Groep 2 – de vijfjarige

‘Breng overal waar je komt liefde, allereerst in je eigen huis’ – Moeder Theresa



Het lijkt misschien alsof het dagelijks leven in groep twee op dezelfde manier voortkabbelt als in groep één: de leerlingen gaan vrolijk verder met knopen en ritsen, knippen en rijgen, maar toch zijn er een paar wezenlijke veranderingen. Een kind van vijf is nu officieel leerplichtig waardoor hij méér moet en minder mag; zo wordt hij langzaam voorbereid op het echte leerwerk van groep drie. Eenmaal in groep twee gaat de oog-handcoördinatie van je kind met sprongen vooruit. In de loop van dit jaar zal het zijn eigen veters leren strikken en misschien zelfs wel eenvoudige vlechtwerkjes kunnen maken; een ongelooflijke stap voor iemand die nog niet zo lang geleden moeite had om met zijn vork zijn mond te vinden. Ook kan een vijfjarige steeds beter hinkelen en leert hij inschatten hoe hij gericht ergens tegenaan moet slaan, zoals bijvoorbeeld bij tennis, hockey of midgetgolf. Het gemiddelde vocabulaire van een leerling uit groep twee schijnt uit zo’n vierduizend woorden te bestaan, maar inmiddels begrijp ik waarom ze dit een woordenschat noemen: al deze juweeltjes van welsprekendheid blijven meestal goed verborgen. Het favoriete antwoord op elke denkbare vraag is nog steeds: ‘Watte?’ Desondanks maakt je kind als tweedegroeper een enorme taalontwikkeling door; in de loop van dit jaar gaat hij zóveel praten dat je je soms afvraagt of hij nog wel de tijd neemt om adem te halen. Hoewel een vijfjarige dus steeds meer woorden in zich opneemt, is hij nog bepaald geen kandidaat voor het Nationaal Dictee. Zo vroeg Alec of ik zijn mouwen even kon opstrooien, zei hij mandarijnig in plaats van chagrijnig en wilde hij graag een postegel voor op zijn kaart naar oma Ludmila.

In groep twee moeten de kinderen steeds meer leerstof tot zich nemen; deze opdrachten worden op de school van Emma en Alec heel voorzichtig ’werkjes’ genoemd. Spelenderwijs worden de leerlingen wegwijs gemaakt in het alfabet, de verschillende dagen van de week en het klokkijken. Dat laatste is een hele opgave, want een kleuter heeft nog maar weinig benul van het begrip ‘tijd’. Toen ik Emma en Alec eens op de klok had aangewezen dat zij een halfuur lang hun kamers moesten gaan opruimen, kwam Alec al na twintig minuten zuchtend en steunend naar beneden: ‘Mama, je moet een andere klok kopen, hoor.’ ‘Waarom dan?’ vroeg ik verbaasd. ‘Nou, deze loopt zo langzaam.’ Een van de belangrijkste dingen die een kind in de onderbouw moet leren, is het volgen van een vast dagritme. Emma en Alec zaten in groep één en twee bij juf Pauline en die stond erom bekend dat zij exact om 08.45 uur de deur van haar klas dichtdeed. Daarna mocht je na- tuurlijk nog wel naar binnen, maar dit ging gepaard met veel gefronste wenkbrauwen en verstoorde blikken. Nu doen kleuters niets liever dan hun juf of meester behagen, dus de kinderen leerden al snel dat ze écht op tijd moesten komen. Opvallend genoeg waren het niet de leerlingen maar de ouders die de meeste moeite hadden met het strenge deurbeleid. Ook ik heb me vaak geërgerd als ik weer eens met mijn beteuterde kind voor de dichte deur stond. Tót ik eens tegen Emma stond te mopperen dat we maar één minuutje te laat waren en dat het belachelijk was dat juf Pauline de deur al had gesloten. Daarop hing Emma rustig haar jas op de kapstok, draaide zich om en zei: ‘Ja maar mama, één minuut te laat is óók te laat.’ Het was natuurlijk bijzonder gênant dat mijn vijfjarige dochter mij met de neus op de feiten moest drukken. Hoe kun je je kinderen nu leren dat ze op tijd moeten komen als jij dat zelf niet eens voor elkaar krijgt? Stiptheid is belangrijk in het leven: los van het feit dat je werkgever het later hooglijk op prijs zal stellen, is het ook gewoon netjes om je aan de afgesproken tijd te houden. Veel vaders en moeders juichen het toe dat een school strenge regels heeft, maar vervolgens bedenken ze allerlei redenen waarom zij zich niet aan deze regels zouden hoeven houden. Een vijfjarige is zoals gezegd leerplichtig, maar omdat sommige kleuters het dagprogramma in groep twee mentaal of fysiek nog niet helemaal aankunnen, mag je kind (in overleg met zijn leerkracht) tot zijn zesde verjaardag vijf uur per week thuisblijven. Vanaf groep twee zul je je echter wél aan de vastgestelde schoolvakanties moeten houden, al hebben behoorlijk wat ouders daar lak aan. Zij halen hun kinderen te pas en te onpas van school: omdat de vakantiefiles dan korter zijn, omdat de sneeuw in een bepaalde week beter is of omdat de vliegtickets goedkoper zijn. Ook aan het begin van een nieuw schooljaar blijkt het elke keer weer een hele toer om alle kinderen op tijd in de klas te hebben; kinderen die op vakantie zijn naar het geboorteland van hun ouders komen geregeld (veel) te laat terug op school. Door al dit gesjoemel hebben de meeste scholen hun vakantieregels aangescherpt: wie zijn kind zonder toestemming meeneemt, kan van de leerplichtambtenaar een fikse boete tegemoetzien. De schooldirecteur mag een leerling nog slechts in heel bijzondere gevallen vrij geven om maximaal tien extra dagen met zijn ouders op vakantie te gaan.

