Een jaar

Tussen de derde en de vierde reis ligt een jaar.

Dat jaar is gevuld met organiseren en nog eens organiseren. De normale dingen doen, zoals brieven schrijven, boeken lezen, kaarten bestuderen. En de gekste dingen, zoals de film ‘Priscilla’ bekijken omdat iemand vertelt dat er prachtige opnamen van de natuur rond Alice Springs in te bewonderen vallen. Anderhalf uur keken we naar de belevenissen van drie travestieten, wachtend op de prachtige opnamen van de natuur…

Als ik het over lezen heb bedoel ik ook echt lezen. Dus alles. Over een boek wil ik iets zeggen: Ongetemd van de aboriginal Herb Wharton. Dat boek gaf mij een dieper inzicht in twee zaken waar wij mee te maken zullen krijgen: de aborigine en de ondoorgrondelijkheid van de natuur. Eerst iets over dat laatste: bij een eerste blik in fotoboeken lijkt Australië heel wat. Maar tuur je langer naar die foto’s, dan schrik je. Droog, dor, kaal, miezerig groen, heuvels zijn amper heuvels, na tien kangoeroes weet je het wel, beetje overal hetzelfde. Heel veel stranden, niets op aan te merken, maar je gaat niet helemaal naar Australië om op een strand te liggen. Wegen als kaarsrechte strepen door bar en eenzaam land. Zelfs als je naar de foto’s kijkt komt het stof je neus uit. Je gaat twijfelen. Terwijl we er geweest zijn! Ook aan Tasmanië! Was het nou wel zo mooi? Waren we eerlijk toen we zeiden ‘paradijs op aarde’?

Het boek Ongetemd hielp mij me te verplaatsen in de mensen die in de eenzaamheid van dat land wonen: de veedrijvers in de outback (binnenland). Herb Wharton beschrijft de levens van de blanke Sandy, de aborigine Bindi en de hoofdpersoon Mulga, van moederskant een bloedverwant van Bindi en door zijn Ierse vader bloedverwant van Sandy. Later schrijft Mulga een boek, en uit dat boek wil ik enkele zinnen overnemen:

‘Niets van de rijkdommen van de grote mijnen was naar deze eigenlijke bezitters van het gebied gegaan. Zij zwierven ontheemd en gedesillusioneerd rond terwijl hun moeder Aarde dag en nacht de ontelbare rijkdommen ontnomen werd die de grote groep ‘uitheemsen’ in staat stelde van een leven te genieten waarvan zij, de inheemsen, in hun land van herkomst alleen maar konden dromen. Dat zulke armoede bestond bij een volk te midden van al deze rijkdom, ging je verstand te boven. Veel mensen verklaarden graag dat de aborigines niet te helpen waren. ( ) Hadden de aborigines dan niet over een deel van de winst uit de minerale rijkdommen kunnen onderhandelen met de overzeese kopers? Mulga dacht hierover na. Als alle mineralen gedolven waren en de concessies op de enorme landerijen afliepen en het land kaalgegraasd was door de geïmporteerde schapen en runderen, wat zou er dan met de welvaart van de immigranten gebeuren? Bij dit tempo zouden Australië’s natuurlijke bronnen nog geen tweehonderd jaar meegaan. Mulga vond dat degenen die het land exploiteerden, zowel boven als onder de grond, de ware bewakers van dat land het een en ander verschuldigd waren: op zijn minst een behoorlijke manier van leven en een goede gezondheid. Hij was er overigens wel van overtuigd dat het geen oplossing voor de aborigines was naar de bush terug te keren om daar in zelf voorgestelde afzondering te leven. Daar waren ze uit het zicht en uit de gedachten… totdat er een toeristenbus zou stoppen en ze ook zelf nog werden geëxploiteerd, zoals het land, om de blanke toeristenindustrie van dienst te zijn.’

Woorden die me raken.

Aan het eind van dit boek richt de schrijver zich via Bindi nogmaals tot de lezer: ‘Bindi besefte dat behalve de mijnindustrie de landelijke veeteeltindustrie de enige was die voor werkgelegenheid zorgde in het binnenland, of het nu rund- of schapengebieden waren. De enige andere manier om geld te verdienen was de onaangeboorde bron van inkomsten uit toerisme, maar zelfs in hun eigen gebied werden de aborigines door de blanke reisbureaus geëxploiteerd. Eerst was hun land afgenomen zodat het uitheemse vee kon grazen, toen werden de mineralen uit de grond gehaald zodat de levensstijl van de blanken voortgezet en verbeterd kon worden, terwijl de aborigines verder en dieper het droge en onvruchtbare binnenland in gedreven werden. Toen begonnen de toeristen te komen, om het “ongerepte Australië” te zien. Op geld beluste mensen hadden de toeristendollar ontdekt. Dit ooit afschuwelijk droge binnenland, te waardeloos om er vee te laten grazen en door niemand gewild behalve als een plaats voor de zwarten, ver weg van de blanke steden, was nu veel geld waard. En nog steeds was de enige die ervan profiteerde de blanke die het toerisme leidde. Zelfs de gewijde plaatsen van de aborigines werden geëxploiteerd voor de nieuwste heilige: de dollar. De aborigine werd gedwongen stil te zitten en te glimlachen terwijl de toeristencamera’s klikten. De dollars stroomden binnen, maar gingen niet naar de spelers die voor de foto’s poseerden. Die kregen een klopje op de schouder.’

