Undara

Vannacht slapen wij in een stilstaande trein.

Ik kan blijven schrijven over mensen die geloven in hun eigen visie. Jaren geleden trokken de broers Tom en Charles Collins vanuit New South Wales naar het noorden. Ze vonden de verwezenlijking van hun droom in een plaats die ze Spring Creek noemden. Het verging hen en hun nakomelingen voorspoedig en op een gegeven moment werd Gerry Collins geboren die, eenmaal volwassen geworden, de behoefte voelde zijn bezit met anderen te delen. Het was toch niet aardig dat alleen hij en zijn familie konden genieten van de lavagrotten, de uitgestrekte bossen, de schitterende zonsondergangen en de even schitterende zonsopgangen? Maar hij wilde de natuur niet beschadigen! Geen ‘resort’ maken, hetgeen zou betekenen huisjes, douches, toiletten, een laundrette en een restaurant bouwen. Wat deed Gerry? Hij kocht oude treinstellen op! Bracht die naar zijn land, plaatste de wagons tussen de bomen en zo, zonder een tak te beschadigen, staat daar sinds 1990 de Undara Experience. Niet te geloven, Engelse wagons uit lang vervlogen tijden, midden in een sprookjesbos. We stappen binnen en zijn in Agatha Christie’s ‘Orient Express’. Even later bezichtigen we tien meter verderop de restauratiewagon en vanuit deze wonderlijke omgeving rijden we naar de lavagrotten – want daar is Undara beroemd om.

Queensland telt maar liefst 164 vulkanen. De laatste eruptie vond 190 000 jaar geleden in Undara plaats. Undara betekent ‘lange afstand’ en dat klopt wel want de lava verspreidt zich over een afstand van 110 kilometer, de langste lavastroom ter wereld. Dit vertelt ons een gids, want dit soort tochten kun je niet in je eentje maken. Ik, die in optocht achter een verteller slenteren haat, ga van excursies houden! Al die cijfers vergeet ik, dat er 69 toegangen tot tunnels zijn en dat de onderliggende rots bestaat uit roze massieve graniet, ach dat zal ongetwijfeld waar zijn. Maar dat ik in zo’n tunnel kan afdalen, en daar in het pikkedonker diep onder de grond sta, dat ik wortels van bomen zie die dwars door die rotsen groeien, hoe is dat godsmogelijk, dat ik me nietig en zeer sterfelijk voel, omringd door de almacht van de natuur en dat ik nu sta in het piepjonge eeuwenoude Australië, dat geeft me een enorme kik. En ziet, de natuur zorgt voor zichzelf. Net wanneer ik door dreig te slaan van opwinding word ik kotsmisselijk van gassen die een onmiddellijk zuurstofgebrek bij mij veroorzaken. Ik vlucht naar buiten.

’s Avonds kijken we vanaf een rots over het landschap uit. Naast ons zitten twee echtparen uit Zuid-Afrika. Aan de andere kant een Engels echtpaar, een eindje verderop een Zweed en nog verder weg een Italiaanse, in het midden de ranger. De natuur behoeft geen uitleg en dat begrijpt hij. We zwijgen in alle talen. Dan zegt de Zuid-Afrikaan naast me dat het baaie mooi is. En dat we gauw naar zijn land moeten komen, dan zullen we hetzelfde landschap aantreffen…

’s Morgens vroeg komen we uit ons compartiment gestapt. We hangen onze groene handdoeken over de leuning en begeven ons naar het ontbijt. Alles is zo anders dan we gewend zijn, moeizaam uit ons bed kruipen in de camper of moeiteloos uit ons bed stappen in de trein, dat stemt ons een beetje plechtig. Na vijf minuten lopen bereiken we een plek tussen de bomen waar Jack, de kok, de eitjes en het spek al staat te bakken. We gaan zitten op een boomstam en laten ons verwennen. Met een lange ijzeren haak haalt Jack het theeblik van het vuur af. Willen we ook marmelade? Natuurlijk willen wij marmelade. Net te laat, een vogel vliegt weg met mijn boterham. Jack lacht. ‘Ik waarschuw niet eens meer,’ zegt hij.

