‘Als ik naar de Nederlandse kinderen kijk en zie dat ze absoluut geen goede coördinatie hebben, niet lenig zijn, te dik zijn, vraag ik me af  waarom ooit de verplichte gym op scholen is afgeschaft.’ – Ellen van Langen, winnares Olympisch goud op de 800 meter, Barcelona 

Ik heb in een pedagogisch boek gelezen dat een verjaardagspartijtje niet het moment is om te gaan opvoeden: dat moet je ervóór of erna doen. Als iedereen tot aan zijn ellebogen in de taart zit, kun je geen rust, reinheid en regelmaat verwachten. En al helemaal geen schijf van vijf, en dat hoeft op zo’n moment ook niet. Maar waarom moeten kinderen die al de hele dag zijn dichtgemetseld met taart, cake en cola óók nog zo’n snoepzak mee naar huis? Vijfjarigen zijn dol op trakteren, maar genoeg is genoeg. Ik wil niet als een soort Daffosaurus altijd maar over vroeger zeuren, maar in mijn jeugd kreeg je hooguit een ballon mee naar huis en daar was je dan heel blij mee. Waarom moet het altijd meer-meer-meer zijn? Eigenlijk vind ik het niet zo gek dat de hedendaagse kinderen geen maat kunnen houden; van wie hadden ze dat moeten leren? Niet van ons, in ieder geval. Toen ik nog op de middelbare school zat, haalde mijn moeder één zak chips voor de hele week. Dat was toen heel gewoon, maar de kinderen van nu vinden dat iets van vóór de oorlog. Zij gebruiken een zak chips per dag om een bodempje mee te leggen. Begrijp me niet verkeerd: ik ben totaal geen snoepfundamentalist. Ik weet heus wel dat kinderen liever spekkies eten dan tofoe; ik eet zelf namelijk óók liever spekkies dan tofoe. Maar als ik bij de zwemles zie dat sommige kleuters al een beginnende blubberbuik hebben, dan denk ik: hoe kán dat? Kinderen van deze leeftijd verbruiken nog zoveel energie; ze rennen en springen en buitelen door het leven. Wanneer een kleuter ondanks al deze bewegingsdrift toch al een beetje gezet is, heeft hij echt geen ‘zware botten’. Hij eet gewoon te veel. Want een kind wordt niet dik van koek en cola – een kind wordt dik van te véél koek en cola. 

Hoewel de media ook hiervan weer een Nationaal Drama maken, probeer ik het positief te blijven zien: er zijn nog altijd (veel) meer slanke kinderen dan kinderen met overgewicht. Maar het is absoluut een feit dat het aantal dikke kinderen almaar uitdijt; net als het aantal dikke volwassenen overigens. Obesitas is een typische welvaartsziekte; in arme landen komt het niet of nauwelijks voor. Westerse kinderen hebben geen gebrek aan eten, maar wel gebrek aan beweging, gymlessen en vrije natuur. Zoals schoolarts Josette Bijlsma in het vorige hoofdstuk al zei: onze moeders gaven ons vroeger misschien een appel mee naar school, maar meestal helemaal niks. Het ‘tussendoortje’ in de vorm van allerlei koeken en repen is een relatief nieuwe uitvinding die voor veel kinderen de échte honger bederft. Wanneer je als moeder daar wat op mindert, is er volgens mij al veel gewonnen. Ook samen ontbijten en samen aan tafel gaan bij het avondeten is heel gezond voor kinderen: het is niet alleen een gezellig ‘bindmiddel’ maar je kunt ook meteen zien wat ze precies naar binnen werken. Toen ik eens ging opzoeken wat vier-, vijf- en zesjarige kinderen nu eigenlijk zouden moeten eten, vond ik op de site van het Voedingscentrum deze gegevens: drie tot vijf sneetjes brood per dag, met daarbij twee tot drie aardappelen of een even groot aantal opscheplepels rijst of pasta; drie opscheplepels groente; twee stuks fruit; behoorlijk wat magere melk maar slechts weinig kaas en 50 tot 100 gram vlees(waren) of vis. Mijn eerste reactie was: gôh, da’s best weinig, maar blijkbaar zijn dit dus de normale hoeveelheden. Ik werd er ook een beetje nerveus van, want de voorliefde van mijn gezin voor pizza (te veel kaas), drinkyoghurt (te veel suiker) en knakworstjes (te veel koeienogen), leverde duidelijk geen bonuspunten op.