Maar laten we eerlijk zijn: de kinderen van nu hébben al zoveel vrij. Los van alle afzonderlijke feestdagen zoals Koninginnedag en de verplichte studiedagen van het onderwijzend personeel, zijn er ook nog de herfstvakantie, kerstvakantie, voorjaarsvakantie en meivakantie (ook wel de ‘hepi’ genoemd, van hemelvaart en pinksteren), die vaak doorloopt tot in juni. En dan heb ik het nog niet eens over de zes weken zomervakantie gehad! Kinderen uit de onderbouw hebben zo’n 880 verplichte lesuren, hetgeen resulteert in bijna 16 weken vrij per schooljaar. De gemiddelde werkende Nederlander heeft echter tussen de 23 en 25 vakantiedagen, dus een gezin met twee werkende ouders zal voor heel wat opvang moeten zorgen. De meeste vaders en moeders nemen dan ook na elkaar hun vakantiedagen op, brengen hun kind óók op de vrije dagen naar de BSO of roepen de hulp in van opa’s en oma’s. Omdat ik thuis schrijf, kan ik weliswaar mijn eigen werktijden indelen maar met al mijn deadlines krijg ik het ook niet voor elkaar om zomaar zestien weken vrij te nemen. Als werkende moeder worstel ik dan ook regelmatig met het Mieke Telkampsyndroom: ‘Waarheen, waarvoor?’ Wanneer ik overzie wat ik allemaal moet regelen voordat ik überhaupt kan  beginnen met werken, zinkt de moed me soms in de schoenen. En dan moet Richard ook nog vaak naar het buitenland voor zijn werk, waardoor ik helemáál in mijn eentje verantwoordelijk ben voor de bezigheidstherapie. Toen hij weer eens naar het zonnige Miami was vertrokken voor de jaarlijk- se vergadering van alle toernooidirecteuren (nee, de dames en heren vergaderen niet in Almelo), stonden er zondagochtend om 07.00 uur twee van die blije kleuters op mijn bed te springen: ‘Mamaaaa – wat gaan we vandaag doe-hoen?

Meestal kijk ik op zulke momenten eerst even op Discovery Channel; die zender heeft altijd wel een documentaire over haaien paraat. En zoals iedere rechtgeaarde moeder weet: bloed doet het altijd goed. Toen ik eens met Emma en Alec naar zo’n film zat te kijken, lieten ze zien hoe een haai zijn ogen heel diep in zijn kassen trekt voordat hij toehapt. Die lege oogkassen vond ik zo mogelijk nog akeliger dan die messcherpe tanden. Mijn kinderen hadden daar allemaal geen last van. Terwijl de haaien met veel geweld surfboards en namaakrobben uit elkaar trokken, zaten Emma en Alec uitgelaten te stuiteren op hun stoel. Ik geloof niet dat ze écht begrepen waar ze naar keken, want toen ik vertelde dat haaien ook wel eens in mensen bijten, zei Alec vrolijk: ‘Daar moet dan zeker wel een hele grote pleister op!’ Aan het einde van de documentaire haalde ik opgelucht adem, maar de kinderen hadden de smaak te pakken: die wilden nu wel eens een échte haai zien. En zo reed ik een halfuur later met mijn twee kleine ramptoeristen naar Burgers Dierenpark in Arnhem. Daar hebben ze naast een Bush en een Desert nu ook een Ocean met metershoge aquaria tjokvol mooie vissen. Er is zelfs een glazen tunnel waarin de manta’s sierlijk over je hoofd zwemmen. Maar dé attractie is natuurlijk de spectaculaire haaiengrot. Gelukkig zwommen er alleen een paar (relatief) ongevaarlijke haaien, want de bloeddorstige witte haai is veel te groot voor zo’n aquarium en hij zou bovendien binnen de kortste keren de hele grot uitmoorden. Dat kun je de dagjesmensen niet aandoen. Een bezoekje aan de dierentuin moet vooral léuk blijven, want diertjes zijn lief en haaien kunnen net als Bruce in Finding Nemo heus besluiten om vegetariër te worden.