Het zweet breekt me uit. Ik zie het tafereel voor me, een potsierlijk uitgedoste groep toeristen… ik schaam me, maar krijgt de aborigine het daar beter door? Ik heb er geen zin in! Kan ik nou nooit eens naar een land waar niets aan de hand is? Als Australië een aborigine-probleem heeft, kan ik dat dan oplossen?

Lout brengt thee, ziet dat ik aan het werk ben en zegt: ‘Houd je een beetje in.’

De vierde keer

Op dat hele kolossale Schiphol is maar één baan beschikbaar vanwege zijwind… We kunnen mensen naar de maan schieten, via de computer een kind verwekken bij een wildvreemde mevrouw aan het andere eind van de wereld, maar met een beetje zijwind ‘stijgen we voorlopig niet op’. Deze vertraging betekent dat we onze aansluiting in Londen missen, waardoor we… dertien uur op Heathrow vastzitten. Wat doet een mens dertien uur op een luchthaven? Slenteren, zich verbazen over de achteloosheid waarmee mensen zich de duurste spullen aanschaffen, een fles parfum van driehonderd gulden? Pakt u maar voor me in, en vaststellen dat wat in het begin nog indruk maakte, naarmate de uren verstrijken en het stiller en stiller wordt, van poepdure glamour terugkeert tot normale proporties: een winkel waarin mensen werken die blij zijn dat ze eindelijk naar huis kunnen.

Wij kopen boeken en van de 20 pond die we van Qantas gekregen hebben omdat het erg verdrietig voor ons is, al dat wachten, gaan we eten. De bedoeling van het restaurant is dat de bezoekers vergeten dat ze haast hebben, en daarom hebben de interieurspecialisten het erg functioneel gezellig gemaakt. Het resultaat kan niet anders dan als een dodelijk niets omschreven worden. Niet saai of burgerlijk of ongezellig, nee helemaal niks. Aan het tafeltje naast ons zit een man alleen. Omdat wij altijd iedereen die in ons gezichtsveld komt van een verleden en een toekomst voorzien, stel ik al direct vast dat hij ‘een typische vrijgezel’ is. We fantaseren over zijn sterke moederbinding en, vanwege een GSM die hij niet met rust kan laten, over een nog nader door ons te ontdekken neurose. Even later blijkt dat de man al zesentwintig jaar in Leiden woont, vloeiend Nederlands spreekt, over een goed gevoel voor humor beschikt, getrouwd is uit welk huwelijk twee inmiddels getrouwde dochters zijn voortgekomen… Net op tijd worden we gewaarschuwd onze fantasie te beteugelen en er, zeker met het oog op Australië, altijd aan te denken dat overal een emigrant kan zitten!

Al met al komen we na achtendertig uur in Sydney aan, om half zeven in de ochtend, dus redelijk aangeslagen. Na de vriendelijke douane gepasseerd te zijn zitten we vijf minuten later vast in een wurgende file. Sydney trakteert ons ook nog eens op regen. Een jaar hebben we ons op de terugkeer verheugd, nooit hebben we aan file en regen gedacht. Nu kijken we uit ons raampje, we staan stil en het zeikt. Geen ander woord voor, het zeikt. Maar… alles wordt goed gemaakt wanneer we dan eindelijk het Hughenden Boutique Hotel binnenstappen.

Zelden heb ik me zo onmiddellijk thuisgevoeld in een hotel als in dit Hughenden. Een oud Victoriaans huis dat kennelijk met veel liefde is ingericht. Ik krijg een brochure waarop drie foto’s. Het hotel van de buitenkant, een trap en de eetkamer. De bijschriften zijn citaten uit de boeken van Emily en Charlotte Brontë en Jane Austin. Ik bedoel, een foto van een trap en dan een tekst uit Jane Eyre ‘De treden en de leuning waren van eikenhout, het raam was hoog…’ dat is toch bijzonder? Op onze kamer tekeningen van Carlos Barrios met, keurig ingelijst, het verhaal van zijn leven. Op het bureau, op de tafeltjes, overal ontdekken we antiquiteiten die uit grote zorgeloosheid of met een onnoemelijk vertrouwen in het goede van de mens daar zijn neergezet. Logeren in een met veel zorg onderhouden museum, dat is het.

