De verbeterde oog-handcoördinatie begint zich nu ook op andere vlakken te manifesteren: in plaats van het wilde krassen gaat het vierjarige kind steeds meer tussen de lijntjes kleuren. Hij leert ook beter knippen. Helaas meende Alec dat thuis te moeten demonstreren door op zijn kamertje een flinke hap uit zijn pony te knippen. (Mijn donderpreek heeft hem overigens niet afgehouden van het besluit later kapper te willen worden. Kapper én proftennisser. Hij ziet het helemaal voor zich: als hij even geen klanten heeft, speelt hij ‘gewoon’ wat wedstrijden, en andersom.) Wees gewaarschuwd: deze knipmanie is typisch iets voor een vierjarige. Nu hij een scherpere schaar kan hanteren, knipt hij niet alleen stukken uit zijn haar, maar ook de franjes van het tapijt en repen uit de gordijnen. Je kunt het zo gek niet bedenken, of je vierjarige kind doet er geestdriftig aan mee. Geprikkeld door alle dingen die hij leert, is hij dol op nieuwe ideeën, nieuwe boeken en nieuwe gekkigheid. Het verzinnen van spelletjes is dan ook een prima manier om iets van hem gedaan te krijgen. Wanneer hij bijvoorbeeld treuzelt bij het naar boven gaan, kun je hem vragen of hij binnen een bepaalde tijd de trap op kan hinkelen. In veel gevallen zie je dan alleen nog maar een stofwolk. Behoorlijk wat kleuters kunnen ook al best goed rekenen, zolang je het maar niet als een som presenteert. Een eerste-groeper zou je ongetwijfeld nogal glazig aan staan kijken wanneer je zou vragen: ‘Hoeveel is zes gedeeld door drie?’ Maar als je het anders formuleert door te zeggen: ‘Er zijn drie kinderen en zes koekjes. Hoeveel koekjes krijgt ieder kind?’ – nou, reken maar dat hij dan het antwoord weet. Waar koekjes altijd op enthousiasme kunnen rekenen, is het avondeten nog steeds niet het hoogtepunt van de dag. Een vierjarige kan (eindelijk!) zelf eten, maar ondanks al zijn levendigheid heeft hij niet veel honger. Laad zijn bord dan ook liever niet helemaal vol met eten, maar serveer drie of vier overzichtelijke hoopjes van groente, vlees en aardappelen. Omdat kinderen hun smaak nog moeten ontwikkelen, vinden zij veel groenten scherp smaken of vies ruiken. En zeg nou zelf: als je bloemkool staat te koken lijkt het toch net of je een pan zweetsokken op tafel gaat zetten? Broccoli mag dan de nummer-één groente zijn, ik krijg het er thuis niet in. In het informatieve boek Alles wat u wilt weten over kinderen en eten zegt Karin Amstutz dat je als ouder moet variëren: ‘Bied veel verschillende, gezonde dingen aan, dan pakt een kind wel wat het nodig heeft.’ Gôh, op dat moment wacht ik nu al járen. Het is ongetwijfeld niet culinair verantwoord, maar mijn laatste redmiddel is een beetje tomatenketchup. (Geloof het of niet: tomatenpuree en tomatensaus zijn zelfs nog iets beter voor je kind dan gewone tomaten, omdat de gezonde flavonoïden pas na koken of pureren vrijkomen. Dit geldt ook voor ketchup, al zit daar natuurlijk wel wat suiker in.) Emma en Alec lusten voor namelijk erwtjes en boontjes, dus ze krijgen voornamelijk erwtjes en boontjes. Voor de rest is de staafmixer nog steeds mijn beste vriend. Van mijn moeder heb ik een eenvoudig recept voor groentesoep gekregen en daar doe ik de hele santenkraam in. Even met de staafmixer erdoorheen en de vermaledijde groenten staan onder een geurige dekmantel tóch op tafel. Mijn kinderen lusten ook nog steeds geen tomaat en avocado, maar als ik ze in de keukenmachine tot guacamole heb gemixt, vinden ze het opeens wél lekker. Ook in pastasauzen kan ik veel groenten kwijt. In het begin moest ik het mengsel van tomaat, basilicum, paprika, uien en gehakt (‘tomatrika’, volgens de kinderen) nog fijnmalen tot een soort behangplaksel, maar inmiddels kunnen Emma en Alec al veel grotere stukjes verdragen. Mijn moeder vindt het allemaal maar overdreven gedoe en zegt dat de kinderen vroeger ‘gewoon’ moesten eten wat er op hun bord lag. Tja, dat zal best. Maar daar heb ik nu zo weinig aan. Ik heb het wel eens geprobeerd hoor, om Alec in een Chinees restaurant ‘gewoon’ een stukje citroenkip te laten eten. Dat deed hij uiteindelijk ook, om het vervolgens net zo hard weer over de tafel te braken. En dus probeer ik het op mijn manier goed te doen door elke dag gezellig met z’n vieren aan tafel te gaan.