‘Toen ik nog een kind was, vroeg ik eens aan mijn vader: “Papa, wil je met me naar de dierentuin?” En hij antwoordde: “Als de dierentuin jou  wil hebben, komen ze je maar halen.”’ – Jerry Lewis, Amerikaanse acteur en komiek

Helaas is de dagelijkse realiteit in de natuur niet altijd even salonfähig. Zo stond ik met Emma en Alec bij een prachtige weide vol mensapen, toen een grote aap pal voor onze neus uitgebreid begon te masturberen. Even hoopte ik nog dat ze het niet hadden gezien, maar het duurde niet lang of daar klonk het gevreesde: ‘Mamaaa! Die aap heeft jeuk aan zijn piemel!’ Ik sleurde ze snel mee naar de olifanten, maar daar werd met tekeningen uitgelegd ‘wat olifanten allemaal met hun slurf kunnen doen’. Naast afbeeldingen van wassen, eten, zwaaien en trompetteren hing er ook een tekening van een olifant die zijn slurf tussen de billen van een andere olifant had, eh, geslurft. De dikhuiden bleken veelvuldig aan elkaars geslachtsorganen te ruiken. Ga dát maar eens kindvriendelijk ondertitelen. Omdat ik geen zin had om tijdens een dagje dierentuin ook nog uitgebreid seksuele voorlichting te moeten geven, heb ik het simpel gehouden. Ik vroeg gewoon: ‘Wie wil er een ijsje?’ – dat werkt altijd. Nagenoeg alle kinderen vinden het fantastisch om naar een dierentuin te gaan, zeker als het zo’n moderne zoo betreft waar de dieren niet zenuwachtig achter zware tralies bivakkeren maar zich ‘natuurlijk’ kunnen voortbewegen in een nagebouwde habitat. Dierenpark Amersfoort is een prima voorbeeld van een dier- én kindvriendelijk attractiepark, met een prachtige Stad der Oudheid en een levensechte Savanne met observatieplatforms, voor giraffen en steppenzebra’s. Zo leert de jeugd tenminste wat meer over de natuurlijke leefomgeving van een dier, want de kinderen van nu hebben veelal alleen Disneyfilms als referentiekader. Een luipaard? ‘Die heeft de papa en mama van Tarzan opgegeten.’ Een hyena? ‘Kijk mama, uit de Lion King.’ Een slang? ‘Dat is Ka, uit Jungle Book.’ Het vijfjarige kind heeft een heel andere persoonlijkheid dan de vierjarige wildebras. Hij luistert over het algemeen beter, is hulpvaardiger en wil graag een goede indruk op zijn ouders maken door zich aan de regels te houden. Het wordt dan ook steeds aangenamer om met je kinderen een dagje uit te gaan. Waar een vierjarige nog als Teigetje door het pretpark stuitert, zal de vijfjarige veel beter bij je in de buurt blijven. Ook de gezinsvakantie begint wat meer op een daadwerkelijke vakantie te lijken. In voorgaande jaren was het zo’n volksverhuizing van wandelwagens, flessenwarmers, luiertassen en campingbedjes dat ik na het inpakken al geen puf meer had om nog te gaan. Voor mij moet een gezinsvakantie vooral eenvoudig zijn. Op deze leeftijd hoef je je ook nog geen zorgen te maken over de culturele verrijking van je kind; de meeste vier-, vijf- en zesjarigen vinden een land als Spanje al exotisch genoeg. Daar waren mijn ouders het vroeger overigens totaal niet mee eens; mijn broer Clark en ik moesten destijds in de brandende zon van alles gaan bezichtigen. Misschien dat ik daarom de Da Vinci Code nog steeds niet heb gelezen: ik heb hem als kind geréden.

Eerst kropen we dagenlang met onze sleurhut door de Alpen richting Zuid-Italië – en dat allemaal zonder airco, dus met geblokte keukenhanddoeken tussen de autoramen geklemd. Voorin stookten mijn ouders de hitte nog wat verder op met klassieke discussies over het kaartlezen (‘Je houdt dat ding op zijn kop!’ ‘Houd zelf je kop!’) en de juiste baan bij het filerijden (‘Jij kiest altijd de verkeerde!’ ‘Zeg dat wel!’). Maar wanneer mijn broer en ik dan eindelijk lekker op het strand lagen, werden we er binnen de kortste keren weer vanaf geplukt. Dan moesten we dringend naar de Sixtijnse Kapel, het Vaticaan, het Forum Romanum of het Colosseum. Tegenwoordig vind ik zulke historische plekken prachtig, maar destijds had ik het liefst een héél diepe Duitse strandkuil voor mijn ouders gegraven. Mijn eigen kinderen mogen op vakantie dus nog even kind zijn; de leerzame stedentrips komen later wel. De meest culturele ontdekking die Emma en Alec afgelopen zomer hebben gedaan, was het bidet op hun Spaanse badkamer. Toen ik na een paar dagen vroeg of ze eigenlijk wel wisten wat dat voor ding was, knikte Alec geestdriftig van ja. Nadat hij het bidet had aangezet, ging hij de waterstraal met zijn eigen plasstraaltje te lijf. ‘Kijk mama’, riep hij enthousiast, ‘je kunt ermee zwaardvechten!’ Als je kind eenmaal vijf is, ga je merken dat je er niet meer zo vaak met twee ouders bovenop hoeft te zitten: hij valt niet meer van elk stoepje, maakt makkelijker vriendjes en durft wat beter in een vreemd bed te slapen. Na jaren als badmeester annex bodyguard te hebben gefungeerd, kun je vanaf nu weer eens een uurtje wat voor jezelf gaan doen. Voel je vooral niet schuldig wanneer je je man even alleen laat met de kinderen; daar heeft hij namelijk zelf ook totaal geen last van als hij weer eens de hele zondag met zijn vrienden gaat voetballen. Ook de kinderen zijn nu oud genoeg om te begrijpen dat het niet alleen hun vakantie is, maar óók die van jou. Toen ik eens met mijn vriendin Nicole een week naar Gran Canaria was, vertelde Alec tamelijk bedremmeld tijdens het kringgesprek: ‘Mijn mama heeft even wat vakantie nodig… van ons.’ En zo is het. Het is heel belangrijk dat je je kinderen tijdig leert dat hun ouders ook een eigen leven hebben, met persoonlijke hobby’s en interesses. Kleine kinderen zien hun vader en moeder niet zelden als een veredelde plantsoenendienst, waarbij de één het geld binnenharkt en de ander de hele dag staat te vegen.