‘Eten wordt bijna eng’, stelt ook Karin Amstutz, auteur van het al eerder genoemde boek Alles wat je moet weten over kinderen en eten. ‘Het is niet meer leuk, omdat er zoveel nadruk wordt gelegd op wat wel en wat niet goed voor je is. Bij een gezond voedingspatroon met genoeg onverzadigde vetten, groente, fruit, volkorenproducten en veel variatie, vormt die reep chocolade heus niet zo’n probleem.’ Kijk, dat soort dingen hoor ik graag. In chocolade blijken namelijk stoffen te zitten waar je blij van wordt – maar dat gevoel had ik al járen. Wat ik echter niet wist, is dat dit ook geldt voor aardbeien en bananen: die maken jou (en je kinderen) ontspannen en goedgehumeurd. Wat misschien ook wel leuk is om te weten, is dat diepvriesgroente net zo gezond blijkt te zijn als verse groente. Daar komt nog bij dat volgens de Consumentenbond uit onderzoek is gebleken dat traditioneel geteelde groente en fruit net zo gezond en lekker zijn als biologisch geteelde groente en fruit. De biologische sector was het daar uiteraard helemáál niet mee eens en stelde dat biologisch eten je bovenal een goed gevoel geeft, maar het kan de overbezette moeder ook een goed gevoel geven te weten dat zij haar kinderen niet schromelijk tekortdoet met een paar wortelen van Albert Heijn. En nu ik toch stout bezig ben: vitaminen en mineralen in pillen zijn net zo gezond als vitaminen en mineralen in voedsel. Natuurlijk kan een multivitamine nooit een gezonde maaltijd vervangen, maar ik heb wel eens van die dagen waarop de drie p’s van pizza, patat en pannenkoeken geheel tegen mijn principes in (ahem…) de boventoon voeren en dan wil zo’n bruistablet nog wel eens uitkomst bieden. Het enige aspect van voeding waarmee mijn kinderen echt niet mogen smokkelen, is het tandenpoetsen. Ze moeten twee keer per dag twee minuten hun tanden poetsen: ’s morgens na het ontbijt en ’s avonds voordat ze naar bed gaan. Langer of vaker hoeft niet; te veel of te rigoureus poetsen zou het glazuur van de tandjes kunnen beschadigen. Schoolarts Josette Bijlsma vertelde tegen het Algemeen Dagblad dat zij 25 jaar geleden nog veel kinderen met verrotte gebitten aantrof. Ik herinner me uit mijn schooltijd inderdaad zo’n afschrikwekkende poster van een jongetje met een mond vol zwarte tandjes. ‘Snoep verstandig, eet een appel’ stond er toen nog boven, maar inmiddels zijn er twee dingen ingrijpend veranderd. Ten eerste gaan de meeste Nederlandse kinderen nu twee keer per jaar naar de tandarts, waardoor het fenomeen van het compleet verrotte melkgebit nauwelijks nog voorkomt. En ten tweede is de appel in een heel ander daglicht komen te staan. Want in plaats van blij te zijn dat onze kinderen fruit eten, moeten we nu weer beducht zijn voor een zogeheten ‘zuurstoot’. Als ik het goed begrepen heb, komt het hierop neer: wanneer je niet goed poetst, ontstaat er tandplak, een kleverige laag die voor het grootste gedeelte uit bacteriën bestaat. Deze bacteriën zetten suikers uit snoep, (light) frisdranken en fruit om in een soort zuur dat het tandglazuur te lijf gaat. Dit proces noemen ze een zuurstoot. Wanneer je tanden te veel van dit soort zuurstoten te verwerken krijgen, ontstaat er tanderosie. Dit betekent dat het glazuur dusdanig is versleten dat er gaatjes kunnen ontstaan. Tot zover het consult van dokter Daphne. Maar wat moet de welwillende ouder nu met deze informatie?
