Groep 3 – de zesjarige



‘Kinderen zijn net kuikens: ze hebben de aangeboren neiging om achter   iemand aan te lopen.’ – Rob Bekkering, huisarts


Groep 3 is wat vroeger de eerste klas van de lagere school werd genoemd. Omdat het vrijblijvende van de onderbouw nu grotendeels gaat verdwijnen, is de derde groep het eerste echte leerjaar. Sommige zesjarigen krijgen dan ook het advies nog een jaartje langer te blijven kleuteren in groep 2. Dit hoeft niets te zeggen over de intelligentie van je kind; in de meeste gevallen is het er sociaal-emotioneel nog niet aan toe om naar een hogere versnelling te schakelen. Een goede school kijkt niet alleen naar de cognitieve ontwikkeling van een tweedegroeper, maar ook naar zijn persoonlijkheid, concentratievermogen en functioneren binnen de klas. De zesjarigen die doorgaan naar groep drie hebben vaak al een verhoogde interesse voor lezen en schrijven aan de dag gelegd. Hun woordenschat klimt het komende schooljaar naar zo’n 4600 woorden, iets wat je goed kunt merken aan de lengte van de discussies die je moet gaan voeren. Ik vond het eigenlijk wel lekker rustig dat mijn kinderen bij ruzies niet veel méér wisten te bedenken dan ‘wellus’ of ‘nietus’. In de loop van groep drie stond ik echter opeens te- genover een dochter die zei: ‘Luister eens, mama, op de eerste plaats…’ Nee, de zesjarige is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Vergeleken bij de brave en behulpzame vijfjarige is een derdegroeper behoorlijk opstandig en brutaal. Nu hij leert lezen, schrijven en rekenen kan hij de we- reld om zich heen steeds beter ontcijferen – en dat zullen we weten ook. Zo lukt het je kind steeds vaker om de verkeersborden te duiden, waardoor je opeens commentaar krijgt van de achterbank: ‘Papaaaa! Je mag hier maar 100!’ Daarnaast gaat een derdegroeper alles lezen wat los en vast zit, maar ook dát heeft lang niet altijd het gewenste effect. 
Zo stond ik eens te koken (of, zoals mijn buurman altijd zegt: ‘En Daphne, wat sta je nu weer te ontdooien?’) toen Emma de keuken binnenkwam met een prangende vraag. ‘Mama, wat is een beffer?’ Daar liet ik de houten pollepel toch even van uit mijn handen vallen. Pardon? ‘Een beffer. Ik probeerde op de televisie de ondertiteling te lezen en daar hadden ze het over een beffer. Maar wat is dat?’ Ik reageerde zoals moeders wel vaker reageren als ze even niet weten wat ze moeten zeggen: ik werd boos. ‘Emmaaa’, mopperde ik, ‘je wéét toch dat je niet mag zappen. Anders kom je allemaal dingen te- gen die niet voor kinderen zijn bedoeld.’ ‘Maar ik héb helemaal niet gesept’, protesteerde Emma. Met hangende schoudertjes liep ze terug naar de kamer, om even later wederom de keuken binnen te stormen: ‘Mama, de beffer is weer op tv!’ Toen ik snel ging kijken, zag ik op Animal Planet nog nét een dikke, zwarte bever in het water duiken. Ja, kinderen leren lezen dit jaar, maar helemaal zonder slag of stoot gaat dat niet. Veel zesjarigen draaien de 5 en de 3 om, schrijven de 7 in spiegelschrift en hebben moeite met het uit elkaar houden van de letters p, d en b. Ik was als kind dol op taal. Toen ik nog op de kleuterschool zat, heb ik mezelf leren lezen en schrijven met de werkboekjes van mijn oudere broer Clark. Vanaf die tijd was ik altijd bezig met het lezen van boeken of met het schrijven van verhaaltjes en kleine toneelstukjes, die ik geregeld mocht opvoeren in de klas. Ik had dan ook de stille hoop dat Emma mijn liefde voor taal had overgenomen. Maar niks hoor. Emma bleek net als haar vader heel goed te kunnen rekenen en zelfs pittige sudokupuzzels te kunnen maken, maar het leren lezen ging bepaald niet van een leien dakje.

Hoewel ik natuurlijk heel goed weet dat je je persoonlijke dromen niet op je kinderen moet projecteren omdat zij hun eigen talenten hebben, was ik vreemd genoeg toch teleurgesteld. Heel erg teleurgesteld zelfs. En opeens ging ik mijn eigen ouders beter begrijpen. Mijn moeder werd kort voor het eind van de Tweede Wereldoorlog geboren in een arbeidersgezin en als kind had zij ervan gedroomd te leren pianospelen. Dat zat er voor haar destijds niet in, dus toen Clark en ik oud genoeg waren, werd er meteen een piano gekocht om ons die fantastische kans wél te geven. Daarbij had mijn moeder echter één klein detail over het hoofd gezien: mijn broer en ik wilden helemaal niet leren pianospelen. Dit resulteerde in wekelijkse ruzies over het volgen van de saaie lessen en het verplichte aantal uren dat je thuis moest oefenen. Mijn moeder vond ons ondankbaar: zij had dit vroeger zó graag gewild en wij kregen het op een presenteerblaadje aangeboden. Maar daar zat precies het probleem. Je kunt voor een kind niet bepalen waar zijn hart ligt; een opgelegde liefhebberij zal altijd een transplantatie blijven. Kinderen willen hun ouders echter graag plezieren en ze zullen dan ook erg hun best doen om enthousiast te zijn over de dingen die jíj leuk vindt. Soms heeft een kind inderdaad dezelfde talenten als een van de ouders; zo is de sportiviteit van Richard duidelijk op Alec overgegaan. Maar meestal geldt dat je jouw rugzak niet om de schouders van je kind kunt hangen. Natuurlijk heeft het een groot deel van jouw genen, maar als zelfs identieke tweelingen zich verschillend kunnen ontwikkelen, is de kans groot dat een kind jouw interesses niet of nauwelijks zal delen.