Daarbij is het vrouwen eigen te denken dat ze onmisbaar zijn. Sterker nog: veel moeders zetten zichzelf jarenlang op de laatste plaats om vervolgens nogal slachtofferig uit te roepen: ‘Maar zien jullie dan niet wat ik allemaal voor jullie doe!’ Eh, nee. Wanneer je je als een deurmat gedraagt, moet je het niet vreemd vinden dat iedereen over je heen loopt. Om meteen maar even een filosofische afslag te nemen: ik denk dat veel van de problemen met de jongeren van tegenwoordig voortvloeien uit het feit dat ze denken dat ze overal recht op hebben – en dat hebben wij hun geleerd. Die tv-commercial van l’Oréal geeft wat dat betreft de tijdgeest goed weer: ‘omdat ik het waard ben’. Vroeger kregen de mensen behoorlijk wat kinderen dus als je geluk had, zat er eentje bij die niet op de rest leek. Maar zoals ik in het vorige hoofdstuk al heb opgemerkt, is er vandaag de dag sprake van één of twee zeer gewenste kinderen voor wie alles opzij gaat. Wij willen dat ze geen aandacht tekortkomen, alle kansen krijgen en vooral niets hoeven te ontberen van wat hun klasgenootjes wél hebben. Maar het is voor de psychologische ontwikkeling van kinderen veel beter als ze eens niet de zon zijn waar alle planeten om draaien, als kapotte spullen niet gedachteloos worden vervangen en ze gewoon moeten sparen (huh?) voor een Playstation. Mijn ouders moesten vroeger elk dubbeltje omdraaien en ook bij Richard thuis was het absoluut geen vetpot: hij heeft zelfs een keer zijn verzameling Märklintreintjes moeten verkopen om zijn tennislessen te kunnen blijven betalen. Toen Richard en ik kinderen kregen, wilden wij hun dan ook alles geven wat we zelf nooit hadden gehad. Maar hoe meer we kochten, hoe minder ze ernaar omkeken. Het heeft even geduurd, maar op een gegeven moment realiseerde ik me dat het geven van meer spullen niet leidt tot het ontvangen van meer dankbaarheid. Kleine kinderen worden juist heel onrustig van bergen cadeaus; ze hebben vaak zelfs meer plezier van de verpakking dan van de inhoud. Ik las laatst in De Telegraaf een interview met Philip Brinckman, de directeur van het St. Jozefcollege in België; dit is een streng internaat waar steeds meer Nederlandse ouders hun opstandige kinderen naartoe sturen. ‘De grootste vorm van verwaarlozing is verwennen’, zei deze Brinckman, en ik denk dat hij daarin gelijk heeft. Maar voor een goede opvoeding hoef je je kind heus niet naar België af te voeren; ook thuis kun je duidelijkheid scheppen. Het ouderschap is een soort werkstage: je leert door het te doén. Ik ben ervan overtuigd dat ik niet alleen mijn kinderen opvoed, maar dat zij ook mij opvoeden. Emma en Alec houden mij dagelijks een spiegel voor en het is niet altijd even charmant wat ik daarin zie. Zo ben ik niet altijd even opgeruimd – en daarmee bedoel ik zowel mijn karakter als mijn interieur. Dus ik kan wel heel stichtelijk tegen mijn kinderen zeggen: ‘Begin de dag met een lach’, maar vóór 08.00 uur ben ik zelf niet te genieten. En als ik Alec erop attent maak dat zijn kamer een zwijnenstal is, wijst hij steeds vaker naar mijn eigen rommelige bureau. Kritiek van mijn kinderen kan ik overigens goed hebben hoor, want verder voel ik mij als moeder helemaal in balans. Ik kan namelijk zowel met links als met rechts een goeie tik uitdelen. Na het lezen van een hele stapel boeken over opvoeden, pedagogiek en ontwikkelingspsychologie ben ik tot de conclusie gekomen dat je alle ideeën, richtlijnen en aanbevelingen over het grootbrengen van kinderen in drie simpele woorden zou kunnen samenvatten: nee is nee. En als je het iets positiever wilt formuleren: ja is ja. Doe wat je zegt. Houd je aan je beloften. Voer je dreigementen ook uit. Hanteer dezelfde regels. En bovenal: geef je kinderen duidelijkheid. Maar ja, dat is de theorie. Nu de praktijk. Zo had ik Emma en Alec op vakantie uitgelegd dat mama graag wat tijd voor zichzelf wilde om gemasseerd te worden. Dat begrepen ze volkomen – in theorie. Massages zijn voor mij het toppunt van vakantie. Ik vind het namelijk heerlijk, al dat esoterische getrut. Is de massageolie verrijkt met bewierookte bloesem, handgeplukt door Tibetaanse monniken? Prima, smeer d’r maar op. Toen ik Richard met de kinderen achterliet op het strand, had ik een raar gevoel in mijn buik, een beetje alsof ik ging spijbelen. Maar de masseuse beloofde in haar folder een ‘diepe harmonie en duurzame ontspanning’ alsmede een ‘rustplaats voor de zintuigen’. Kijk, zo trek je moeders over de streep. Een gezinsvakantie is namelijk allesbehalve een rustplaats voor de zintuigen, mede dankzij de waterkanonnen die Richard steeds maar weer voor die kinderen koopt. De masseuse stelde niet teleur. Ik werd in warme handdoeken gerold, kreeg een lavendelmasker op mijn ogen en na een goddelijke voetmassage trok ze me twee superzachte slofjes aan. Toen ze voorzichtig mijn hele lichaam aftastte, zei ze: ‘Gôh, wat zit jij vast, heb je soms een auto-ongeluk gehad?’ ‘Nee’, antwoordde ik slaperig, ‘maar wel twee kinderen.’