Het zou een goed idee zijn je kinderen aan te leren dat zij naast hun ontbijt, lunch en avondeten maximaal vier keer per dag een tussendoortje eten of drinken, want na een zuurstoot heeft het glazuur ongeveer drie uur nodig om weer te herstellen. Ook zou het raadzaam zijn frisdranken met een rietje te gaan drinken omdat de vloeistof dan voorbij de tanden in de mond komt. Geweldig. Nog meer regels, nog meer voorschriften. Je zou er zelf het zuur van krijgen. Volgens mij begint het allemaal met goed poetsen, vandaar dat ik iedere avond braaf een rondje ga napoetsen. Dit vinden Emma en Alec overigens helemáál niet leuk. Ze zijn al niet dol op tandenpoetsen maar wanneer ik ook nog eens ga napoetsen, ervaren ze dat als een bijkomende belediging. Mijn moeder heeft Emma en Alec al eens duidelijk proberen te maken dat ze blij moeten zijn dat ze hun tanden überhaupt kun nen poetsen, want zij kreeg niet alleen pas rond haar tiende haar allereerste tandenborstel, maar moest die borstel vervolgens ook nog met haar drie zussen delen. Zo’n verhaal, hoe schrijnend ook, is echter het equivalent van ‘denk maar aan de arme kindjes in Afrika’: een vijfjarige kan er niks mee. Emma en Alec vinden het bijvoorbeeld veel zieliger dat oma als kind geen televisie had; dat is namelijk pas écht vervelend. Gelukkig heb ik de noodzaak van het tandenpoetsen er toch in kunnen rammen met mijn ‘piraatjes en soldaatjes’, want vanaf deze leeftijd wordt het poetsen belangrijker dan ooit. Waar men vroeger dacht dat het onderhouden van een melkgebit niet zo heel belangrijk was, weet men nu dat het voorkómen van tandplak, tanderosie en tandvleesontstekingen onontbeerlijk is voor een gezond begin van het volwassen gebit.

In de tweede helft van het vijfde levensjaar komen bij veel kinderen de eerste ‘grotemensentanden’ door. Deze gewisselde tanden zijn extra gevoelig voor gaatjes, doordat het glazuur nog niet helemaal is uitgehard. Maar ook de persoonlijkheid van een tweedegroeper is nog niet helemaal uitgehard: rond de vijfeneenhalf jaar lijken veel kinderen een innerlijke én uiterlijke storm door te maken. Ze gaan dan door een soort groeistuip en het lijkt wel of ze deze rommelige tijd nodig hebben om de volgende mentale stap te kunnen maken. Het makkelijke vijfjarige kind dat jou overal bij wilde helpen, is plotseling een stuk opstandiger geworden. Hij zit echter niet alleen zijn moeder in de weg, maar ook zichzelf: zijn lichaam wordt aan alle kanten langer, waardoor hij tijdelijk moeite krijgt met zijn coördinatie. Hij kan geen bal meer vangen, laat alles uit zijn handen vallen en als er één paaltje op een plein staat, fietst hij er geheid tegenaan. Niet geheel toevallig doet ook het melkgebit aan deze chaos mee: tegen het einde van groep twee beginnen de meeste kinderen voor het eerst te wisselen. De komende tijd zal de mond van je kind een allegaartje zijn van lege plekken, losse tanden, half doorgekomen voortanden en beginnende ondertanden. Dit beeld is eigenlijk een treffende weergave van de innerlijke onrust van de vijfjarige: hij ‘past’ niet meer. Hij voelt zich te groot voor het vierjarige grut uit groep één en kijkt verlangend naar de grotere kinderen, maar die zien hem nog niet staan. De bijna-zesjarige wil geen eierdozen meer verven, geen Sesamstraat meer kijken en geen kleipoppetjes meer knutselen; hij wil leren lezen en schrijven!