Vooral niet gaan slapen!

Wakker blijven tot vanavond. De stad in. Met bus 380 over de eindeloos lange Oxford Street naar Hyde Park. In een jaar niets veranderd, alleen was er toen stralende zon en schuifelen we nu armoedig, met de regenjacks aan, door Liverpool Street. Hoeveel folders hebben we niet in handen geduwd gekregen van Darling Harbour, het ultramoderne pretpark van Sydney? We lopen er nu, van plas naar plas. Anderhalve man en een paardenkop, ouders met jengelende kinderen, een verdwaalde aborigine. Het Sydney Aquarium, ‘een van de grootste ter wereld’, dat had ik niet gedacht. Vooruit maar, omdat het regent. Geopend in 1988, maar liefst 11 000 vissen. In 1998 kwam het Great Barrier Reef Complex klaar, en mocht ik me tegen de tijd dat ik daar in het echt ben, niet direct gewonnen willen geven, dan kan ik dat nu hier in het namaak doen. Een soort Panorama Mesdag: zee, strand, in de verte groene eilanden, en dan echte vissen. We vergeten achtendertig uur reizen, de miezerige regen buiten en verzekeren elkaar ervan dat we dit niet hadden willen missen. Haaien, pinguïns, zeehonden, de baramundi, de saratoga, de silver batfish, de snapper, allemaal zwemmen ze langs om even kennis te maken. En om ons te waarschuwen! ‘Denk er aan, achter glas lijken we onschuldig, maar pas op, jullie gaan reizen, af en toe gaan jullie zwemmen, en dan zitten wij niet meer achter glas!’

Van het grootste aquarium naar het grootste olympisch stadion, dat is een stap die je in Australië zonder al te veel moeite kunt zetten. Met de trein kunnen vijftigduizend mensen per uur vervoerd worden naar de plaats waar nog maar kort geleden twintigduizend stuks vee per dag geslacht werden… wie de sport wenst te vergelijken met een slachtveld kan niet beter terecht dan bij de Olympische Spelen van 2000 in Sydney!

Wij worden rondgeleid door de fraai gevormde Elsie Hasting, wier ouders eens uit Peru kwamen. Daar wil ik graag meer over weten, maar Elsie heeft een les uit het hoofd geleerd en die zal ze opzeggen ook. ‘Het stadion is het grootste ter wereld en biedt plaats aan 110 000 mensen, de Super Dome kost 197 miljoen dollar, het zwembad zal plaats bieden aan 15 000 toeschouwers…’ ze dreunt maar door. Hoe stop ik haar? We komen toch wel onder de indruk want de aanleg, de ruimte, de gebouwen, het immense stadion en het schitterende treinstation roepen niets anders dan oprechte bewondering op. Australië heeft zoveel ruimte dat mensen rond een tafel kunnen gaan zitten en zeggen ‘laten we Homebush Bay nemen om de boel op te bouwen’, en dan hebben we het over, laat ik maar wat zeggen, een kwart van Nederland.

Eindelijk lukt het me Elsie’s aandacht te trekken. ‘Tell me Elsie,’ begin ik, ‘waarom wil Australië de Spelen? Is dat vanwege de nationale trots, is het om de poen of is het vanuit een minderwaardigheidscomplex? Wil Australië de wereld laten zien dat het geen achtergebleven gebied is?’ Ze kijkt me aan, lijkt me voor het eerst te zien en antwoordt: ‘Het eerste en het laatste, we zijn er trots op de wereld te laten zien wie en wat we zijn.’

Straks heeft men veertigduizend vrijwilligers nodig.

Die zullen er moeiteloos komen.

Want met die trots zit het wel goed.

Later, gedurende onze reis, komt het gesprek vaak op de Olympische Spelen. Niet iedereen is even enthousiast als Elsie. Sceptici wijzen ons op de verkeerschaos die zal ontstaan. ‘Er worden inderdaad wegen gebouwd, maar dat zal niet helpen. Files zijn onvermijdelijk en die zullen de Spelen verpesten.’ Minder vaak hoorden we over demonstraties van aborigines of sympathisanten met het aborigine-probleem. Juist omdat het aborigine-probleem in Australië een slapend probleem lijkt, viel ons de ernst op waarmee men ons op die demonstraties wees. Welke blanken willen de Spelen aangrijpen om hun verbondenheid met de aborigines wereldwijd bekend te maken? Ligt het in de aard van de aborigine de Spelen aan te grijpen om ruchtbaarheid aan zijn gevoelens te geven? Wanneer wij daarnaar informeerden kregen wij het ontwijkende antwoord: ‘Doel is wereldwijd de aandacht te vestigen op de wijze waarop Australië met de aborigines omgaat. Dat zal ons land geen goed doen en de sfeer van de Spelen verzieken.’