‘Rond mijn twintigste zag ik niets dan fouten bij mijn ouders: dáár ging het mis, dát hadden ze anders moeten doen. Nu ik zelf kinderen heb, zie  ik ook hun enorme verdienste. En ben ik meer van ze gaan houden.’– Joost Zwagerman, schrijver

Na de massage zweefde ik op een wolk van ylang-ylang terug naar ons va kantiehuis, waar Emma en Alec mij enthousiast stonden op te wachten bij de deur. ‘Papa zei dat jij zo van marcheren houdt’, straalde Emma, ‘en daarom hebben wij een verrassing voor jou!’ Op een zonnebedje in de tuin hadden mijn kinderen alles klaargezet: handdoeken, bodylotion, zelfs een bordje met bloemblaadjes. ‘Nu gaan wij jou marcheren!’ Ik wilde nog zeggen: het is masséren, niet marcheren, maar toen werd ik al door vier kinderhandjes te grazen genomen. Er werd in mijn vel geknepen en op mijn rug geroffeld, aan mijn tenen getrokken en in mijn benen geboord. ‘Lekker hè, mama’, juichte Alec, ‘nu hoef je nooit meer naar de marsjage, want wíj kunnen het ook!’ Geweldig. Daar gingen mijn diepe harmonie en duurzame ontspanning – al waren die stralende snoetjes natuurlijk ook wat waard. Een van de hoofdredenen waarom je op vakantie (iets) meer achterover kunt gaan leunen, is de zwemles. Nederland is een waterrijk land, dus de meeste ouders staan op scherp in de buurt van meertjes of slootjes. Maar een peuter kan ook verdrinken in een opblaasbadje of zelfs in een emmer water, dus voortdurende waakzaamheid is bepaald geen overbodige luxe, óók niet als het kind zwembandjes draagt. Toen wij eens op vakantie waren op Mallorca, keek ik vanaf een zonnebedje hoe Emma en Alec om de beurt koprollen maakten in het water. Emma had destijds haar zwemdiploma’s al, maar Alec zwom nog met twee van die vleugeltjes. Omdat het een beetje fris was, droeg ik een dikke badjas van het hotel. Ik vertelde beschaamd tegen de moeder naast mij dat de jacuzzi was gesloten omdat mijn zoon even daarvóór zijn zwembroekje omlaag had gedaan en met een sierlijk boogje in het bubbelbad had geplast.

