‘Ouders kiezen voor het maken van een kind en zijn dus verantwoordelijk en verplicht om voor hem of haar te zorgen. Andersom geldt dat niet.  Ouders moeten de liefde en het respect van hun kinderen verdienen.’ – Hans Kazan, illusionist

Op deze leeftijd beginnen veel kinderen bijvoorbeeld last te krijgen van groeipijnen: Emma en Alec werden ’s nachts geregeld huilend wakker omdat ze ontzettend veel pijn hadden aan de achterkant van hun knieën. Hoewel groeipijnen officieel niet bestaan (de doktoren menen namelijk dat er geen overtuigend wetenschappelijk bewijs voor is) hebben heel veel kinderen er hinder van. Inmiddels ken ik de verschijnselen, maar toen ik het met Emma voor het eerst meemaakte, dacht ik: dat kind heeft op zijn minst botkanker. Het helpt natuurlijk ook niet dat Alec een zeer zeldzame ziekte heeft gehad. Daardoor ben ik min of meer bevestigd in mijn angst dat het gevaar overal op de loer ligt. Vroeger was ik helemaal niet zo’n zenuwpees; dat is echt iets wat het moederschap met mij heeft gedaan. Hoewel veruit de meeste kinderen ongeschonden uit hun jeugd komen, staan de kranten bol van de dramatische uitzonderingen: kind doodgevroren in een koelcel, kind overreden door vaders eigen tractor, kind gestikt door het touwtje van zijn capuchon. Wanneer ik zoiets lees, kan ik uren van slag zijn. Dan denk ik aan het verdriet van de ouders en aan de impact die dit moet hebben op de rest van het gezin. Het klinkt misschien wat overdreven maar sinds ik moeder ben, heb ik ook veel moeite met gewelddadige films waarin zomaar allerlei mensen overhoop worden geknald. (Zelfs als het de ‘slechteriken’ zijn, denk ik nog: die man heeft wel een moéder!) Gelukkig gaat de hang naar gevaar bij vijfjarigen gepaard met een andere ontwikkeling: die van de hersenen. Kinderen worden zich langzaam maar zeker bewust van hun kwetsbaarheid; ze beginnen te begrijpen dat het leven niet eeuwig duurt. Dat je ziek kunt worden, dood kunt gaan. Maar hoe dat allemaal precíes in zijn werk gaat, kunnen ze nog niet goed bevatten.

Ik weet nog goed dat ik een keer flink de griep had. Mijn hele lijf deed pijn; het stak in mijn botten en het bonsde in mijn hoofd. Emma en Alec vonden het maar een vreemd verschijnsel, zo’n dweil van een mama. Ze zijn gewend dat hun moeder altijd maar doorloopt, dus nu moest het wel héél erg zijn. Terwijl ik koortsig lag te rillen, kwamen ze met grote ogen naast mijn bed staan. ‘We komen je gezelligschap houden’, zei Emma. ‘Kom maar niet te dicht in de buurt’, zei ik met schorre stem, ‘anders springen mijn piraatjes naar jullie over.’ ‘Ga je dood?’ vroeg Alec met een piepstem. ‘Nee schatje’, lachte ik, ‘ik heb de griep.’ ‘Wie is de griep?’ ‘Dat zijn vervelende piraatjes die in je botten gaan zitten.’ Alec veerde op. ‘Melk is goed voor je botten’, riep hij blij. ‘Ik ga een glas melk voor mama halen!’ Toen hij even later terugkwam, was het glas maar halfvol. ‘Ik heb een beetje geknoeid op de trap’, zei hij, ‘vind je dat erg?’ Mama vond het niet erg. ‘Eigenlijk heb ik ook een beetje geknoeid in de keuken.’ Aha. ‘En in de gang.’ Fijn. Ik kon er toch niets aan doen. Nadat ik het restant van de melk had opgedronken, vroeg Alec of ik nu beter was. ‘Nee’, zei ik, ‘mijn soldaatjes moeten het eerst nog uitvechten met de piraatjes.’ ‘Ik weet wat! riep Alec en hij stoof naar zijn kamer. Hij kwam terug met zijn stoere riddercape en drapeerde die over mijn dekbed. En ik hád het al zo warm. ‘Zo’, zei hij tevreden, ‘met mijn tovercape kunnen jouw soldaatjes nóg beter vechten.’ Emma rolde met haar ogen: ‘Je hébt geen tovercape, Alec. Oma heeft dat ding voor je genaaid en oma kan niet toveren.’ ‘Wellus!’ ‘Nietus!’ Het zweet brak me uit. ‘Jongens, mag het wat zachter? Mama is echt heel ziek, hoor.’ ‘Ga je dood?’ vroeg nu ook Emma. ‘Nee-hee’, verzuchtte ik. ‘God is dood’, zei Alec opeens. O jee, nou dat weer. ‘Hoe bedoel je – God is dood?’ ‘Nou, juf zegt dat als de mensen niet meer aan God denken, dat God dan doodgaat. En ik denk nog niet zo goed aan God, want ik weet niet of ik in God geloof. Is God dan door mij doodgegaan?’ Ik begroef mijn gloeiende gezicht in het kussen. Misschien kon ik deze Nietzsche-discussie met mijn vijfjarige kind voortzetten als ik níét lag te klappertanden van de koorts. ‘Ik geloof wel in God’, zei Emma stellig. ‘God houdt van lieve kindjes en daarom moet je lief zijn.’ Alec was nog niet overtuigd. ‘Sinterklaas houdt óók van lieve kindjes, hoor. Mama, wat is eigenlijk het verschil tussen Sinterklaas en God?’ Heer, help me. ‘Sinterklaas woont in Spanje en God woont in de hemel’, probeerde ik. ‘De hemel is blauw met heel mooie sterren. Bomma woont op zo’n sterretje’, meende Emma. Alec sloeg zijn armpjes om me heen. ‘Ik zal je missen als je doodgaat, mama.’ ‘Lieffie – mama is nog helemaal niet van plan om dood te gaan.’ ‘Maar áls je doodgaat, dan blijf ik aan je denken. Want zolang ik blijf denken, ben je niet écht dood, toch?’ Wie zegt dat kinderen geen filosofen kunnen zijn? Terwijl je als moeder geneigd bent te denken dat je vijfjarige kind in bed alleen ligt te piekeren over het aantal knikkers dat hij heeft verloren, kunnen er al heel andere vraagstukken ronddolen in dat kleine koppie. Waar is een overleden oma naartoe? En is de cavia daar dan ook heen? En als de wereld een bol is, waarom vallen we er dan niet af? Die laatste vraag heb ik voor mijn kinderen opgelost door te zeggen dat er een soort magneet in het midden van de aarde zit en dat vonden ze heel aannemelijk klinken.

