‘Je inspireert je
kinderen niet door ze succes te wensen, terwijl je zelf met
een biertje op de bank blijft liggen.’ – Cor van de Geest,
judoka-coach
Op het schoolplein heerst een flinke
spelletjesarmoede: de jongens zie je voornamelijk voetballen en de
meisjes doen tikkertje. Soms tekent nog wel eens iemand een
ouderwetse hinkelbaan op de grond en dan is het aandoenlijk om te
zien hoe de meeste kleuters dat ding bekijken alsof er een UFO
is geland. Spelletjes als stoepranden of flessenbal zegt het
gros al helemáál niks, maar ze weten des te meer over Gameboys,
Playstation, Gamecube en Xbox. Iedereen klaagt steen en been over
de steeds dikker wordende computerjeugd, maar het wordt de
stadskinderen van nu ook wel moeilijk gemaakt om buiten te spelen.
In veel moderne woonwijken zijn helemaal geen stoepen meer en als
je met een (sneeuw)bal per ongeluk een auto raakt, komt de eigenaar
bij wijze van spreken met een knuppel achter je aan. Daarnaast
worden de gymlessen steeds vaker wegbezuinigd en op de Amsterdamse
Zuid-As hebben we kunnen zien hoe centraal gelegen sportvelden
werden volgebouwd met kantoren. Toch richt de al eerder genoemde
SIRE-campagne ‘Zeg eens wat vaker nee’ zich vooral op een beter
eetpatroon voor kinderen, hetgeen uiteraard ook belangrijk
is. Op een dieet van chips en Fristi weet je tenslotte zeker dat je
kind nooit een rank boselfje zal spelen in het schooltoneelstuk.
Persoonlijk vind ik dat je je kinderen zeker af en toe iets lekkers
moet kunnen geven, maar aangezien het levenslange eetgedrag van
mensen grotendeels in hun jeugd wordt bepaald, is het zaak de
kleintjes er nu al van bewust te maken dat ze niet de hele dag
hoeven te grazen. Een vierjarige is nog erg afhankelijk van wat
jij in zijn trommeltje stopt. Goede eetgewoonten moeten dus
in deze jaren worden aangeleerd, want voor een tiener betekent een
uitgebalanceerd dieet een hamburger in elke hand. ‘Vroeger kwamen
de kinderen op school met een appel of helemaal niets. Kinderen
hoeven ook niks te eten tussen negen en twaalf uur. Maar nu geven
ouders ze al op jonge leeftijd pakjes met zoete drinkyoghurt en
koeken mee’, zei schoolarts Josette Bijlsma onlangs in het
Algemeen Dag blad. Dat vond ik wel ontnuchterend om
te lezen. Toen ik zelf naar groep één ging (destijds nog de
kleuterschool geheten) was er inderdaad geen gezamenlijk eetmoment
rond 10.15 uur. Waarom ook – de kinderen hebben net hun ontbijt op.
Maar weet je wat nu zo intrigerend is? Onze (groot)ouders aten veel
vetter dan wij; zij bakten nog alles in roomboter, zagen vetrandjes
als een delicatesse en smeerden zelfs reuzel op hun brood. Toch
waren de mensen toen door de bank genomen veel slanker dan nu. De
Nederlandse kinderen eten over het algemeen niet eens zó slecht,
maar net als hun ouders bewegen ze veel te weinig. En het is
al gauw te weinig, want om één gevulde koek te verbranden moet je
omgerekend zo’n 35 minuten fietsen. Met een Magnum ben je drie
kwartier bezig en voor één zakje chips of een portie friet mag je
een vol uur op de pedalen. Dus wanneer je je kind na de zwemles een
zakje chips geeft, staat zijn bewegingswinst weer op nul. Daar komt
nog bij dat onze huidige maatschappij is ingericht op zitvlees:
steeds meer mensen hebben een zittend beroep en willen ook na het
werk niet meer opstaan. Neem nu de afstandsbediening. Van je luie
stoel naar de tv is toch zeker geen áfstand?