‘Als ik mijn dochter alles had gegeven waar ze om heeft gevraagd, was ze nu dood geweest. Dan had ze zoveel suiker gegeten dat ze er een shock  van had gekregen!’ – Madonna, zangeres

Het avondeten is tenslotte ook een gezellig gezinsmoment waarbij je gezamenlijk de dag kunt doornemen. Niet dat er veel tekst uit je vierjarige komt; de combinatie eten en praten vindt hij vaak nog wat ingewikkeld. Het hanteren van mes en vork neemt al zoveel hersencapaciteit in beslag dat er voor domme vragen van zijn moeder (‘Hoe was het vandaag op school?’) even geen plaats meer is. Daarom is het belangrijk dat je goed luistert wanneer je kind wél iets wil vertellen, ook al kun je er vaak geen touw aan vastknopen. Veel ouders horen hun kinderen wel praten, maar luisteren niet, afgeleid als ze zijn door de telefoon of door een tv-programma. Toen Emma eens met onze digitale camera in de weer was geweest, zagen wij tot onze verrassing vooral benen en billen op de foto’s. Dit is dus wat een kleuter op ooghoogte ziet – niet echt stimulerend om er je hart bij uit te storten. Op foto’s waarop onze gezichten wel te zien waren, keken Richard en ik als twee reuzen naar beneden. Het is dan ook een goed idee om door je knieën te zakken, niet alleen wanneer je kind jou iets wil vertellen maar ook wanneer jij zelf iets duidelijk wilt maken. Anders wordt het een probleem wanneer je al met iemand in gesprek bent. Ik heb mijn kinderen al heel jong proberen te leren dat ze er niet doorheen mogen kwekken als volwassenen aan het praten zijn. Kleuters die hun moeder ‘Mama!’ almaar aan hun ‘Mama!’ arm trekken ‘Mama!’ tijdens een gesprek ‘Mama!’ vind ik bloedirritant. Het kortetermijngeheugen van vier- en vijfjarigen stelt nog maar weinig voor, dus als ze hun ei niet metéén kwijt kunnen, vergeten ze vaak wat ze hadden willen zeggen. Jammer, volgende keer beter. Op je beurt wachten is soms vervelend, maar een kind dat voortdurend met ruis op jouw lijn zit, is nog veel vervelender. Dit gebrekkige kortetermijngeheugen zorgt er overigens ook voor dat een kleuter soms dingen doet die jij vijf minuten daarvoor nog had verboden. Dat doet hij dus (meestal) niet om jou dwars te zitten; hij weet het vaak écht niet meer. Daarom zijn er drie manieren waarop je een kind iets kunt leren: door te herhalen, door te herhalen en door te herhalen. Dit geldt ook voor het avondeten. Iedere dag herhaal ik hetzelfde ezelsbruggetje: ‘meeees reeechts’ en het gebruikelijke: ‘niet prakken, niet smakken en niet onder in je stoel zakken’ – en dan maar hopen dat er iets van blijft hangen. Een vierjarige staat ook heel graag op van tafel om naar de wc te gaan. Dit wordt grotendeels veroorzaakt doordat je kind nog maar een kleine blaas heeft, maar hij vindt het ook een welkome afwisseling om eens naar zijn eígen gezeik te gaan luisteren. Na een dag van stilzitten in de klas en luisteren naar allerlei nieuwe schoolregels, zal het veel kleuters worst wezen dat er ook nog zoiets is als tafelmanieren. Omdat je als ouder zelf óók een lange dag achter de rug hebt, is het verleidelijk het avondeten een beetje op zijn beloop te laten. Toch is het verstandig even door te bijten en nu op de juiste etiquette te hameren, want jonge kinderen zijn nog als verse klei die je in de gewenste vorm kunt boetseren. Wanneer een bepaalde houding eenmaal is uitgehard, is het veel moeilijker om deze nog te veranderen. Maar hoe je ze ook drilt, het blijven kinderen. Emma zat laatst met een lang gezicht aan tafel omdat ik de kipschnitzels (haar favoriete vlees) had laten aanbranden. ‘Wat jammer hè, Alec…’, verzuchtte ze tegen haar broertje, ‘…dat die boontjes nou nooit eens aanbranden.’

