De weg naar Leenane was totaal anders dan Lucy zich had voorgesteld. Hier geen drukke snelwegen zoals in Nederland, maar rustige tweebaanswegen die door kleine dorpjes kronkelden. Hard rijden was er niet bij. Het kwam regelmatig voor dat ze kilometers lang achter een vrachtauto of zelfs een tractor moest blijven hangen omdat de weg te smal was om te passeren. Naarmate ze de westkust naderde, werd het landschap ruiger en uitgestrekter. Aan de horizon verschenen golvende heuvels en bergtoppen, en de dorpjes werden spaarzamer en steeds kleiner.
In Castlebar hield ze een lunchstop. Genietend dwaalde ze door de straten van het levendige marktplaatsje. Ze keek vertederd naar de vele pastelkleurige huizen en kleine winkeltjes die wel uit een andere tijd leken te komen. De spanning van de afgelopen maanden leek langzaam uit haar weg te vloeien. Het levensritme lag hier een stuk lager dan in Nederland en alleen dat had al een weldadige invloed op haar.
Ze at een sandwich in een kleine lunchroom, waar de serveerster gezellig een praatje met haar aanknoopte. Toen Lucy spontaan vertelde dat ze onderweg was naar Leenane, begon het meisje te stralen.
“O, je zult het daar prachtig vinden,” riep ze enthousiast uit. “De eerste blik op de fjord vergeet je je hele leven niet. En de Maamturk Mountains! Mijn vriend en ik gaan daar in de zomer regelmatig wandelen. Het is er zo mooi.”
Mooi was het inderdaad, dacht Lucy toen ze na Westport aan de laatste kilometers naar Leenane begon. Niet lieflijk mooi, maar woest mooi. Je kon zien dat de natuur hier het land nog in zijn greep had, dat mensen getolereerd werden, maar niet de baas waren. Bruine veengebieden en kale bergen werden afgewisseld met spectaculaire zeegezichten en golvende heuvels.
En dan het licht. Op de een of andere manier leek het licht hier heel anders. Feller, scherper, maar ook mystieker. Ja, mystiek was het juiste woord. Ze zou helemaal niet vreemd opkijken als er opeens een kabouter of elfachtig wezen voor haar op de weg zou opdoemen die een lift wilde hebben.
Lucy grinnikte hardop om haar vreemde gedachten.
Nou ja, Ierland was nu eenmaal een land waar sagen en mythen verweven waren met het leven van alledag. En nu ze hier zelf rondreed, kon ze zich dat helemaal voorstellen. Het hoorde gewoon bij deze omgeving.
Naarmate ze Leenane naderde, begon haar hart sneller te kloppen. Zou ze Nick vandaag al terugzien? Hoe zou hij op haar komst reageren? Hij wist niet eens dat ze naar hem onderweg was. Niemand wist het, alleen Agnes en Ruud. Zelfs aan Koen had ze de echte reden van haar reis naar Leenane niet verteld.
Koen…
Haar gezicht betrok. Ze kon niet aan hem denken zonder een schuldgevoel te krijgen. De ontdekking dat Nick weer kon zien en het plotselinge besluit dat ze naar Ierland zou gaan om hem op te zoeken, hadden haar de afgelopen twee weken zo in beslag genomen, dat ze hem - hoe erg het ook klonk na de zes maanden die ze toch min of meer samen hadden doorgebracht - eigenlijk op slag was vergeten.
Er waren allerlei dingen die geregeld moesten worden, de vlucht, de auto, een hotel. Ze had het veel te druk gehad om in te gaan op zijn pogingen het weer goed te maken. Hij had een paar keer gebeld, maar ze had hem een beetje afwezig afgepoeierd, gezegd dat ze naar Ierland ging om haar gedachten op een rijtje te zetten en dat ze hem na de vakantie wel zou bellen om hun relatie eens goed door te praten. En daarna had ze niet meer aan hem gedacht.
Schandalig eigenlijk, dacht ze nu terwijl ze de slingerende asfaltweg, die haar naar de baai van Killary moest brengen, volgde. Het was niets voor haar om zo onverschillig om te gaan met de gevoelens van anderen.
Koen was altijd heel aardig voor haar geweest. Net als Gerben vóór hem. En ze had hen allebei behandeld alsof ze er niet echt toe deden. Het leek wel of ze allergisch was voor aardige mannen en alleen verliefd kon worden op kerels die háár behandelden alsof ze er niet toe deed. Zoals Arjan had gedaan. Zoals Nick deed.
Met een diepe zucht schakelde ze terug voor de bocht. Misschien had haar moeder wel gelijk en mankeerde er iets aan háár. Misschien…
Haar gedachten werden abrupt afgebroken toen ze de bocht uitkwam en de baai zich plotseling in al zijn glorie en grootsheid voor haar uitstrekte. Ze slaakte een kreet van verrassing en draaide onmiddellijk de parkeerplaats op die een paar honderd meter verderop lag. Dit moest ze op haar gemak bekijken. Zoiets moois, zoiets indrukwekkends had ze nog nooit gezien.
Snel stapte ze uit. Ze pakte haar fototoestel en liep naar het eind van de parkeerplaats, waar een klein muurtje de enige scheidingslijn met het daarachter gelegen helderblauwe water was. Links en rechts lagen bergkammen die elkaar aan de horizon leken te raken. De weerspiegeling in het gladde wateroppervlak gaf een gevoel van weidsheid dat letterlijk adembenemend was.
Overmand door de prachtige natuur ging Lucy op het muurtje zitten om het landschap op zich in te laten werken.