Over het pad komt de rest van het gezelschap aangeslenterd. Gisteren hebben wij hun levens beluisterd. Over kinderen, scheidingen, tweede huwelijken, beroepen en reizen hebben we gepraat. Na het ontbijt waaieren we weer uit. De een naar huis, de ander naar Nieuw-Zeeland. Het Italiaanse meisje nam geen deel aan het gesprek. Toen ik haar vroeg wat haar plannen waren, keerde ze van heel ver terug tot een werkelijkheid waar ze kennelijk niet tevreden over was en zuchtte: ‘Ik zou hier voor altijd willen blijven.’ Een vogel kijkt verlangend naar haar boterham maar ze houdt hem scherp in de gaten.

Voorbij Ravenshoe nemen we de groene route naar Millaa Millaa. Queensland-Atherton Tableland-Millaa Millaa. Heuvellandschap, sawahgroen, rijk. Na de outback wanen we ons in een ander land. Zwitserland zonder sneeuw maar met het groen van Ierland. Slanke koningsvarens om de boel te compliceren. Weldoorvoede koeien op weg naar boerderijen waaraan je kunt zien dat het een eer is om boer te mogen zijn. Oorspronkelijk was dit hele land regenwoud, de mens heeft veel gekapt, maar godzijdank is het nog zo dat de groene weiden tussen dichte bossen liggen. En niet, zoals in alle andere gekapte gebieden, dat een spaarzame boom droevig naar zijn vermoorde familie staat te kijken.

Na alle droogte in de outback vind ik het groen in Queensland een tikkeltje onbeleefd. Zou het nu aarzelend groen zijn, hier en daar een beetje, dan zou ik er niet over vallen, maar dit Ierse groen, nee Queensland moet zich schamen. Zouden ze nou echt niet vanuit het natte noorden een pijpleiding naar het droge midden kunnen aanleggen? Kost een lieve duit, maar het zou wel de ontwikkeling van een kolossaal gebied betekenen. Als ik op die gedachte kom zullen grotere geesten voor mij hier ook wel aan gedacht hebben. In het van alle kanten schoongepoetste dorpje Yungaburra – vogels vliegen naar verderop omdat ze niet boven de huizen, de straten, ja zelfs de perken en tuinen durven te poepen – schildert de van afkomst Hollandse schilderes Ludij Peden. Het moet haar goed gaan want ze heeft haar eigen permanente expositie in een oud, houten kerkje. Een droomruimte voor een schilder. Argwanend geworden door onze ervaring met een Hollandse schilder in Alice Springs, begroeten we haar afstandelijk. Gelukkig, Ludij Peden kan het. En ze heeft geen kapsones. Geboren in Amsterdam, in 1948 met haar ouders naar Australië gekomen. En hoe gaat dat dan? Op een dag begon ze te schilderen. Les krijgen kon niet, waar zou ze vanuit dit geïsoleerde dorpje naartoe moeten? En ze schilderde wat ze zag, zonder omwegen. Huizen, veel huizen en die prikkelen de fantasie hier heftig. Langzaam ging ze verder, twee kinderen aan de rand van een meer, aborigines op het strand. Felle kleuren, niet de zachte tinten die ze gebruikt hebben voor de huizen. We bewonderen en genieten, tijd om naar Ludij toe te gaan. We komen uit Holland, ach dat is leuk, ze komt vaak terug naar Amsterdam. Ze wil leren, zegt ze. Wij zeggen dat we trots op haar zijn, hetgeen paternalistisch gedacht is want Ludij is Australische en spreekt geen woord Nederlands. Ze kan het overduidelijk zeer goed zonder onze trots stellen. Zou ze wel Nederlands spreken, dan zou ze op onze opmerking dat ze vast en zeker goed verkoopt, antwoorden dat ze niet mag klagen, nu lacht ze met Australische openhartigheid dat het haar uitstekend gaat…

Sliepen we gisteren nog in een stilstaande trein, vannacht staan we voor een waterval.