‘Ick doe mijn handjes samen, ick doe mijn ooghjes dicht. En bid dat na het amen, mijn gehackbal er nog ligt.’Oudhollands tafelgebed van Lévi Weemoedt

Maar hoewel je kind verstandelijk gezien steeds meer begrijpt van de wereld om zich heen, denkt hij nog steeds heel magisch. Zo weet hij nu bijvoorbeeld dat dieren niet kunnen praten, maar in zijn hart gelooft hij dat ze dat stiekem tóch doen. Althans, sommige dieren. Nadat we tijdens een bezoek aan Walt Disney World een spectaculaire show hadden bekeken waarin Mickey tegen een draak moest vechten, waren Emma en Alec het roerend met elkaar eens: die draak was nep. ‘En Mickey dan?’ vroeg ik enigszins verwonderd. Ja, duh – die was natuurlijk wél echt. Hoe ouder je wordt, hoe meer deuren zich sluiten. Op een gegeven moment weet je dat er geen kabouters in het bos wonen, dat je nooit zult leren vliegen en dat je billen na je 35e niet meer uit hun hangstand zullen worden verlost. (Erger nog: alleen je tandvlees trekt omhoog – de rest zakt omlaag.) Kleine kinderen hebben daar nog geen last van: al hun mentale deurtjes staan nog open. Zij leven in het land van de onbegrensde mogelijkheden en dat is meteen een van de grootste charmes van de kindertijd. Maar soms lopen fantasie en werkelijkheid op een wonderlijke manier door elkaar. Niet lang nadat ik Emma voorzichtig duidelijk had kunnen maken dat ze later geen prinses kon worden, werd het huwelijk tussen Willem-Alexander en Maxima voltrokken. ‘Het kan dus tóch!’ riep Emma uitgelaten, terwijl ze met haar vingertje in de richting van de televisie wees. Eh… theoretisch gezien wel, maar in de praktijk heb je meer kans om door de bliksem te worden getroffen. Die kanttekening maakte echter totaal geen indruk, want Emma zat alweer in dromenland: ‘Oh mama, als ik later prinses ben, geef ik iedere dag geld aan de armen en bloemen aan de zieken.’ Kijk, dat bedoel ik met magisch denken. De realiteit is namelijk koekhappen en zaklopen op Koninginnedag.

Kinderen willen heel graag leren hoe iets precies zit, maar ze vinden het ook fijn om hun eigen fantasie de vrije loop te laten. Gelukkig maar, want anders was je als moeder nooit weggekomen met het volkomen ongeloofwaardige verhaal van de Tandenfee. Wanneer een melktandje van je kind is uitgevallen, leg je dat onder zijn kussen waarna de Tandenfee het ’s nachts meeneemt en er een muntstuk voor in de plaats legt. Overigens doet lang niet iedereen hieraan mee; heel wat ouders vinden namelijk dat kinderen al genoeg ‘onzin’ over zich krijgen uitgestort. Helaas zit er bij ons op school ook zo’n moeder, want Emma kwam op een dag pips thuis en snikte: ‘De mama van Jelle heeft gezegd dat de papa’s en mama’s zélf de tandjes onder je kussen weghalen!’ De mama van Jelle wordt bedankt. Maar goed, ik vertelde tegen Emma dat het heel simpel is: als je niet in de Tandenfee gelooft, komt ze niet en als je wel in de Tandenfee gelooft, komt ze wel. Emma besloot om er wél in te geloven, vooral nadat ik er nog een schepje bovenop had gedaan door te zeggen dat de Tandenfee de melktandjes doorgaf aan de baby’s. Toen Emma voor het eerst een wiebeltand had, kon ze dan ook niet wachten tot het ding zou uitvallen. Ondanks het hoge ieksgehalte moest ik het losse gevalletje elke dag voorzichtig heen en weer wrikken om vervolgens deskundologisch verslag uit te brengen van de stand van zaken. Nadat het tandje eindelijk had losgelaten, legden we het plechtig onder haar kussen. Voor het slapengaan fantaseerden we samen hoe de Tandenfee eruit zou zien, waar ze zou wonen en hoe ze de tandjes zou verdelen. ‘Ik ga het morgen meteen tegen opa Johan zeggen’, verzuchtte Emma ten slotte. ‘Dan kan hij zijn tandplaatje óók onder zijn kussen leggen.’ Zodra je kind zijn grote voortanden heeft, zou je hem vriendelijk doch dringend moeten gaan stimuleren om nu echt te stoppen met duimen. Los van het feit dat je kind door langdurig duimen kan gaan slissen en vaker verkouden is, loopt hij nu ook het risico dat zijn tanden scheef gaan staan. Mijn kinderen hebben godzijdank nooit geduimd. Niet dat ze dat niet hadden gewild: de meeste baby’s en dreumesen hebben er juist erg veel behoefte aan ergens op te sabbelen. Maar op aanraden van mijn moeder heb ik dat al vroeg de kop ingedrukt door hun duimpjes net zo lang uit hun mondjes te halen totdat ze er geen zin meer in hadden. ‘Ik ben blij dat ik jullie nooit heb aangeleerd om te duimen’, zei ik iets te zelfgenoegzaam tegen Emma en Alec. ‘Waarom dan?’ vroeg Emma. ‘Nou, van duimen krijg je bijvoorbeeld scheve tanden’, antwoordde ik. Daar moest Emma even over nadenken. Toen trok ze één wenkbrauw op en zei: ‘Dan heb jij vroeger zeker héél veel geduimd.’ Wanneer vrouwen wordt gevraagd wat zij het belangrijkste vinden in een relatie, zeggen ze meestal: eerlijkheid. Maar sinds ik kinderen heb, ben ik daar iets anders over gaan denken. Kinderen zijn namelijk zó recht voor z’n raap dat het soms pijn doet. Dat merk ik bijvoorbeeld ook wanneer ik ergens op een basisschool mag komen voorlezen: wanneer de leerlingen het niet meer interessant vinden, doen ze bepaald geen moeite om te blijven luisteren maar gaan ongegeneerd snotballetjes draaien. Wat betreft mijn tanden had Emma natuurlijk groot gelijk. Als kind heb ik lange tijd een beugel gehad en dus ook een aantal jaren van een kaarsrecht gebit mogen genieten. Maar zonder het nieuwerwetse ‘trekstangetje’ aan de achterkant blijft je gebit in beweging, dus 25 jaar na dato stonden mijn tanden wederom schots en scheef.

Nu is een scheef gebit met een beetje goede wil nog charmant te noemen, maar die fase was ik inmiddels al lang en breed voorbij. Waar andere bekende Nederlanders op foto’s hun rimpeltjes laten retoucheren, was ik altijd bezig mijn tanden te egaliseren. Maar ja, op een gegeven moment krijg je toch wat kleine hints uit je omgeving. Zo begonnen de roddelbladen bijvoorbeeld te schrijven: ‘Gebit Van Deckers Niet Veel Lekkers.’ Het klinkt misschien gek, maar opeens kreeg ik het vermoeden dat dit niet zo positief bedoeld was. Het laatste zetje kwam echter van een vrouw die mij aansprak toen ik op vakantie was in Portugal. Haar man was orthodontist in Vlaardingen, zei ze, en zijn vingers jeukten om wat aan mijn jammerlijke gebit te doen. Dat zijn van die momenten waarop je denkt: ga ik slaan of ga ik luisteren? Uiteindelijk ben ik maar eens gaan luisteren. En toen kwam ik erachter dat steeds meer volwassenen een beugel nemen; vooral sinds de uitvinding van de linguale beugel waarbij de hele ijzerwinkel onzichtbaar aan de achterkant van je tanden wordt gemonteerd. Toen de grote dag was aangebroken waarop ik definitief mijn beugel zou laten plaatsen, liep Alec bezorgd met me mee naar de voordeur. ‘Mama’, piepte hij, ‘herken ik je straks nog wel?’ Waarschijnlijk dacht hij dat mijn hele hoofd in een soort ijzeren hekwerk zou worden vastgezet. Zó erg was het nu ook weer niet, maar de eerste paar weken als ‘beugelbeckers’ waren bepaald geen feestje. Soep, pap en pudding, veel méér kon ik niet behappen. Ik heb wel geprobeerd een salade te eten, maar na afloop leek ik nog het meest op een grasmaaier. Het eerste wat ik na plaatsing durfde te drinken was een cup-a-soup, maar daar dreef natuurlijk weer een crouton in die prompt achter mijn hekwerk bleef hangen. Kon ik meteen met een tandenstoker achter die broodkruimel aan. Ook het eten van kaasfondue bleek geen goed idee: de smurrie stolde namelijk achter mijn beugel, waardoor ik de hele avond gele draden uit mijn mond zat te trekken. Mijn ondertanden waren beplakt met doorzichtige keramische plaatjes, waar een stalen draad doorheen was geregen. Toen de orthodontist die draad met een soort nijptang begon aan te draaien, kreeg ik een flashback van het ijzerwerk dat ik als kind in mijn mond heb gehad. Ik kon me echter niet herinneren dat er destijds zóveel spanning op mijn tanden stond. Volwassen tanden zijn nu eenmaal wat koppiger dan kindertanden; ze hebben tenslotte al tientallen jaren op hun plek gestaan en worden niet graag een andere kant op geduwd. Nadat de slotjes op mijn ondertanden waren aangebracht, zag je pas goed hoe scheef ze stonden. ‘Mama…’, zei Emma na haar inspectie van mijn bekhek, ‘die meneer kan niet zo netjes plakken, hoor. ’t Zit hartstikke scheef!’ Dank je wel, popje. Daar kan je moeder het weer mee doen. Gelukkig zat mijn bovenbeugel aan de achterkant van mijn tanden; daar zag je helemaal niks van. Maar je hóórde hem wel. ‘Gôh schat’, lachte Richard, ‘nu lijk je wel die slissende Daffy Duck uit de Looney Tunes!’ Ik praatte inderdaad een beetje alsof ik een hockeybitje in had, maar dat gelispel was snel voorbij. Gelukkig maar, want toen ik in die beginperiode iemand aan de telefoon had en me verontschuldigde voor mijn spwaakgebwek, zei hij: ‘Oh, ik dacht dat je aan de sherry had gezeten!’