Kleuters kunnen met hun onverwachte opmerkingen vaak verrassend grappig zijn. Zo had ik Emma en Alec eens na het eten naar boven gestuurd om hun tanden te gaan poetsen en hun pyjama’s aan te trekken. Nadat ik de tafel had afgeruimd, ging ik ook naar boven en trof daar Alec aan, die met zijn elektrische tandenborstel in zijn oksel stond te zoemen. ‘Oh mama’, lachte hij gelukzalig, ‘dat kietelt zó lekker!’ Het moge duidelijk zijn: wanneer je kind eenmaal in groep één zit, zijn de grootste badkamerdrama’s verleden tijd. In De Geboorte van een Gezin beschreef ik nog hoe veel kleine kinderen zich hevig verzetten bij simpele handelingen als tandenpoetsen en haren wassen. Helaas is een ingezeepte peuter nog gladder dan een paling in een emmer snot, dus het is een hele toer om zo’n spartelende dwarsligger in het bad te houden. Die ellende is nu grotendeels voorbij. De meeste vierjarigen zijn dol op badderen, zeker als ze de beschikking hebben over een paar plastic drijfsijsjes en wat andere speeltjes. Ook is je kind nu niet meer bang dat hij door het gorgelende doucheputje zal spoelen, iets wat hij in voorgaande jaren nog zeer aannemelijk achtte. Daarnaast begrijpt hij steeds beter het nut van persoonlijke hygiëne. Waar een peuter nog denkt dat shampoo, zeep en tandpasta speciaal zijn uitgevonden om hem te kwellen, weet een kleuter (tot op zekere hoogte) dat het gebruik daarvan voor zijn eigen bestwil is. Ik verklaar bij mij thuis nog steeds alles aan de hand van piraatjes en soldaatjes: piraatjes zijn bacteriën en virussen die je ziek maken. Ze verschuilen zich tussen vieze nageltjes, ongewassen fruit, hondenpoep en alles wat ik op een bepaald moment wil afraden. Soldaatjes daarentegen maken je weer beter of beschermen je tegen ziekten. Deze krijg je binnen door veel groente en fruit te eten, maar ook door je tanden te poetsen, je handen te wassen en alles wat ik juist wil aanraden. Dit werkt hartstikke goed, soms zelfs een beetje té goed. Toen ik eens op vakantie een pijnlijke blaasontsteking had opgelopen, had ik aan de hand van piraatjes en soldaatjes aan mijn kinderen uitgelegd wat ik mankeerde en waarom ik bij de apotheek pillen was gaan halen. Zelfgenoegzaam zei ik tegen Richard dat dit toch wel een heel goede inval van mij was geweest – tót we weer op Schiphol waren geland en iedereen in het gangpad stond te wachten. Toen brulde Emma opeens op vol volume door het vliegtuig: ‘Mamaaa! Voel je nog steeds die piraten in je plassertje?’ Op een receptie heb ik eens Johan Cruijff ontmoet en samen stonden we al snel over de zegeningen van het ouderschap te praten. ‘Kinderen’, verzuchtte Johan tegen mij, ‘zodra ze kunnen praten, zetten ze je voor schut.’ Ook hierin had het nationale orakel natuurlijk weer groot gelijk. Toen Richard laatst de prijsuitreiking van het ABN AMRO-tennistoernooi stond te doen, tetterde Alec door de VIP-boxen: ‘Mamaaa! Hoeveel centjes heeft papa nu verdiend?’ Heel genant, maar nog altijd beter dan Emma, die als peuter opeens tegen onze buurvrouw meende te moeten vertellen dat haar papa ‘zooo’n grote piemel’ had. Op zulke momenten kun je als moeder wel door de grond zakken van ellende. De meeste mensen praten niet zo makkelijk over hun eigen seksualiteit, laat staan over de seksualiteit van hun kinderen. Maar kleuters hebben wel degelijk ontluikende seksuele gevoelens, al ervaren en benoemen zij die zelf natuurlijk niet als zodanig.

Een vierjarig kind begint serieuze belangstelling te krijgen voor zijn eigen geslachtsorganen. De meeste opvoedboeken adviseren om bij ‘moeilijke’ vragen gewoon concreet te zijn en de dingen vanaf dag één bij de juiste naam te noemen. Dus niet spleet, doos, voorbillen, plasbips, cavia, muts, fluts of muisje, maar penis en vagina. Voor mij hoeft het echter nog niet zo medisch; ik ben tenslotte moeder en geen uroloog. Omdat ik het een beetje vroeg vond om mijn vierjarige zoon al een heuse penis toe te dichten, heb ik thuis voor piemel en plassertje gekozen. Woorden als plasbips vind ik overigens voor kleine meisjes net zo raar klinken als vagina; alleen het Surinaamse ‘roosje’ heeft nog iets schattigs. De benaming van de geslachtsorganen is en blijft natuurlijk een persoonlijke keuze. Belangrijker vind ik dat je je kind niet al jong opzadelt met het idee dat zijn of haar geslachtsorganen ‘vies’ zijn of iets om je voor te schamen. Kleine jongens grijpen in stresssituaties steeds vaker naar hun piemel, omdat ze hebben gemerkt dat dit een fijn gevoel geeft. Bij Emma en Alec op school is er zoals gezegd elke vrijdagmiddag een viering, waarbij allerlei kinderen op het podium een liedje zingen, een dansje doen of een versje voordragen. Vooral de eerstegroepers staan hierbij zo stijf als konijntjes in de koplampen, dus het duurt niet lang of je ziet de jongetjes zenuwachtig in hun kruis grijpen, dit vaak tot hilariteit van de zaal. Toch is het niet bedoeld om te lachen; het wrijven over de piemel is een volkomen natuurlijke bliksemafleider bij vierjarigen. Je zult je kind echter moeten leren dat hij zulke dingen niet meer in het openbaar moet doen, maar bijvoorbeeld op zijn eigen kamertje. Denk echter niet dat dit alleen iets van jongetjes is; ook meisjes laten zich niet onbetuigd. Nu ze eenmaal graag in bad en onder de douche gaan, merken ze bijvoorbeeld al snel dat het een lekker gevoel geeft om de douchekop op hun plassertje te richten. Toen Emma mij een keer onder de douche mededeelde dat ik ‘een baard op mijn plassertje’ had, kon ik daar nog hartelijk om lachen. Maar zodra je vierjarige dochter de douchekop tussen haar benen steekt, sta je als moeder toch redelijk verbluft te kijken. Kleine meisjes gaan nu ook ontdekken dat het fijn is om ritmisch heen en weer te bewegen op bijvoorbeeld een kussen of een deken. Van de gedachte alléén gaan mijn nekharen overeind staan, daar ben ik heel eerlijk in. Maar kleuters leren hun eigen lichaam gewoon steeds beter kennen; dat wij als volwassenen daarbij allerlei nare associaties hebben, kun je het kind niet aanrekenen. Vierjarigen zijn echter nog meer gefixeerd op hun achterkant dan op hun voorkant: zo vinden ze hun eigen (en andermans) billen machtig interessant. Qua ooghoogte leven ze zoals gezegd op bipsniveau en dat zullen we weten ook. De meeste kinderen in groep één zijn nu zindelijk, maar nog steeds bovenmatig geïnteresseerd in hun ontlasting. En niet alleen in die van henzelf: op straat wordt er gestopt bij elke hondendrol en een enorme hoop dampende paardenpoep wordt met veel oeh’s en ah’s begroet. Toch vindt er in de loop van dit jaar een belangrijke verandering plaats. Waar je kinderen je voorheen nog trots deelgenoot wilden maken van de inhoud van de toiletpot (‘Mamaaa! Kijk eens wat ’n dikke!’), gaat vanaf een jaar of vier steeds vaker de wc-deur op slot.