Tegen vijf uur komen we aan bij de Millaa Millaa-watervallen. Een paar jonge rugzakkers zwemmen in het ijskoude water. De chauffeur van hun minibusje komt naar ons toe, wijst omhoog en zegt: ‘Goed kijken, daar hoog in die boom zit een klimmende kangoeroe.’ Ik haal de verrekijker te voorschijn en ontdek met enige moeite hoog in de aangewezen boom een kangoeroe die juist op weg is naar een andere tak. Een climbing kangaroo, een zeldzaamheid. ‘Reken er maar op dat jullie nu iets zien dat 99,9 procent van de Australiërs nog nooit gezien heeft,’ zegt de buschauffeur. Het gevoel uitverkoren te zijn, is dat de reden dat we besluiten vlak voor de waterval te overnachten? Het begint te regenen, wat zojuist nog aantrekkelijk was wordt nu miezerig, maar aan de andere kant, we slapen niet iedere nacht in met het gedonder van neervallend water.

Van alle kanten zijn we gewaarschuwd voor ‘road trains’. Vrachtauto’s met aanhangwagens. Maar wat voor vrachtauto’s! En hoeveel aanhangwagens! Monsters van staal die op je afkomen, met een ijzeren buizenstelsel voorop waar je bang van wordt. Niets of niemand ontziend razen de road trains over de wegen, stoppen of zelfs inhouden is er niet bij. Zou ook niet kunnen want geen chauffeur ter wereld zou deze gevaarten in bedwang kunnen houden. Het aantal aanhangwagens verschilt per staat, het maximum is vier. ‘Ga zodra er een op je afkomt van de weg af,’ werden wij gewaarschuwd, ‘de road trains rijden altijd door.’ Wij hebben die waarschuwing niet nodig. De eerste de beste gigant die we aan de horizon zien verschijnen, jaagt ons dermate veel angst aan dat we niet weten hoe snel we van de weg af moeten komen.

Die stellage voorop heet ‘roobar’. Een stang om kangoeroes op te vangen. Wij hebben er ook een op onze gehuurde bushcamper. Gelukkig hebben we die ene kangoeroe die vlak voor ons de weg overstak, weten te ontwijken. Bij de road train is daar geen sprake van. We zien dan ook bijna meer dode dan levende kangoeroes. Hoe komt dat, dat die kangoeroes die wegen maar oversteken? Antwoord: door de dauw of de regen is het langs de weg natter. Daardoor is er nog een beetje gras. En daar komt een kangoeroe op af. Wordt hij tijdens de maaltijd overvallen door snel naderende auto’s, dan schrikt hij en… rent als een dolle óf de veiligheid óf een wisse dood tegemoet.

We zijn op bezoek bij de tweeëntachtigjarige Fred en Dulcie. Ze wonen in een mooi huis vlak bij Malanda in Queensland. Fred werkte in de mijn – op zoek naar tin – of hij was boer. Waar wat te verdienen viel was Fred. Nooit een uitkering gehad, altijd werken. Kijkt verliefd als hij over de mijn vertelt. Zowel hij als Dulcie straalt iets uit dat alleen voorkomt bij mensen die samen het leven geleefd hebben. Wat hen boeide was: zelf iets vinden. Niet bezeten van hebzucht, niet ‘koeien die dikker worden of tomaten die groter groeien’, maar het zelf vinden. Dat betekende voor hem de mijn. ‘Zonder Dulcie had ik het nooit gered. Ik ging de mijn in en Dulcie kookte, waste, gaf de kinderen les, sloofde.’ Ze kijken verliefd naar elkaar. In weinig landen heb ik een man met zoveel respect over zijn vrouw horen praten. En in geen land heb ik op winkels en op naamplaatjes bij boerderijen de naam van de man en die van de vrouw zien staan.

Voor we op weg gaan naar Cairns zwemmen we naakt in Lake Tinnaroo. Hoewel er geen mens te zien is zou geen Australiër ons voorbeeld volgen. Dit is nog een preuts land. Wij schuifelen dan ook besmuikt, een handdoek voor de edele delen, naar het meer. Dompelen ons onder in het water en hebben het voor het eerst sinds lange tijd koud. En hoe koud! De natuur om ons heen is miljoenen jaren oud en wij voelen ons honderden jaren jong. We zouden hier willen blijven want over Cairns heb ik gelezen: ‘now firmly established as one of Australia’s top travellers’ destinations’. Maar een paar uur later zijn we in Cairns.