten!’ terwijl Keitel ieder van de aanwezigen opriep: ‘We moeten de Führer ervan weerhouden!’

Toen de storm bedaard was, vroeg Fïitler enkelen van de betrokkenen voor gesprekken onder vier ogen: Keitel, Dönitz, Krebs en Burgdorf alsook Hermann Fegelein. Tegen vijf uur liet hij Goebbels roepen, aan wie Bormann nog juist het verzoek kon doen de Führer in elk geval tot de terugtocht naar de Alpenvesting te bewegen. Maar Goebbels deed alsof hij die vraag — van het type GPU [voorloper van de KGB, vert.] — niet had gehoord, en er is zelfs wel iets voor te zeggen dat hij met het voorstel samen met de Führer de dood te zoeken, pas nu de nog steeds besluiteloze Hitler ertoe bracht in Berlijn te blijven. In elk geval begaf Goebbels zich direct na het onderhoud naar het kantoortje aan de overkant en deelde de secretaresse, mevrouw Junge, mee dat zijn vrouw en zijn zes kinderen nog diezelfde dag naar de bunker zouden verhuizen. Killer en nuchterder dan in zijn overwinningsretoriek liet hij haar tegelijkertijd overbrengen dat elk kind maar één stuk speelgoed mocht meenemen en maar weinig nachtkleding omdat zulks nu ‘niet meer nodig was’. Enige tijd later keerde Hitler met ogenschijnlijk herwonnen beheersing in de conferentiekamer terug. Het einde was nu gekomen, verklaarde hij, hij had geen hoop meer. En toen bijna alle aanwezigen dat tegenspraken en op de nog steeds beschikbare eenheden wezen, op het reeds oprukkende leger Wenck, op Busse en niet in de laatste plaats op de legergroep die in het gebied van Dresden opereerde onder de trouwe veldmaarschalk Ferdinand Schörner, antwoordde Hitler schouderophalend: ‘U doet maar wat u wilt!

 

80

 

Ik geef geen bevelen meer.’

Er ontstond een wat langere pauze. Toen voegde Hitler er aan toe dat hij de dood in de Rijkshoofdstad zou afwachten, hij liet zich niet langer voortzeulen, hij had het hoofdkwartier in het Oost-Pruisische Rastenburg al nooit moeten verlaten. Alle tegenwerpingen wees hij van de hand, ook een telefonische poging van Himmler hem over te halen, bleef zonder resultaat en Ribbentrops verzoek om naar hem te luisteren sloeg hij zonder omhaal ronduit af. Hij zou tegen zijn vroegere bedoeling in de Russen niet met het wapen in de hand tegemoet gaan, zei hij, alleen al om niet het risico te lopen de vijand gewond in handen te vallen. Ook was hij lichamelijk niet in staat om te vechten. Maar gegrepen door het pathetisch moment liet hij zich de formulering ontvallen dat hij op de trappen van de Rijkskanselarij zou sneuvelen, en bedwelmd door dit even dramatische als godslasterlijke beeld herhaalde hij die woorden een aantal malen. Om alle schepen achter zich te verbranden, dicteerde hij meteen een communiqué met de mededeling dat hij in Berlijn zou blijven en persoonlijk de verdediging van de stad op zich zou nemen.

Toen trok hij zich met Keitel, Jodl, Goebbels en enkele anderen opnieuw in zijn vertrekken terug. Hij liet zijn adjudant Julius Schaub komen en droeg hem op zijn persoonlijke papieren die in een brandkast aan het voeteneinde van zijn bed of ergens anders werden bewaard, naar de tuin te brengen en daar te verbranden. Met het oog op de verontrustende berichten dat de sovjettroepen van alle kanten oprukten om het centrum aan te vallen, benoemde hij de veelvuldig onderscheiden SS-Brigadeführer Wilhelm Mohnke, die sinds 1933 tot de ‘Leibstandarte behoorde, tot commandant van de binnenste verdedigingsring de ‘citadel’. Hij plaatste Mohnke onder zijn persoonlijk bevel en gaf hem het commando over de ongeveer vierduizend SS-ers in de stad alsmede over enkele kleinere eenheden van de drie onderdelen van de Wehrmacht en de Hitlerjugend.

 

82

 

Vervolgens droeg hij Keitel en Jodl op met hun staven naar Berchtesgaden te gaan en samen met Göring de nodige maatregelen te treffen. Toen een van de aanwezigen tegenwierp dat geen enkele soldaat onder de Rijksmaarschalk zou willen vechten, antwoordde Hitler: ‘Wat is vechten! Er valt niet veel meer te vechten, en als het op onderhandelen aankomt - dat kan de Rijksmaarschalk beter dan ik.’