Met vragen over God heb ik het echter wat meer moeite, omdat ik vind dat Emma en Alec voor zichzelf moeten bepalen of ze geloven of niet. De Britse natuurkundige Stephen Unwin heeft onlangs berekend dat de kans dat God bestaat 67% is. Dat percentage was hem als gelovige nogal tegengevallen. Gelukkig weet Emma beter; zij gelooft voor de volle honderd procent in het bestaan van God. Juf Pauline heeft haar immers in groep twee over God verteld en Emma beschouwt haar juf als een Autoriteit met een hoofdletter A. Op een avond zat ze voor haar dakraam naar de hemel te kijken. ‘Ga even weg, mama’, zei ze. ‘Waarom?’ vroeg ik verbaasd. ‘Ik wil even met God praten’, antwoordde ze. Aha. Begripvol deed ik twee stappen achteruit en ging achter de kast staan luisteren. ‘Beste God’, begon Emma, terwijl ze haar handjes keurig in elkaar vouwde. ‘Ik hoop dat u mij kunt horen. Ik wens dat mijn papa en mama altijd lief tegen mij zijn. Dat zijn ze eigenlijk ook, maar vandaag was mijn mama boos op mij.’ Da’s lekker, dacht ik. Word ik door mijn eigen dochter aangegeven bij de hoogste baas! ‘Maar dat was mijn schuld’, ging Emma verder, ‘en ik heb al sorry gezegd. Dus dat hoeft u niet meer op te lossen.’ Mooi. Het lijkt me dat God dringender zaken aan zijn hoofd heeft. ‘Ben je nu klaar, Em?’ vroeg ik van achter de kast. ‘Ma-ham!’ kwam het geïr- riteerde antwoord, ‘laat me nou even alleen met God!’ ‘Hij heeft het daarboven wel druk hoor’, riep ik terug. ‘Juf zegt dat God iederéén hoort!’ Tja. Helaas hoor ik bij die andere 33% die denkt dat de kans op God in de vorm van een man-met-baard nihil is, maar ik wil mijn kinderen natuurlijk niet bij voorbaat al hun spirituele groei ontzeggen. ‘Ga maar door, schat’, zei ik bemoedigend, ‘God heeft alle tijd.’ ‘Beste God, daar ben ik weer’, ging Emma verder. ‘Ik werd vandaag gepest op het schoolplein door een jongen, maar dat heb ik zelf al opgelost. En een andere jongen bij mij in de klas, Joris, heeft een klein zusje, Sophie, en die bijt hem wel eens. Dat vindt Joris niet zo fijn. Kunt u dat gaan regelen? Dank u wel. Doe de groeten aan mijn Bomma. Ze heeft grijs haar. Nu ga ik slapen. Dag God! Groeten van Emma.’ Terwijl ik ontroerd naar mijn devote dochter stond te kijken, trok Alec aan mijn trui. ‘Hé’, zei ik verbaasd, ‘wat doe jij uit bed?’ Alec negeerde mijn vraag (een beproefd recept bij kinde- ren) en vroeg: ‘Waar is Emma mee bezig?’ Emma stak haar neusje in de lucht en zei nuffig: ‘Ik praat met God.’ ‘Wat zegt God?’ wilde Alec weten. Daar moest Emma even over nadenken. ‘God zegt niks, maar hij hoort alles’, concludeerde ze. ‘Zwarte Piet hoort ook alles, hè mama?’ vroeg Alec. Eh – ja. ‘God kun je alles vragen’, ging Emma verder. ‘Hij woont in de hemel en zo- als je weet is Bomma daar ook want daar ga je naartoe als je doodgaat. God is ook dood.’ Oei, dacht ik, op dat punt is Emma nog niet helemaal Bijbel-vast. Maar ja, het eeuwige leven is natuurlijk een moeilijk thema voor een meisje dat nog zes moet worden. ‘Ik wil ook wat vragen!’ riep Alec blij. Hij ging voor het dakraam zitten en vouwde zijn handen. ‘Ik wens de Disney-dvd van Alice in Worstenland.’ Maar of je nu gelovig bent of niet, aan het einde van groep twee zie je iets opmerkelijks gebeuren: kinderen gaan in zichzélf geloven. Ze hebben nu definitief hun draai gevonden op school en zijn helemaal klaar voor het echte leerwerk van groep drie.