‘Iemand die niet tegen zijn kinderen schreeuwt, brengt gewoon niet genoeg tijd met ze door.’ – Reese Witherspoon, actrice



Ook tongzoenen bleek een precaire aangelegenheid; ik wilde Richard tenslotte niet door de shredder halen. Maar ik ben blij dat ik toch heb doorgezet, want nu kon ik dagelijks aan mijn kinderen laten zien dat je moet volhouden als je iets de moeite waard vindt. Ik had mijn tanden tenslotte ook in één middag tot van die akelige haaienpuntjes kunnen laten afvijlen om er vervolgens jackets op te laten zetten, maar ik hield veel liever mijn eigen gezonde gebit. Na een kleine anderhalf jaar mocht de hele ijzerwinkel er weer uit. Ik had verwacht dat het een enorme opluchting zou zijn, maar tegen die tijd voelde ik mijn beugel allang niet meer zitten. Het resultaat was echter verbluffend: rechte tanden, voor het eerst in al die jaren. Ik was ook blij dat ik eindelijk weer eens iets puur voor mezelf had gedaan, want als moeder ben je altijd maar met anderen bezig. Toen ik Alec helemaal in het begin een bebeugeld kusje wilde geven, deed hij snel zijn hand voor zijn mond. ‘Je voelt er niks van hoor’, zei ik een tikkeltje beledigd. ‘Ja maar mama’, antwoordde Alec, ‘zijn scheve tanden besmettelijk?’ Nee schat, je krijgt ze niet van je moeders zoenen, maar wel van je moeders DNA. Ik zie bijvoorbeeld nu al dat Emma hetzelfde gebit gaat krijgen als ik: veel tanden in een kleine mond. Zij kijkt echter totaal niet op tegen een beugel, want haar mama heeft immers al een ‘proefrit’ gemaakt. Het had overigens niet veel gescheeld of Emma had helemaal geen tanden meer in haar mond ge- had. Het drama gebeurde in Oostenrijk, op onze eerste skivakantie. Nou ja, ‘skivakantie’ – Emma en Alec hadden hun eerste skilessen op een soort molshoop waarbij ik nog flink moest duwen om ze van de ‘heuvel’ af te krijgen. ‘Kun jíj ons niet leren skiën?’ vroegen de kinderen. Eh, nee. Ik kán wel skien, maar ik doe het veel te weinig waardoor ik een typische kandidaat ben voor wat ze in Oostenrijk ‘de Hollandse triatlon’ noemen: met de lift naar boven, met de helikopter naar beneden en met het vliegtuig naar huis. Ik vond het trouwens grappig te horen dat de skileraren van tegenwoordig het remmen niet meer aanduiden als een Pflug maar als een ‘pizzapunt’. Geen kind dat nog weet wat een ploeg is, maar een pizza kennen ze des te beter. Maar goed, ik dwaal af. Na een van de skilessen liepen Richard en ik samen met de kinderen naar de top van een heuvel om ons nieuwe sleetje uit te proberen. De sleehelling eindigde op het terras van een hotel, waar ook een houten speelhuis stond opgesteld. Wat wij echter niet wisten, was dat de sterke vorst van de vorige nacht de glijweg naar beneden veel gladder had gemaakt. Nadat wij Emma nietsvermoedend op het sleetje hadden gezet, stoof zij opeens in een duizelingwekkende vaart naar beneden. Terwijl wij boven aan het bergje stonden te schreeuwen dat ze moest remmen of zich moest laten vallen, zat Emma verstijfd van de schrik op de slee die alleen maar sneller leek te gaan. Richard rende meteen achter haar aan, maar hij kon haar natuurlijk onmogelijk inhalen. Het enige wat ik kon doen, was verbijsterd boven aan de heuvel staan en bidden dat het goed zou aflopen. Daar leek het in eerste instantie helemaal niet op, want Emma suisde in volle vaart op de terrasmuur af. ‘Zet je voeten op de grond!’ riep Richard meerdere malen en eindelijk deed Emma dat. Daardoor maakte ze kort vóór het terras een zeer scherpe bocht naar rechts en gleed toen keihard in de richting van het houten speelhuis.