Emma zei zelfs dat ze op school had geleerd dat ze recht had op ‘praaivizie’, maar dat geldt dan zeker niet voor moeders. Als ik eens rustig op het kleinste kamertje wil zitten, bonken mijn twee schatjes nog even hard op de deur. ‘Jij hebt geen praaivizie’, meende Alec, ‘jij hebt ons.’ Niet alleen de schaamte doet zijn intrede, ook de behoefte aan het alleen-zijn. Waar peuters nog met dubbelzijdig tape aan je broekspijp lijken te zijn vastgeplakt, willen de oudere kleuters steeds meer ruimte voor zichzelf. En neem dat maar gerust letterlijk, want vanaf groep één worden er steeds meer ‘geheime’ hutten gebouwd van dozen, dekens, kussens, wasknijpers en stoelen. Ergens diep in dit bouwwerk hoorde ik dan opgewonden gefluister en gegie- chel, maar als ik zo nonchalant mogelijk probeerde te vragen wat ze aan het doen waren, kwam er steeds hetzelfde antwoord: ‘Niks!’ Dit ‘niks’ omhelst niet zelden het befaamde doktertjespelen, dat een magische aantrekkingskracht heeft op vier- en vijfjarigen. Kinderen vinden het ongelooflijk spannend om elkaars blote buik aan te raken en soms zelfs hun blote billen aan elkaar te laten zien. Bijna alle kinderen doen vroeg of laat zulke spelletjes, dus het is niets om je zorgen over te maken. Hoewel ze er behoorlijk rode blosjes van op hun wangen krijgen heeft het allemaal niets met seks te maken, maar meer met een gezonde nieuwsgierigheid. Desondanks is het belangrijk dat je aan je kind duidelijk maakt dat er zoiets is als de integriteit van het lichaam: jij mag niet zomaar aan andermans lijf frunniken, net zo min als iemand anders dat bij jou mag doen.

‘Begin bij je thuis. Zorg ervoor dat thuis een vredige haven is. Dat mensen goed voor elkaar zorgen. Die sfeer draag je uit naar je buurt, naar je   gemeenschap, je land en daarna de wereld.’ – de Dalai Lama

Ook kun je al in voorzichtige bewoordingen gaan uitleggen dat het absoluut niet de bedoeling is dat oudere kinderen of volwassenen je aanraken op plekken waar jij dat niet wilt, zeker wanneer deze figuren dat proberen stil te houden onder het mom van ‘ons geheimpje’. Hoewel het nooit te vroeg is om kinderen bewust te maken van het bestaan van pedofielen, moet je ze natuurlijk ook weer niet buitensporig bang maken met indianenverhalen over kinderlokkers en ander tuig. Toch zijn er de afgelopen jaren alleen al in mijn woonplaats drie incidenten geweest waarbij mannen hebben geprobeerd kleine kinderen mee te nemen: de een probeerde het met ijsjes, een ander vertelde over de leuke kleine poesjes in zijn achterbak en een derde figuur probeerde op zijn brommer een jongetje van het strand mee te nemen. Een van de aandoenlijkste eigenschappen van kinderen is dat ze de wereld vol vertrouwen tegemoet treden. Het is ontzettend jammer dat jij als ouder een deel van die onbevangenheid om zeep moet helpen, maar helaas is het enorme aantal mensen dat geïnteresseerd is in kinderporno een feit en geen fictie. Dus maak je kinderen niet bang, maar maak ze wel alert. Overigens zijn kleuters op hun eigen manier al alert: hoe graag ze ook aan elkaar zitten te frutten, diep in hun hart weten ze dat er ‘iets’ niet aan deugt. Daarom doen ze de spannende onderzoekjes van elkaars navel het liefst achter dichte deuren. Of, zoals Alec tegen de moeder van een vriendinnetje zei: ‘Kom maar even niet naar boven, want wij spelen doktertje.’ Het arme kind begreep nog niet dat zo’n vooraankondiging juist ongewenste bezoekjes gaat opleveren.