Toen ze daar ten slotte allemaal doodmoe en radeloos zaten, ondernam Keitel nog een keer een poging Hitler op andere gedachten te brengen. Voor het eerst, zei hij, kon hij een bevel van de Führer niet opvolgen en hij weigerde dan ook naar Berchtesgaden te gaan. Maar Hitler zei alleen dat hij Berlijn ‘nooit zou verlaten — nooit!’ Op Keitels volgende protest kwam het tot een korte scherpe woordenwisseling waaraan Hitler een eind maakte met de opmerking dat hij weigerde de veldmaarschalk verder aan te horen. Maar toen Keitel voortging dat de Führer de Wehrmacht toch niet in de steek mocht laten, wees Hitler hem beledigd de deur. Bij het weggaan wendde Keitel zich tot Jodl en zei halfluid: ‘Dit is de ineenstorting!’

Nog diezelfde nacht begaf Keitel zich naar de commandopost van het 12de leger, die in de opperhoutvesterij ‘Alte Holle’ bij Wiesenburg kwartier had betrokken, een kilometer of zestig ten oosten van Magdeburg. Al toen de chef van het oppercommando van de Wehrmacht het vertrek binnenkwam, zag Wenck alle bedenkingen van de commandant tegen de stafofficier bevestigd. Want Keitel was zo ongeveer in vol ornaat met gevolg verschenen en kwam direct nadat hij met zijn maarschalksstaf saluerend tegen de klep van zijn pet had getikt, ter zake: ‘U bevrijdt Berlijn!’ zei hij. ‘U maakt rechtsomkeert met alle beschikbare strijdkrachten! U maakt verbinding met het 9de leger. En gooi de Führer eruit! U, Wenck, u kunt Duitsland redden!’

Wenck wist dat elke tegenspraak zinloze tijdverspilling was en hij antwoordde op alle instructies alleen dat hij natuurlijk zou doen wat de veldmaarschalk had bevolen. Maar toen Keitel tegen drie uur in de morgen was weggereden, riep hij zijn staf bij elkaar en verklaarde dat zij tegen de bevelen in niet met alle kracht naar Berlijn zouden doorstoten, maar een poging zouden ondernemen om zo dicht mogelijk bij het 9de leger in de buurt te komen. De opdracht luidde een langgerekte vluchtweg naar het westen tot stand te brengen en open te houden. Wat Hitler betrof, voegde hij er uitsluitend de zin aan toe ‘dat het lot van een enkeling nu niet meer van belang was’.

 

84

 

Het verpletterende nieuws over de conferentie van 22 april verspreidde zich razendsnel. Hewel bracht Ribbentrop op de hoogte, Jodl generaal Koller, generaal-majoor Christian de Rijksmaarschalk in Berchtesgaden en Fegelein liet zich met Heinrich Himmler verbinden in diens nieuwe hoofdkwartier in Hohenlychen, niet ver van Berlijn. De Reichsführer-SS, die allang bezig was zijn uitgangspositie te betrekken voor de te verwachten machtsstrijd om de opvolging van Hitler, zag dat het uur van de beslissing was aangebroken: het bericht van Fegelein kwam op niets anders neer dan het afdanken van de ‘Führer’. In zijn onderdanige bekrompenheid aarzelde hij echter ook nu nog ondanks al het aandringen van zijn adviseurs om zijn aanspraak openbaar te maken, temeer omdat zijn aanzien bij Hitler ernstig was gedaald. Niettemin werd hij aangemoedigd langs verschillende kanten contact op te nemen om een ontmoeting te regelen met generaal Eisenhower. Het lag in zijn bedoeling, zo liet hij bekendmaken, de Amerikaanse opperbevelhebber ervan te overtuigen dat hij zich met zijn ss nuttig kon maken; hij wilde niet alleen een bestand in het westen bereiken, maar vooral Amerikaans oorlogsmaterieel in handen krijgen om het gevecht tegen het Rode Leger ogenblikkelijk te kunnen beginnen: ‘Dan krijg ik het nog voor elkaar,’ verklaarde hij tegenover zijn omgeving en hij was al aan het overwegen of een buiging of een handdruk passend zou zijn, bij de ontmoeting met Eisenhower. In het bewustzijn van het grote staatsmansspel waaraan hij begon, voegde hij er met nauwverholen minachting aan toe: ‘In Berlijn zijn ze allemaal gek geworden!’Wat hij niet vermocht in te zien, was dat voor Hohenlychen precies hetzelfde gold.