Ik stond als aan de grond genageld en dacht: nu is het voorbij. Ze knalt tegen dat speeltoestel en breekt haar nek. Toen ze daadwerkelijk tegen de houten constructie botste, leken mijn benen wel van spaghetti. Terwijl Alec naast me stond te huilen, werd Emma met een soort salto van het sleetje gelanceerd en vloog met haar hoofd precies tussen twee zware houten palen door. Toen eindigde ze met een doffe klap op de grond. Eerst was het arme kind nog te veel in shock om te huilen, maar daarna barstte ze in tranen uit. Behalve een heleboel blauwe plekken, een pijnlijke nek en een gekneusde rug heeft Emma godzijdank niets ernstigs aan deze akelige gebeurtenis overgehouden. De houding van de mensen op het terras heeft mij overigens nog lang verbaasd. Niemand reageerde namelijk op de aanstormende Emma en ons geschreeuw; de toeristen zaten allemaal lekker aan hun Bratwurst mit Pommes en aten vrolijk verder. Dit heeft me gesterkt in het idee dat je als ouders altijd zélf op je kinderen zult moeten letten en er nooit van moet uitgaan dat iemand anders zich geroepen voelt voor jouw kind een vinger uit te steken. Dat klinkt hard, maar het is nu eenmaal de realiteit. Gelukkig was ook Emma’s gebit nog helemaal intact. Aangezien je kind nog heel wat jaren met zijn grotemensentanden zal moeten doen, is het natuurlijk doodzonde wanneer er nu al een stuk van afbreekt. In mijn omgeving heb ik ‘dankzij’ zwiepende schommels, maaiende tennisrackets en uit de hand gelopen stoeipartijtjes al diverse tandendrama’s mogen aanschouwen. Het loont overigens de moeite de afgebroken tand meteen te zoeken: wanneer je dit onder je tong houdt of in een glas melk bewaart, kan de tandarts het er soms weer aanzetten. 

Wat mij van het vervelende incident met Emma nog het meest heeft aangegrepen, is het feit dat er op een leuke dag zomaar ineens iets vreselijks kan gebeuren. Het leven met kinderen lijkt soms een aaneenschakeling van grote en kleine (bijna-) ongelukken. Dit komt aan de ene kant doordat kinderen heel kwetsbaar zijn, zoals bijvoorbeeld al die keren dat ze met hun fietsje over de weg zwabberen. Maar aan de andere kant zijn kinderen ook heel getalenteerd in het bedenken van levensgevaarlijke capriolen. Toen ik opgroeide in Persingen, het kleinste dorpje van Nederland in de Ooijpolder bij Nijmegen, hadden de boerenjongens bij ons in de buurt een geweldig spelletje bedacht: wie kon het langst tegen de schrikdraad plassen? Nu ik eraan terugdenk, was dat natuurlijk een volslagen belachelijk idee. Het is dan ook een wonder dat geen van mijn buurjongens er een gegrilde worst aan heeft overgehouden, om het zo maar even te formuleren. Je kunt het als ouders zo gek niet bedenken of kinderen doen het. Breinaalden in het stopcontact? Dagelijkse kost. Maar kinderen willen ook nog wel eens de vis föhnen, natte Barbies opwarmen in de magnetron en met hamertje-tik alle glazen ballen uit de kerstboom slaan. Zelf heb ik als kind eens een droogboeket in brand gestoken. Waarom? Ik wou dat ik het nog wist. Feit is dat ik het gedaan heb en het had geen millimeter gescheeld of de gordijnen waren in brand gevlogen. In dat geval was ons huis reddeloos verloren geweest; nu kon ik het vuur nog met een emmer water blussen. Ik was destijds (uiteraard) alleen thuis en toen ik de ravage in de woonkamer overzag, ben ik spoorslags naar balletles vertrokken. Het duurde natuurlijk niet lang of ik zag het rood aangelopen hoofd van mijn moeder dreigend voor het raampje van