Naast de ‘Zeg eens wat vaker nee’-campagne van
SIRE zou ik dan ook graag pleiten voor een ‘Zeg eens wat vaker
ja’-campagne; en dan bedoel ik ja zeggen tegen meer sport, meer
spel en meer beweging. Dit klinkt misschien een beetje gek uit mijn
mond want zoals mijn lezers weten, ben ik niet de meest sportieve
moeder van Nederland. Hoewel dit ruimschoots wordt gecompen- seerd
door mijn huwelijk met Mr. Olympia, doe ik toch mijn best om onze
kinderen zoveel mogelijk te enthousiasmeren voor de benenwagen. Het
hoeft ook helemaal niet zo ingewikkeld te zijn: een wandeling langs
het strand, door het bos of over de hei is zo gemaakt. Op die
manier kom ik zelf ook nog eens buiten, want van al dat schrijven
achter de computer krijg ik een stel billen als een broccoli.
Wanneer je met je kinderen de natuur in gaat, is het een goed idee
een flinke tas mee te nemen. Kleuters hebben namelijk een heel
aandoenlijke eigenschap: zij kunnen nog blij zijn met een eikel.
Ook mooie takken, bemoste kiezels of wilde kastanjes beschouwen ze
als waardevolle schatten die thuis bij voorkeur op de vensterbank
wordt geëtaleerd – alwaar zij tot grote vreugde van mama tot volle
bloei zullen komen in een interessant palet aan kleurige schimmels.
De Amerikaanse journalist Richard Louv heeft onlangs een
intrigerend boek gepubliceerd over wat hij de ‘nieuwe kinderziekte’
noemt. Geïnspireerd door ADD (Attention Deficit
Disorder) schrijft Louv gekscherend over NDD: Nature
Deficit Disorder, oftewel het tekort aan vrije natuur in het
kinderleven van tegenwoordig.
In zijn boek Last Child in the Woods
vertelt Louv dat het spelen in de bossen of in een ruige, groene
omgeving zonder al te veel regeltjes en verbodsbor- den
stressverlagend werkt, ‘maar helaas zijn de ouders van nu zo bang
gemaakt dat ze denken dat er om elke hoek een engerd staat te
loeren.’ Ik moet tot mijn schaamte bekennen dat ik ook een van die
ouders ben. Toen ik laatst met mijn gezin een boswandeling maakte
en Richard op een stil en donker plekje aan mij vroeg: ‘Denk jij
wat ik denk?’ wist ik precíes wat hij bedoelde: The Blair Witch
Project. Als kind keek ik met het zweet in mijn bilnaad naar de
spannende jeugdserie Q&Q, waarbij een lijk door het bos werd
gesleept. Waarschijnlijk komt het ongemakkelijke gevoel dat ik bij
bos heb daarvandaan. Maar weet je wat nu zo grappig is: de serie
werd destijds opgenomen in mijn huidige woonplaats Muiderberg en
vanuit de ramen van mijn werkkamer kijk ik nu elke dag naar het
bewuste bos, dat zich overigens beter laat omschrijven als een
bosje. Het lijkt in elk geval in niets op het onheilspellende
geboomte uit de tv-serie, al bestond dat waarschijnlijk sowieso
alleen maar in mijn bange fantasieën. Net als bij de tandarts is
het belangrijk dat je je eigen angsten niet overdraagt op je
kinderen, zeker niet als het over zoiets gezonds als de natuur
gaat. Emma en Alec hebben beiden met hun klas een ‘natuurpad’ door
het dorp gelopen, maar omdat het Q&Q- bosje nu eenmaal geen
onmetelijk woud is, kunnen ze daar niet elk jaar een rondje om de
kerk maken.