Terwijl ik hem door elkaar had gerammeld met de woorden: ‘Je weet toch dat je niet in het water mag plassen!’ had Alec gesputterd: ‘Jij zei dat we niet in het zwémbad mochten plassen, maar je hebt niks over de jakoessi gezegd!’. Daar moest die andere moeder wel om lachen en ze vroeg: ‘Wie is jouw zoon dan?’ En precíes op het moment dat ik me weer naar de kinderen draaide om Alec aan te wijzen, zag ik hoe hij in het water sprong en prompt allebei zijn zwembandjes verloor. Ik wist werkelijk niet dat zoiets kon; die dingen zitten toch hartstikke strak? Maar terwijl Emma en de andere kinderen vrolijk doorspetterden, zakte Alec als een baksteen naar beneden. Ik weet nu wat je denkt op zo’n moment: helemaal niks. Binnen één seconde lag ik in het water, waar ik Alec opdook van de bodem. Mijn natte badjas was ontzettend zwaar, maar dat merkte ik pas toen ik weer bovenkwam. Zelfs nadat ik Alec hoestend en proestend op de kant had gezet, hadden de andere kinderen nog steeds niet in de gaten dat hij bijna was verdronken. Het is precies zoals mijn moeder altijd zegt: je kunt kinderen niet op kinderen laten letten. Terwijl Alec even later weer gewoon doorging met spelen, zat ik nog een hele tijd te trillen van de schrik. Want stel je voor dat ik níét op dat ene moment naar hem had gekeken, hoe lang had het dan geduurd voordat ik had begrepen wat er was gebeurd? Voor kleine kinderen die nog niet kunnen zwemmen, is water een gevaarlijke sluipmoordenaar: verdrinking voltrekt zich meestal ongemerkt omdat het slachtoffertje geruisloos onder water verdwijnt. Na maximaal twee minuten is een kind bewusteloos en na vier tot zes minuten treedt onherstelbaar hersenletsel op. Bij Alec is het godzijdank goed afgelopen, maar elk jaar verdrinken er kinderen onder de 13 jaar; tachtig procent van deze kinderen is zelfs jonger dan 5 jaar. Daarnaast krijgt deze leeftijdscategorie ook nog te maken met 130 gevallen van bijna-verdrinking. Zwemles is dus niet iets dat je op de lange baan kunt schuiven; hoe eerder je kind zichzelf kan redden, hoe beter. Nu het verplichte schoolzwemmen is afgeschaft, moeten de ouders zelf zorgdragen voor de zwemlessen van hun kind. De meeste zwemscholen hebben echter lange wachtlijsten zodat het raadzaam is je kind al op driejarige leeftijd in te schrijven. Zwemles is mogelijk vanaf het vierde levensjaar, maar een kind dat nog maar net tussen de lijntjes heeft leren kleuren, zal nog niet veel van een borstcrawl begrijpen. In de meeste gevallen is er in het eerste jaar van échte zwemles nog geen sprake: de kleuters doorlopen dan een soort voortraject waarbij ze ‘watervrij’ worden gemaakt. Watervrij was een nieuw begrip voor mij; het betekent niet zozeer dat je kind vrij is in het water, als wel dat het ontspannen op buik en rug durft te drijven, van de buik op de rug kan draaien en met open ogen onder water durft te gaan. Pas daarna is je kind rijp voor het zogeheten zwem-ABC. De vaardigheden die een vier-, vijf- of zesjarige moet laten zien om een zwemdiploma te halen zijn in de loop der jaren behoorlijk verzwaard. Daar staat tegenover dat de zwemleraren minder streng zijn dan vroeger; er wordt nu veel meer rekening gehouden met het individuele kind. Op de website van een zwemschool las ik dat er op een kindvriendelijke manier zou worden lesgegeven, ‘dus zonder vloeken of hard optreden’. Dat mag je wel hopen, zou je denken, maar dat is zeker niet altijd zo geweest. De herinneringen aan mijn eigen zwemlessen in het begin van de jaren zeventig zijn niet bijster gelukkig te noemen. Ik sidderde van angst voor de Boze Badmeester die op zware witte klompen langs het bad marcheerde. Zijn pedagogische insteek was Niet Zeuren Maar Zwemmen, dus hup: daar ging je, zin of geen zin. Met een grote, ijzeren haak patrouilleerde hij langs de banen om je in de juiste positie te takelen of je extra ‘aan te sporen’. Na het zwemmen volgde dan het geworstel tussen de klapdeurtjes van die steenkoude kleedhokjes, waar je je natte lijf in een wollen trui en een prikkend maillotje moest hijsen. Brrr. Ik krijg nog jeuk als ik eraan denk. Nee, het leren zwemmen is een stuk kindvriendelijker geworden. Bij veel zwemscholen mag je als ouder zelfs langs de kant blijven zitten, hetgeen voor de meeste kinderen een hele geruststelling is. Helaas doet zich in de zwemwereld nu een ander fenomeen voor: de Boze Badmeester is vervangen door de Boze Ouder. Afgelopen jaar haalde het Twentebad in Hengelo de voorpagina’s van de landelijke kranten, omdat het de vaders en moeders van zijn leerlingen een tribuneverbod had opgelegd. Tot deze maatregel was besloten omdat de ouders voortdurend de lessen verstoorden: ze bemoeiden zich niet alleen met hun zwemmende kinderen, maar gaven ook commentaar op de leraren. Wat is dat toch met die ouders van nu? Waarom worden zij steeds meer onhebbelijk? Zelfs bij de F-jes staan ze al scheldend en tierend langs het voetbalveld en wanneer hun oogappeltje op school een onvoldoende krijgt, deinzen ze er niet voor terug de betreffende docent te bedreigen of soms zelfs daadwerkelijk in elkaar te slaan. In Hengelo vonden sommige ouders dat het veel te lang duurde voordat hun kind mocht afzwemmen; het Twentebad had de extra lessen zeker nodig ‘om de nieuwe glijbaan mee af te betalen’. Elk argument is blijkbaar beter dan ‘mijn kind is nog niet goed genoeg’, want dát wordt absoluut niet meer getolereerd. Maar eerlijk gezegd verbaast het me niet dat het juist in een zwembad tot verhitte discussies kan komen. Pasgeboren baby kunnen spontaan zwemmen, maar na twee weken verliezen ze deze bijzondere vaardigheid weer. Het opnieuw aanleren van de edele zwemkunst is letterlijk en figuurlijk een langdurig proces: je bent er lang mee bezig en het is erg duur. Ook ik zat jarenlang met plastic slofjes om mijn schoenen langs de rand van het hoog opgestookte doelgroepenbad te hallucineren van de hitte. Bij het intakegesprek had de aardige zwemjuf gezegd dat kleuters eerst moesten leren vertrouwen op de opwaartse druk. Maar het duurde niet lang of ik kwam tot de conclusie dat de wekelijkse zwemles een en al opwaartse drukte is: het brengen, het halen, het wachten, het zweten. De meeste moeders zitten met hun blote voeten in een verkoelend teiltje, terwijl ze een rood aangelopen babybroertje of zusje in bedwang proberen te houden. Vaders zul je hier overigens met een lantaarntje moeten zoeken; blijkbaar is het behalen van de levensreddende zwemdiploma’s een moederlijke aangelegenheid. Hoewel wij het nooit zo bont hebben gemaakt dat we een heus tribuneverbod hebben gekregen, heb ik óók geregeld met de andere moeders zitten bitchen over de blaartrekkende gang van zaken. Geloof me, dat schoolzwemmen van weleer was zo gek nog niet. Mijn moeder heeft nooit wat van mijn zwemperikelen gemerkt; op een dag kwam ze kijken en haalde ik mijn diploma.