Kleuters zijn gebiologeerd door navels. De tijd dat zij alleen maar zogeheten koppoters (een hoofd met sprieterige armen en benen) tekenden, gaat nu langzaam voorbij. De poppetjes beginnen op echte mensen te lijken, compleet met buik én navel. Op het hoogtepunt van de navelfascinatie heb ik thuis tot grote hilariteit van mijn kinderen ‘de navelworm’ bedacht: een gekromde wijsvinger die onder dekens, hemdjes en truien op zoek gaat naar een naveltje om in te wonen. De navelworm is in de loop der jaren uitgegroeid tot een vaste waarde binnen ons gezin, een vondst waarmee ik mijn kinderen elke keer weer tot tranen toe aan het lachen krijg. Het enige minpuntje is dat zij hun navelwormen nu ook op mij loslaten en dat kietelt ongelooflijk. Maar het is leuk om binnen je familie eigen grapjes te bedenken, want niets schept zo’n band als een inside joke. Zo heb ik ook ‘de haphandjes’ geïntroduceerd, voor als Emma en Alec weer eens te langzaam naar boven gaan. Met de haphandjes probeer ik dan in hun kuiten of billen te bijten, waardoor ze luid gillend de trap op stuiven. Het klinkt allemaal naar niks, maar je hoeft bepaald geen cabaretier te zijn om kinderen aan het lachen te krijgen. Het is een typisch geval van ‘kleine moeite, groot plezier’, want met een simpel grapje kun je heel wat gespannen familiesituaties ombuigen. En gespannen situaties – díe zijn er genoeg. Het moderne moederschap is niet alleen maar lachen; de ondertitel van dit boek (‘Opvoedstress van vier tot zes’) is natuurlijk niet zomaar gekozen. Jongetjes van vier zien hun moeder als lief, beschermend en verzorgend, maar meisjes van vier trekken vaak wat meer naar hun vader en beschouwen hun moeder als kritisch en streng. Dit is volgend jaar weer anders, maar toch is het niet leuk. Je leest geregeld dat kinderen hun leven lang op zoek zijn naar de goedkeuring van hun ouders, maar ik denk dat het omgekeerde ook het geval is. Ik wil graag dat Emma en Alec mij een leuke moeder vinden, maar de kans is groot (of beter gezegd: groter) dat ze zich later tegenover een therapeut beklagen over dat ‘maffe mens’. Als moeder moet je altijd maar begrip hebben: begrip voor je man die buitenshuis vaak lange dagen maakt, begrip voor je zoon die in de klas liever geen kusje meer van je krijgt, begrip voor je dochter die steeds vaker vraagt ‘wat je in haar kamer komt doen’, begrip voor de juf die ziek is en jou daardoor met een probleem opzadelt, begrip voor je kinderloze collega’s die je met een scheef oog aankijken omdat je met je kind naar de dokter moet, begrip voor de rode kaart die je van de crèche hebt gekregen omdat je je kind door de file na zessen hebt opgehaald, be- grip voor die boze vader omdat Alec de broek van zijn dochtertje omlaag heeft getrokken, begrip voor het verdrietige vriendinnetje omdat Emma weer eens met twee meisjes tegelijk heeft afgesproken… Mijn God, ik flip van al dat begrip! Heeft er wel eens iemand begrip voor míj? Toen ik afgelopen winter voor de vogeltjes een paar vetbollen in de tuin had gehangen, stond ik met Emma voor het raam. ‘Zie je die vetbol daar met dat roodborstje?’ vroeg ik aan haar. ‘Zo voelt mama zich soms ook. Pik-pik-pik. Iedereen hangt aan me en wil wat van me. Begrijp je wat ik bedoel?’ Aandachtig keek Emma naar buiten. ‘Nu snap ik het!’ straalde ze ten slotte. ‘Echt?’ vroeg ik verbaasd. ‘Jazeker. Ze heten roodbosjes want ze zijn rood en wonen in de bosjes.’ Waarmee ik maar wil zeggen: zoek de rust in jezelf, want je kinderen zijn er – letterlijk – niet voor in de wieg gelegd. Wanneer je op zoek bent naar begrip en waardering, zul je nog even geduld moeten hebben. De meeste kinderen gaan zich pas realiseren wat hun ou- ders allemaal voor hen hebben gedaan als ze zelf eenmaal kinderen hebben gekregen. Dan volgen er eerst nog een paar jaren van ‘ik ga het allemaal héél anders doen’, maar uiteindelijk komt schoorvoetend het besef dat die ouwelui het lang niet zo gek hebben gedaan. Maar goed, de meeste moeders zitten niet in deze business voor de schouderklopjes, maar voor de ongelooflijke kans die je krijgt om jonge mensen op een spirituele manier wegwijs te maken in de wereld. (Als ik Emma en Alec nu ook nog de weg naar de wasmand zou kunnen wijzen, zou ik helemaal gelukkig zijn.) Je zult je als moeder moeten verzoenen met het feit dat jouw functie nog het meest lijkt op die van zo’n schuif op de bowlingbaan: iedereen kegelt van alles omver en van jou wordt verwacht dat je het zaakje weer keurig rechtop zet. Je vierjarige kind heeft het in elk geval veel te druk met andere dingen: zijn eerste verliefdheid bijvoorbeeld. Alec was als eerstegroeper een heel gevoelig mannetje, die onderweg naar huis vaak een bloemetje plukte voor zijn mama. Weliswaar uit de tuin van de buurman, maar toch. Nadat we samen eens het boekje Raad eens hoeveel ik van jou houd hadden gelezen (waarin de twee haasjes concluderen dat ze van elkaar houden tot aan de maan) keek Alec me liefdevol aan en zei: ‘Mama, ik hou van jou… tot aan de kast.’ Het verbaasde mij dan ook niet dat mijn kleine romanticus het al snel te pakken had van een meisje uit groep één.