Toch is elk beetje bos mooi meegenomen want,
zoals Richard Louv ook zegt: ‘De kinderen van nu kunnen je alles
vertellen over het regenwoud in de Amazone, maar ze liggen nooit
eens in een veld naar de wind te luisteren en naar de bewegende
wolken te kijken.’ Zo deed Alec toen hij in groep één zat met zijn
klas een leuk project over Bolivia waardoor hij thuis met een
uitgestreken gezicht vertelde dat Toro Toro een van de grootste
Boliviaanse natuurparken is. En dan te bedenken dat hij nog niet
eens weet dat Muiderberg aan het IJmeer ligt. Als we niet uitkijken
wordt de natuur iets van ’ver weg’, terwijl het park om de hoek
voor kinderen ook al heel leerzaam kan zijn. Maar laatst las ik het
weer in de krant: in de nieuwe Vinex-wijken worden groenstroken,
trapveldjes en speelplekken als eerste geschrapt wanneer er
bezuinigd moet worden. En áls er speeltoestellen voor kinderen
worden geplaatst, zijn die door alle regelgeving vaak veel te
veilig, zodat de lol er snel vanaf is. Ook mijn kinderen spelen
(tot mijn grote ergernis) bij voorkeur in het donkere bosje náást
het keurig aangeharkte speelveldje. Net als alle andere kinderen
van hun leeftijd klieren ze graag rond modderige sloten, slepen het
liefst met groen uitgeslagen takken en zouden met alle plezier op
hun roes- tige skelters door de stiltegebieden raggen. Sommige
natuurorganisaties zijn spelende kinderen dan ook liever kwijt dan
rijk, omdat kinderen nu eenmaal de onbedwingbare neiging hebben om
buiten de paden op ontdekkingstocht te gaan.
In Nederland hebben we nauwelijks nog écht wilde
plekken. Elk bospaadje, elke heideroute, ja, zelfs elk Waddeneiland
is een keurig onderhouden, aangeveegd en opgeruimd stukje ‘buiten’
waar het verzamelen van paddestoelen of het knippen van hulst zelfs
strafbaar is. Daarnaast ontbreekt het vaak ook aan braakliggende
terreinen waar kinderen naar hartenlust met allerlei materialen
kunnen slepen. Zodra zo’n ruimte vrij dreigt te komen, zetten de
meeste gemeenten is er snel een hek omheen: pas op, gevaarlijk!
Maar zelf ben ik ook geen held, hoor. Mijn dochter Emma kwam laatst
terug van een verjaardagsfeestje en vertelde dolenthousiast dat ze
een houten hut in elkaar hadden mogen timmeren, met échte hamers en
spijkers. In plaats van Emma te laten uitpraten, viel ik haar
meteen in de rede met de grootste dooddoener die je als ouder maar
kunt bedenken: ‘Was dat niet gevaarlijk?’ Ik schrok gewoon van mijn
eigen tuttigheid. Kind-zijn is nu eenmaal één grote kreukelzone van
vallen en opstaan. Dan slaan ze maar met die hamer op hun vingers –
wat dan nog? Voor de ouders van nu is er altijd wel iets om bang
voor te zijn: nu zijn het de pedo’s, straks zijn het de paddo’s,
waar houdt het op? Het is in elk geval de hoogste tijd dat wij het
contact tussen onze kinderen en de vrije natuur gaan herstellen,
want alles is beter dan het ‘veilige’ geplak achter die
Playstation. Speciaal voor dit doel zijn er nu de Speelbossen van
Staatsbosbeheer en in Rotterdam is bijvoorbeeld De Speeldernis een
geweldig initiatief: afgeleid van ‘een speelplek in de wildernis’
hebben de fantasieloze wipkippen en de rubberen tegels hier
plaatsgemaakt voor een woest terrein waar kinderen naar
hartenlust fikkies mogen stoken, in bomen mogen klimmen en met
water kunnen kliederen.