‘Jij hebt tenminste nog familie. Zelfs die k*tdochter van je geeft af en toe nog wat gezelligheid.’ – de kinderloze Patsy klaagt in Absolutely  Fabulous tegen Edina

Nu ben je getuige van elke slag die ze slaan: in het water, onder water, met kurkjes, zonder kurkjes, naar het diepe, nog meer baantjes, verder springen, dieper duiken, korte mouwen, korte broek, lange mouwen, lange broek, proefzwemmen, testzwemmen, afzwemmen. En nét toen ik dit hele traject met Emma had doorlopen, was Alec aan de beurt. Alsof het allemaal nog niet genoeg is, krijgen veel kinderen door de wekelijkse zwemles last van pijnlijke oorontstekingen. Aan de binnenkant van het oor zit namelijk een zuur beschermlaagje tegen bacteriën, maar door het vele water kan dat wegspoelen. In combinatie met onze gure polderwind heb je dan al snel een loopoor te pakken. Om dit soort vervelende oorontstekingen te voorkomen, moet je je kind dan ook leren dat hij na de zwemles naar links en naar rechts zijn hoofd ‘uitschudt’, zodat het water helemaal uit de oortjes kan lopen. Ook het gebruik van wattenstaafjes kan helpen om het oor van binnen goed droog te houden. Wanneer het onheil toch is geschied en je kind last heeft van ontstoken oortjes, dan helpt dit klassieke huismiddeltje nog het best: meng een klein beetje ontsmettingsalcohol met evenveel azijn, doe dit in een pipetje en druppel het in het oor. De alcohol doet het nog aanwezige water verdampen en de azijn maakt het klimaat aan de binnenkant van het oor weer zuur. (Ik kreeg dit handige receptje overigens nádat mijn kinderen hun zwemdiploma’s hadden gehaald, dus ik hoop dat jij er wel nog wat aan hebt.) Als ik in zo’n volgepakte kleedruimte voor de zoveelste keer met het zweet op mijn bovenlip een spijkerbroek over de stroeve benen van Alec probeerde te trekken, daarbij hinderlijk in de weg gezeten door al die andere natte kinderen en hun oververhitte ouders, dacht ik wel eens: Hier Komt Geen Einde Aan!

Maar dan, als je de moed allang hebt opgegeven en het verhaal over die glijbaan steeds aannemelijker wordt, komt opeens dat felbegeerde papiertje boven water: je kind mag afzwemmen. Ik weet nog goed hoe wij op een zaterdagochtend al om 06.45 uur met het hele gezin in de auto op weg waren naar het zwembad, waar Alec een uurtje later verwoede pogingen zou gaan doen om zijn (en dus ook ons!) allerlaatste diploma te halen. Ik moest het feestvarken die ochtend overigens wél onder luid protest uit zijn bed trekken, want Alec was niet bijzonder gecharmeerd van het feit dat hij zijn warme dekentje moest gaan verruilen voor het steenkoude Sportfondsenbad. Maar daar stond hij dan, ons scharminkel, met zijn vijf jaar nog steeds gehuld in een minuscuul zwembroekje voor drie- tot vierjarigen. Hij vond zichzelf destijds al een hele Pieter van den Hoogenband, maar in werkelijkheid kwam hij met zijn kleine snuitje amper boven het klotsen van het water uit. Ik herinnerde me opeens levendig de dag waarop Alec werd geboren; drieëneenhalve week te vroeg en daarmee een randprematuur. Hij leek nog het meest op een diepvrieskip, met zijn bolle buikje en twee staakjes van benen. Het is nog steeds geen fors kind, maar desondanks wil hij liever geen Garnalec meer worden genoemd. Als er dan toch een bijnaam moet zijn, dan voelt hij zelf nog het meest voor Herculec. Ik kreeg tranen in mijn ogen toen ik zag hoezeer hij zijn best deed om zijn diploma te halen – ze vertellen de kinderen namelijk niet dat ze dit papiertje al de week ervóór bij het proefzwemmen hebben gehaald en dat het feestelijke afzwemmen meer een showproces voor de ouders is.