Ze heette Floortje en ze was het feetje van de klas. Maar toen ik aan Alec vroeg waarom hij nu eigenlijk zo ‘vullief’ was op Floortje (Zijn het haar mooie blonde haren? Haar caramelkleurige ogen?) zei hij met een diepe zucht: ‘Ze kan zo mooi bananen tekenen.’ Tja, op die leeftijd ligt de lat nog niet zo hoog. Waar kinderen op de crèche nog redelijk uniseks door het leven gaan, zie je op de basisschool een waterscheiding ontstaan: de meisjes worden meisjesachtiger en de jongens worden jongensachtiger. Het duurt niet lang of er bestaan nog maar twee partijen: ridders en prinsessen. Hoewel Alecs gevoel voor mode zich beperkte tot ‘iets met een draak erop’, raakte Emma in groep één besmet met een hardnekkig prinsessenvirus. Het begon met een voorliefde voor roze jurkjes maar nam al snel zulke vormen aan dat ze zonder bling-bling niet meer de deur uitging. Alles wat ze had, moest op en aan: een kroontje van gouden pailletten, zes glitterspeldjes, een Minnie Mousekettinkje, een roze horloge, kitscherige ringetjes uit de kauwgomballenautomaat, stras-armbandjes die ze mama afhandig had gemaakt en liefst nog wat wrijftattoo’s van K3. Toen ik haar op een dag weer zo opgetut tussen haar klasgenootjes zag zitten, dacht ik: het mag best een onsje minder zijn. En dus nam ik haar na schooltijd apart voor een Goed Gesprek. Na het incident met het roodborstje had ik wellicht beter moeten weten, maar als moeder houd je altijd goede hoop. En dus vertelde ik Emma dat een mooie buitenkant best leuk is maar dat de bínnenkant van een mens veel belangrijker is. Even was het stil. Maar toen knikte Emma wijs en zei: ‘Ik weet wat er aan de binnenkant zit.’ ‘O ja?’ vroeg ik hoopvol, ‘wat dan?’ Ze kneep in haar vel en zei: ‘Vlees.’

Ik heb het er maar bij gelaten. Want net als het opeten van harde snotjes is het prinsessenvirus een typisch onderbouwverschijnsel dat vanzelf weer overgaat. Een vierjarige is niet gevoelig voor het begrip ’ijdelheid’. Ze kunnen geen spiegel passeren zonder zichzelf goedkeurend van onder tot boven te bekijken. Zeker bij meisjes zou je dit gedrag eigenlijk moeten koesteren, want de dag komt vroeg genoeg waarop ze tot verdriet van hun ouders hevig aan hun uiterlijk gaan twijfelen. Een eerstegroeper heeft daar nog lang geen last van; die vindt zichzelf méér dan geweldig. Hij schept graag op en is een meester in de overdrijving: zo springt hij naar eigen zeggen wel honderd meter hoog. Emma meende destijds dat ik de liefste mama was ‘van alle wereldbollen’ en toen Alec op de weegschaal ging staan, riep hij uit: ‘Kijk, ik weeg zestien kilometer!’ Een vierjarige zit zó graag in het hart van de actie, dat hij het liefst in de televisie zou willen kruipen. Omdat dit nu eenmaal niet kan, gaat hij er graag heel dichtbij zitten. Dit heeft dus (meestal) niets met slechte ogen te maken; een kleuter wil gewoon niks missen. Juist omdat hij op deze leeftijd wordt aangetrokken door nieuwe kicks, kijkt een vierjarige bij voorkeur naar tv-programma’s waar hij eigenlijk nog niet aan toe is. Maar al roept hij nog zo stoer dat hij ‘helemáál niet bang is’ – de nachtelijke realiteit wijst anders uit. Behoorlijk wat eerstegroepers maken een periode door waarin ze opvallend veel nare dromen hebben. Nu is het zo dat iedereen elke nacht droomt. De meeste mensen onthouden hun dromen echter niet en áls ze ’s nachts wakker schrikken uit een nachtmerrie, kunnen ze deze relativeren. Voor een kind is het echter heel moeilijk onderscheid te maken tussen droom en werkelijkheid; voor hun gevoel beleven ze zo’n enge droom écht.