het balletlokaal heen en weer marcheren. Dit is dan ook niet de leeftijd waarop je lucifers in huis kunt laten slingeren: vijf- en zesjarigen zijn gefascineerd door vuur. Je leest niet zelden in de krant dat twee broertjes hun ouderlijk huis hebben laten afbranden door levensgevaarlijke spielerei met een aansteker. Mijn vriendin Nicole had haar vijfjarige zoon Kai al van kleins af aan duidelijk gemaakt dat de open haard niet bedoeld was om mee te spelen. Dat leek hij prima te begrijpen, totdat Nicole één minuutje de kamer verliet om even iets uit de keuken te pakken. Ze was nog niet weg of Kai begon te gillen. Hij bleek een servetje in het vuur te hebben gestoken, dat natuurlijk meteen vlam vatte. Toen hij het servetje verschrikt had losgelaten, was een deel van het brandende papier op zijn wang beland waar het een flinke brandwond had veroorzaakt. ‘Ik heb geleerd dat één minuutje niet bestaat’, zou Nicole later tegen mij zeggen, ‘je bent er wel bij of je bent er niet bij. En als je er niet bij bent, kan er van alles gebeuren.’ Het zal niemand verbazen dat het vooral de jongetjes zijn die zich hevig aangetrokken voelen tot vuur (al zou ik vijf- en zesjarige meisjes ook niet zo snel met een paar aanmaakblokjes achterlaten). Veel jongetjes uit de onderbouw zijn dan ook dol op de brandweer. Alec speelde graag ‘Brandweerman Sam’ op zijn computer en was werkelijk verrukt toen ik hem een keer meenam naar een échte brandweerkazerne. Daar vertelden ze trouwens dat ik in de Week van de Brandpreventie ons huis gratis kon laten controleren op brandveiligheid. Dat leek me een prima idee, dus een paar weken later stonden tot grote opwinding van Alec twee heuse brandweermannen bij ons voor de deur. 

Ze lieten zien hoe je met het hele gezin een brandoefening kunt houden: wat is de ideale vluchtroute, waarop moet je letten, waar liggen de sleutels, de zaklampen en de blusdekens? Het naspelen van zo’n brandalarm voelde eerlijk gezegd een beetje als Jiskefet (‘Waar brand? Daar brand!’) en in het begin waren de kinderen hartstikke melig. Desondanks kan ik het iedereen aanraden want wanneer zo’n ramp je daadwerkelijk overkomt, is de paniek natuurlijk niet te overzien. Bovendien is je huis altijd minder brandveilig dan je denkt: zo hebben wij op advies van de brandweer op de hoogste verdieping nog een kettingladder gemonteerd die je zó uit het raam kunt gooien. Ook staan er nu op strategische plaatsen schuimblussers in huis en haal ik na elke droogbeurt de pluizen uit het filter van de droogtrommel omdat daar vonkjes kunnen ontstaan bij oververhitting. Dat wist ik niet. Ik wist echter wél dat je de filters van je afzuigkap zo schoon mogelijk moet houden om zo brandgevaar te voorkomen. Nadat een van de brandweermannen mijn kraakheldere afzuigkap had geïnspecteerd, verwachtte ik dan ook een leuk complimentje. Maar hij schudde zijn hoofd en zei: ‘Goh mevrouwtje, kóókt u wel eens?’ Ondanks het feit dat het verstandig is je gezin voor te bereiden op mogelijke calamiteiten, moet je het ook weer niet overdrijven. Mijn oma zei altijd: ‘Als een ongeluk in een klein hoekje zit, dan zit het geluk dus in de rest van de ruimte.’ Zo verlicht ben ik echter nog niet, want net als veel andere moeders ben ik erg goed in het bedenken van doemscenario’s. In het vorige hoofdstuk schreef ik met wat voor dwangmatige gedachten ik te kampen heb wanneer een van mijn kinderen op schoolreisje gaat, maar eerlijk gezegd heb ik wel vaker last van dat soort neuroses.