En van de Olympische Spelen naar Mardi Gras, kan een mens verder springen?

Mardi Gras is het ieder jaar op de laatste zaterdag van februari terugkerende groots opgezette homo- en lesbofeest van Australië in Sydney. Een optocht door de stad, waar duizenden aan deelnemen en honderdduizenden naar komen kijken. Wij ook, ik half op een kistje, geperst tegen een mevrouw met wie ik, ondanks een urenlange lijf-aan-lijfrelatie, zelfs niet tot een gesprek kan komen, Lout geworpen tegen een stevig uit de kluiten gewassen heer uit Perth, die haar echter niet meer ziet staan op het moment dat de optocht in zijn gezichtsveld komt. Zelden heb ik iemand in zo’n mum van tijd zien veranderen als deze man vlak voor me. Van een potige boer in een oprechte homoseksueel. Van houterig in elegant. Tegen wie het in de optocht maar horen wil, kirt hij blij ‘Happy Mardi Gras’, zoals we elkaar met Kerstmis blijde dagen toewensen, waarbij zijn stem plotseling enkele octaven hoger ligt dan voor de aanvang van de optocht. Maar ja, helemaal uit Perth komen om een avond jezelf te mogen zijn, dan mag je uit je dak gaan van opwinding. Als openlijk uitkomen voor je ware geaardheid in een grote stad als Perth al een probleem is, hoe diep moet het vraagstuk dan niet in de rest van Australië zijn weggestopt?

Ingespannen turend naar de optocht borrelen de vragen bij mij op. Tot voor kort was homoseksualiteit absoluut verboden in Australië. Mardi Gras is allereerst een vrijheidskreet. Tevens een waarschuwing: talrijk zijn de borden met de niets verhullende tekst ‘It is not over’. We zijn er nog niet. Weer moet ik denken aan de voorouders van die duizenden die nu, veelal zeer schaars gekleed, duidelijk bevrijd van een last, vrolijk en verleidelijk voorbij dansen. Want juist voor velen van de gestraften, die in mensonwaardige omstandigheden leefden, was het bedrijven van de liefde met iemand van dezelfde sekse, de enige mogelijkheid om de dagelijkse ellende te vergeten. Dat moet wel de aanleiding geweest zijn om diezelfde relatie, toen zich geleidelijk een gemeenschap begon te vormen die enigszins te vergelijken viel met die in het moederland, zo streng aan te pakken. In het beruchte Port Arthur op Tasmanië vielen ons juist de gevallen op van gevangenen die waren ‘gestraft wegens sodomie’. Waar men in andere delen van de wereld genuanceerd begon te denken, bleef Australië achter. Misschien is die houding een reactie op het verleden, en niet alleen maar bekrompenheid. Juist vanwege dat unieke verleden verdient Australië het dat de bezoeker genuanceerd probeert te denken.

Mardi Gras is in de eerste plaats een afrekening met tweehonderd jaar onderdrukking. Het is een schreeuw om erkennning. Maar bijna nog belangrijker is de vraag waar die onderdrukking op is gebaseerd.

De optocht op zichzelf is minder belangrijk. Uiteraard is hij dat wel voor de deelnemers. De neutrale toeschouwer ziet een chaotische troep aan zich voorbijtrekken. Artistiek valt het tegen. De praalwagens pralen aarzelend. Aan de andere kant had ik niet verwacht ontroerd te zijn. En dat ben ik. Door ouders die op een kartonnen bord de tekst meedragen dat ze van hun gay zoon houden. Door een huppelende dominee met een bord ‘gay quaker’. Door een meisje in een rolstoel dat met een intens blij gezicht voortgeduwd wordt door haar vriendin. En door die man uit Perth voor me, die in eigen omgeving nog altijd een rol moet spelen.

Ook de stemming onder het publiek verrast me. Geen seconde vijandigheid, niet van de homo naar de hetero, omgekeerd ook niet. Integendeel, wij worden omringd door een hartverwarmende vriendelijkheid. ‘Dat was 20 jaar jaar geleden wel anders,’ vertelt een mevrouw ons, ‘de eerste Mardi Gras heerste er angst. Niemand wist hoe de gespierde hetero’s zouden reageren bij het zien van de provocerend heupwiegende homo’s.’

Sydney heeft geen enkel probleem met Mardi Gras.

Maar Sydney is Australië niet.

‘Morgen is alles weer gewoon,’ zegt een intens blijde homo.

Leuke zin want hij bedoelt natuurlijk te zeggen dat alles morgen weer ongewoon is. En dat is precies waar Mardi Gras over gaat.