‘Het gezin is een geforceerde constructie. De meeste kinderen juichen   zich op hun achttiende het huis uit en doen hun jaarlijkse best aan een   verschrikkelijk kerstdiner.’ – Youp van ’t Hek, cabaretier

Dromen kunnen je helpen om gebeurtenissen te verwerken en stress te ontladen. Een enge droom is dan ook het ‘naspelen’ van gevoelens of indrukken die je kind gedurende de dag heeft opgedaan. En aangezien het leven van een eerstegroeper overloopt van de nieuwe indrukken, hebben ze ook vaker last van angstdromen. (Overigens is er een verschil tussen een gewone enge droom en een hevige, steeds terugkerende nachtmerrie. In het laatste geval moet je als ouder toch eens gaan onderzoeken of hier geen diepere, ingrijpende reden voor is.) Ook de televisie speelt hierin een rol: hoewel ik me soms een beetje betutteld voel door die icoontjes van de Kijkwijzer, hebben ze wél gelijk. Kinderen kunnen zelf totaal niet inschatten waar ze gezien hun leeftijd naar zouden mogen kijken. Zelfs als ze aan hun stoel genageld zitten van de schrik, zullen ze volhouden dat ze het heus niet eng vinden. Totdat ze in bed liggen natuurlijk, want dan komen alle monsters in volle vaart op hen af. Sommige kinderen zijn hiervoor gevoeliger dan andere; bij ons thuis was het Emma die steeds ratten en spinnen rond haar bed zag. Alec liet zich nooit zo meeslepen door de televisie, maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat hij gewoon niet begreep waarnaar hij zat te kijken. Toen ik eens een gratis dvd’tje van Scooby Doo uit een pak cornflakes had gehaald, bleek de aflevering over vampiers te gaan. Hoewel de spoken bij Scooby Doo altijd nep blijken te zijn, leken die vampiers mij best een beetje akelig voor Alec. ‘Vin het niet eng hoor’, zei hij echter desgevraagd. ‘Ze zijn toch van pa pier?’

Met name als een kind oudere broertjes of zusjes heeft, is het belangrijk dat je goed in de gaten houdt naar welke tv-programma’s hij kijkt. Zoals ik nog jaren last heb gehad van de jeugdserie Q&Q, zo heeft Emma een trauma opgelopen van een redelijk brave tekenfilm over een man die ’s nachts in een rat veranderde. Soms pikken kinderen dingen op die jij zelf nauwelijks registreert. In de goedmoedige familiekomedie Nanny McPhee komt slechts heel even een enge spin voorbij, maar Emma heeft er twee nachten van wakker gelegen. Een angstig kind is overigens niet automatisch een bang watje; vaak heeft het gewoon wat meer verbeeldingskracht dan nuchtere leeftijdsgenootjes. Overdag kan dit zich uiten in het maken van creatieve tekeningen en het bedenken van fantasievolle spelletjes, maar ’s nachts ziet zo’n kind ook wat vaker ‘ogen op de muren’. De angsten van je kind moet je altijd serieus nemen, ook al weet jij dat de kans bijzonder klein is dat er daadwerkelijk een haai in zijn slaapkamertje opduikt. Het is voor een vierjarige nu eenmaal prettig te weten dat zijn papa en mama voor al zijn zorgen openstaan. In het begin probeerde ik de irrationele angsten van Emma en Alec nog met logica te bestrijden. Maar toen ik bijvoorbeeld eens vertelde dat wolven héél ver weg in Rusland wonen en heus niet het hele eind naar Muiderberg kunnen lopen, vroeg Emma met een piepstemmetje: ‘Maar ze zouden toch ook de bus kunnen nemen?’ Daar valt niet tegenop te redeneren, dus tegenwoordig pak ik het anders aan. Omdat kleuters nog heel magisch denken, laat ik mijn kinderen nu zelf toverspreuken bedenken of ik zet hun favoriete knuffels als bodyguards langs de rand van het bed. Hoewel je begrip moet tonen voor de angsten van je kind, is het raadzaam deze angsten niet te bevestigen. Zeg dus niet: ‘Ja, mama is ook wel eens bang dat er ’s nachts een spin haar mond binnenwandelt’, maar: ‘Ik zie dat je bang bent voor spinnen, wat kunnen wij daar samen aan doen?’ Kinderen die in elk donker hoekje van hun slaapkamer iets monsterlijks zien bewegen, zijn gebaat bij regelmaat. Elke avond op dezelfde tijd naar boven, samen een verhaaltje lezen, lampje aan, deur op een kier… Wanneer je een aantal vaste bedrituelen hanteert, weet je kleuter waarop hij kan rekenen en dat geeft hem een veilig gevoel. Vier-, vijf- en zesjarigen hebben nog flink wat uren slaap nodig. Ze vinden het heel stoer wanneer ze wat langer mogen opblijven, maar uiteindelijk doe je ze daar geen plezier mee. Als een kind niet op tijd naar bed gaat, wordt het moe, hangerig en vervelend, om van het ochtendhumeur maar niet te spreken. Een vierjarige heeft gemiddeld zo’n dertien uur slaap nodig, een vijfjarige nog twaalf uur en een zesjarige elf uur. Los van het feit dat het voor de ouders een zegen is wanneer de kinderen vroeg in bed liggen, hebben de kleintjes hun slaap ook gewoon broodnodig. In de nachtelijke uren rusten ze niet alleen uit, maar er worden ook groeihormonen afgescheiden en het geheugen doorloopt een cruciaal rijpingsproces. Het vierde levensjaar is overigens een goed moment om een groter bed te kopen voor je kind. Hij gaat tenslotte naar de ’grote’ school en zal binnen niet al te lange tijd een flinke groeispurt doormaken. Zo’n nieuw bed is vaak een extra stimulans om nu écht te stoppen met bedplassen en het geeft jou de ruimte om ’s avonds nog even vijf minuutjes lekker knus naast je kind te gaan liggen.