Toen ik op de middelbare school zat, kreeg ik les uit biologieboeken die mijn vader had geschreven. Helaas bleek ik geen enkele aanleg voor de zogeheten bètavakken te hebben en ik herinner me nog goed hoe ongeduldig en gefrustreerd mijn vader raakte wanneer hij mij tevergeefs probeerde bij te spijkeren. Ik kreeg dan ook een schok van herkenning toen ik merkte dat ik zelf óók ongeduldig en gefrustreerd raakte wanneer ik Emma probeerde te helpen met lezen of spellen. Als ze een leuk verhaaltje had geschreven, wist ik haar enthousiasme vakkundig te torpederen door haar almaar op de spel- fouten te wijzen. Toen ik haar weer eens had verbeterd, barstte Emma zelfs in huilen uit. ‘Waarom heb ik nou weer de pech dat mijn moeder schrijfster is’, snikte ze. ‘Waarom ben je niet gewoon bakker of zo?’ En dat terwijl juist ik zou moeten weten dat je de creativiteit van kinderen nooit moet afremmen met pietluttige kritiek. Uiteindelijk leren ze allemaal heus wel spellen. Verbeeldingskracht daarentegen is veel zeldzamer; deze oorspronkelijkheid kun je als ouder beter ophemelen dan afbranden. Mooie woorden van dominee Deckers. Het heeft alleen verdraaid lang geduurd voordat ik ze zelf in de praktijk kon brengen. Hoe gaat het leren lezen en schrijven eigenlijk in zijn werk? In deze maatschappij is veel behoefte aan schema’s: men wil vooruitgang graag kunnen toetsen, in kaart brengen en rubriceren. Om de leesontwikkeling van kinderen te kunnen meten, bedacht men de niveaus AVI-1 tot en met AVI-9. Bijna niemand weet nog waar deze afkorting voor staat, maar het blijkt Analyse Van Individualiseringsvormen te zijn. Ik heb geen idee wat dat betekent, maar het had wat mij betreft ook Altijd Veel Irritatie kunnen zijn.

In februari of maart van groep drie krijgt je kind zijn eerste AVI-toets, waarbij het wordt geacht leesniveau AVI-1 te halen. De AVI-toets is eigenlijk een tempotoets, omdat de tekst in een bepaalde tijd gelezen dient te worden. AVI-1 bestaat uit korte zinnen; woorden van één lettergreep (‘roos’) en woorden van één lettergreep in combinatie met twee medeklinkers (‘slim’). Eind juni volgt dan de tweede toets waarbij gekeken wordt of het kind inmiddels AVI-2 heeft gehaald. Hierbij leest het kind nog steeds korte zinnen en éénlettergrepige woorden, maar nu eindigend op dt, ng of nk of beginnend met drie medeklinkers (‘schaap’). Hoewel je pas aan het einde van groep vier AVI-5 hoeft te hebben, zijn er heel wat derdegroepers die zoveel gevoel voor lezen hebben dat ze door hun AVI’s heen vliegen. Daar hoorde Emma duidelijk niet bij. Ze bleef maar struikelen over woorden als ‘bad’ en ‘dat’, ‘een’ en ‘nee’, ‘pop’ en ‘dop’. Uiteindelijk lukte het haar wel de teksten te lezen, maar dit gebeurde zelden in de gestelde AVI-tijd. En dus kreeg ze niet alleen van haar juf extra oefenboekjes mee naar huis, maar begon haar moeder ook nog eens in haar nek te hijgen. Zoals wel meer kinderen hield Emma niet van hardop lezen; ze deed het liever ‘in haar hoofd’. Maar ja, dan kan de juf niet controleren of je het wel goed doet. Voorlezen behelst echter twee kunstjes tegelijk en dat geeft vaak kortsluiting in de jonge hersentjes. Het zou uiteindelijk tot het eind van groep vier duren voordat Emma redelijk soepel ging lezen en gelijk opging met het AVI-niveau van haar klas. Maar het was niet alleen Emma die wat bij moest leren: ook ik moest in de spiegel kijken en eerlijk durven toegeven dat ik mijn dochter te veel op de huid had gezeten en haar daardoor bijna het plezier in lezen en schrijven had ontnomen.

‘De meest wijze woorden van mijn moeder waren al die keren dat ze helemaal niks zei.’ – Erma Bombeck, Amerikaanse humoriste