Ik word altijd een beetje emotioneel bij de mijlpalen van mijn kinderen; als moeder heb ik vaak het gevoel dat mijn hart buiten mijn lichaam loopt. Je kunt pas liefde geven én ontvangen wanneer je jezelf helemaal openstelt voor een ander, maar daardoor ben je ook eerder geraakt door hun pijn, spanningen en verdriet. Toen Alec zijn zwemdiploma kreeg uitgereikt, meende ik echter óók bij Richard een paar waterige ogen te zien. Maar voordat ik daar iets liefs over kon zeggen, schraapte hij zijn keel en zei: ‘Sterk spul hè, dat chloor.’ Wij vrouwen denken graag dat mannen qua gevoelsleven de diepte hebben van een flatscreen, maar het gros van de vaders voelt net zo goed een enorme liefde voor hun gezin. Mannen laten hun genegenheid echter op heel andere manieren blijken – en die wijken meestal af van wat wij graag hadden gezien. Wat mij betreft hoeft een attentie op Moederdag heus niet ingewikkeld te zijn: een cadeaubon voor zo’n sauna-boerderij vind ik al geweldig. Maar Richard vergeet het saunagedeelte, onthoudt alleen de boerderij en geeft me vervolgens tuinhandschoenen met een snoeischaar onder het motto: de buitenlucht is goed voor je. En wat kreeg ik laatst op Valentijnsdag? Een EHBO-reanimatiecursus! Ik probeerde Richard nog uit te leggen dat ‘hart’ en ‘massage’ inderdaad wezenlijke onderdelen zijn van Valentijnsdag, maar dan niet direct in de combinatie ‘hartmassage’. Twee dagen later stond er echter al een EHBO-instructeur voor de deur. Hij wees op het plastic slachtoffer onder zijn arm en zei opgewekt: ‘Kijk, dit is Ken en jij mag hem straks als eerste gaan reanimeren!’ Eerlijk is eerlijk: ik heb er heel wat van opgestoken. Wist je bijvoorbeeld dat je maag zo groot is als je vuist en je slokdarm slechts zo dik als je pink? Geen wonder dat daar van alles in kan blijven steken. We leerden de Heimlich-manoeuvre, de stabiele zijligging en het gifprotocol. Zo weet ik nu dat je kinderen die per ongeluk medicijnen hebben opgegeten wél moet laten braken, maar kinderen die bijtende stoffen als Glorix hebben doorgeslikt juist níét. Deze laatsten mogen wel een glas water drinken (omdat het gif dan verdunt), maar kinderen die veel asperines hebben ingeslikt juist weer níet (omdat de tabletten dan sneller oplossen). Het geven van hartmassage bleek overigens een zwaar en precies karwei; het duurde dan ook niet lang of de oefenpop gaf aan dat ik een van zijn ribben had gebroken. Bij de mond-op-mondbeademing kreeg ik er ook al geen lucht in, tot de instructeur zei dat ik mijn mond verder open moest doen. ‘Ja, Daf’, glunderde Richard, ‘je mond moet er he-le-maal omheen. Je bent reanimeermeisje of je bent het niet!’ Onze EHBO-instructeur vertelde dat een groeiend aantal ouders een reanimatiecursus volgt omdat er (met name vanuit de media) steeds meer aandacht is voor de veiligheid van alle gezinsleden. De laatste jaren ligt er inderdaad bijzonder veel nadruk op de licha melijke veiligheid van de Nederlandse kinderen, zoals eindeloze regelgeving voor verantwoorde zwemlessen, ergonomische klimtoestellen en autostoeltjes met een ECE-keurmerk. Soms neemt dit zelfs licht hysterische vormen aan, zoals het rumoer van vorig jaar rond de chemische ftalaten (‘weekmakers’) in scoubidoutouwtjes. In kinderproducten als bijtringen en fopspenen zijn ftalaten inderdaad ongezond, reden waarom het Europese gebruik ervan sinds 2005 is verboden. Maar in het geval van de scoubidoutouwtjes bleek het gezondheidsrisico voor kinderen verwaarloosbaar klein. Dit nieuws mocht echter niet meer baten; door alle ophef was de creatieve rage inmiddels vakkundig om zeep geholpen.