Want hoe stoer hij ook doet, een vierjarige knuffelt stiekem toch nog heel graag met zijn mama. En zijn mama met hém, want het grote loslaten dat in groep één officieel is begonnen, valt ook moeders zwaar. Dat blijkt vooral aan het einde van het jaar, wanneer het eerste schoolreisje op het programma staat. Toen Alec voor het eerst met zijn klas op pad ging, had hij daar al twee weken naar uitgekeken. Ik niet. Onder al zijn bravoure zag ik een gevoelig mannetje dat in spannende situaties het liefst zijn gezichtje onder mijn trui verstopte – en nu moest hij helemaal alleen die grote bus in. Onzin natuurlijk, want Alec was helemaal niet alleen; er gingen hordes andere kinderen, juffen, meesters en hulpouders mee. Maar zo voelde het voor mij  wél. Met zijn grote rugzak huppelde hij voor me uit, de oogjes opgetogen maar ook een beetje onzeker. Ik had het allemaal al eens meegemaakt met Emma, maar dit was een heel ander kind; we noemen hem thuis niet voor niets Garnalec. Toen ik hem in de bus met zijn kleine neusje tegen het raam gedrukt zag zitten, voelde ik de tranen al prikken. ‘Daf’, had Richard thuis nog tegen me gezegd, ‘volgens mij gaat dit meer over jou dan over Alec.’ Daar kon hij wel eens gelijk in hebben want terwijl ik op mijn lip stond te bijten, zag ik de andere ouders joviaal lachen en zwaaien tot de touringcar de hoek om was. Ben ik dan werkelijk de enige die bang is dat de bus een ongeluk zal krijgen, dat Alec zijn groep zal kwijtraken of dat uitgerekend op de dag van dit schoolreisje een komeet de aarde zal raken? Moeder-zijn is loslaten, elke dag een beetje. En dus moest ik mezelf dwingen om niet als een idioot aan de bumpers van die bus te gaan hangen, maar Alec met stralende glimlach uit te wuiven en pas daarna als een zielig hoopje mens naar huis te sloffen. 

‘Kinderen zijn een verliesgevende verrijking van het leven.’– stelling uit het proefschrift van Rob Steendam, RU Groningen.

 Onderweg moest ik denken aan het verhaal van mevrouw Maxwell-Rogers, een ongelooflijke gebeurtenis die zelfs het Guinness Book of Records heeft gehaald. Hoewel zij zelf slechts 56 kilo woog, presteerde ze het om met haar blote handen een auto op te tillen nadat haar zoon daaronder was terechtgekomen. De krik had het begeven en omdat de jongen dreigde te stikken, zette de niet bepaald potige Maxwell-Rogers haar schouders eronder. Toen de politie haar later vroeg hoe ze de 800 kilo zware auto in hemelsnaam van de grond had gekregen, kon ze maar één ding bedenken: ‘Moederkracht.’ Maxwell-Rogers hield er wel een paar gebroken ribben aan over, maar die helen een stuk beter dan een gebroken hart. Hoewel het fijn is te weten dat je als moeder in tijden van crisis tot buitengewone dingen in staat bent, zijn het juist de alledaagse gebeurtenissen waarover je kunt struikelen. De meeste moeders hebben namelijk geen moeite met aanpakken, maar wel met loslaten. Zodra een kind kan lopen, loopt het van je weg. Een kind is geen antwoord op al je vragen en al helemaal geen pleister op al je wonden; het is een zelfstandig mens dat zijn eigen weg zal moeten vinden. Kinderen willen niets liever dan vanuit een veilig nest hun vleugels uitslaan. In groep één hebben zij hiertoe al hun eerste wankele stapjes gezet, maar in groep twee zetten ze het pas echt op een rennen.