“Mooi, hè?” klonk ineens een mannenstem.
Verschrikt keek Lucy op. Een man van een jaar of vijftig stond op nog geen twee meter afstand naast haar het uitzicht te bewonderen. Ze was zo gefascineerd geweest door de aanblik van de fjord dat ze hem niet had horen aankomen.
“Ja, inderdaad,” beaamde ze glimlachend. “Je zou er uren naar kunnen kijken zonder dat het gaat vervelen.”
De man knikte. Hij had een vriendelijk gezicht, met rimpeltjes bij zijn ogen die aangaven dat hij graag lachte. Hij wees naar de bergen aan de rechterkant van de fjord en zei peinzend: “En toch, ondanks al die schoonheid, hebben zich hier de zwartste bladzijden uit de Ierse geschiedenis afgespeeld. Deze streek draagt nog steeds de littekens van de Great Famine, de grote hongersnood die in een paar jaar tijd meer dan de helft van de Ierse bevolking uitroeide. Zie je die strepen daar die kriskras door het landschap lopen? Dat zijn famine roads. Wegen die nergens naartoe gaan en nergens vandaan komen.”
Lucy keek hem verbaasd aan. “Waarom zijn ze dan aangelegd? Dat slaat toch nergens op?”
“Nee.” De man staarde nog steeds naar de bergen.
“Als je je ogen tot spleetjes knijpt en goed kijkt, kun je heel misschien in je verbeelding de mensen zien die in lange rijen aan die wegen werkten. Hoor je hun kreten, hun gesteun en hun verwensingen aan het adres van de Engelsen? Het is 1845, het jaar dat de aardappeloogst werd aangetast door een allesverterende schimmel. Twee miljoen Ieren emigreerden naar Amerika en van de mensen die hier bleven, stierf één miljoen van de honger. Er was geen werk, geen geld. Hele gezinnen werden door de Engelse landheren van het ene op het andere moment uit hun woningen gezet, omdat ze door de mislukte oogsten de pacht niet meer konden betalen. Als dieren leefden ze in holen of gewoon langs de kant van de weg.”
Zijn stem kreeg een haast bittere klank toen hij verderging: “De Engelse overheid werd onder druk gezet door het buitenland en gedwongen om de Ierse boeren te helpen. De hoge heren weigerden echter om ‘zomaar’ geld of voedsel uit te delen en bepaalden dat alleen degenen die werk hadden iets konden krijgen. Maar er wás geen werk, dat was het probleem. Toen zijn de famine roads ontstaan. Wegen die nergens heen gaan en nergens vandaan komen, gemaakt door mensen die nauwelijks nog op hun benen konden staan, maar met hun laatste krachten de stenen achter elkaar legden om hun kinderen eten te geven. Alleen omdat de Engelse overheid weigerde om ‘zomaar’ voedsel uit te delen.Hij zweeg even en staarde hoofdschuddend voor zich uit. “Die bergen daar hebben een leed gezien dat jij en ik ons niet voor kunnen stellen. Heb je wel eens gehoord van de Doolough tragedie? Nee? Wil je het horen?”
Toen Lucy knikte, schraapte hij zijn keel, kneep zijn ogen een beetje samen en begon op zangerige toon te vertellen: “Op een gure maartse dag in het jaar 1849 verzamelde een groep van zeshonderd wanhopige mannen, vrouwen en kinderen zich bij het armenhuis van Louisburgh, net onder Westport. Ze hoopten dat ze daar een maaltijd zouden kunnen krijgen, maar de huisbewaarder weigerde hen het aanwezige voedsel te geven omdat hij daarvoor geen opdracht had gekregen van het bestuur. Helaas was er die dag niemand van het bestuur zelf aanwezig, maar de man zei dat er de volgende dag in de Delphi Lodge, een groot landhuis dat net buiten Leenane ligt, een belangrijke vergadering was gepland waarbij twee leden van het armenhuisbestuur van Louisburgh aanwezig zouden zijn. Als die toestemming zouden geven, was het probleem opgelost.”
Lucy luisterde gefascineerd toe. Ondanks de stralende dag voelde ze een rilling over haar rug lopen. Ze zag de wanhopige menigte gewoon voor zich, hoorde de jammerkreten van de moeders, het krijsen van de hongerige baby’s.
“Het was al bijna donker en bitterkoud,” ging de man verder, “maar het was de enige mogelijkheid om aan eten te komen. De kortste weg naar de Delphi Lodge was door de bergen, bijna twintig kilometer over een smal voetpad dat door ijskoude rivieren en open vlaktes voerde. De zeshonderd mannen, vrouwen en kinderen vertrokken diezelfde avond nog uit Louisburgh en degenen die de barre nachtelijke tocht overleefden, arriveerden de volgende dag tegen lunchtijd bij de Lodge. Daar werd hen echter verteld dat de hoge heren niet gestoord mochten worden omdat ze net aan de lunch waren begonnen. Er zat niets anders op dan te wachten. Uren later verschenen de twee bestuursleden eindelijk op het bordes, alleen om de uitgehongerde menigte weg te laten jagen door soldaten. Met lege handen, lichamelijk uitgeput en geestelijk gebroken, aanvaardde de groep de terugtocht naar Louisburgh, ditmaal over de langere, maar iets makkelijker begaanbare kustweg. Slechts een handjevol mensen overleefden de barre tocht. Men zegt dat in de dagen erna honderden lichamen op de kust bij Killary zijn aangespoeld.”
“Wat afschuwelijk!” riep Lucy uit.
“Ja, dat waren barre tijden,” beaamde de man.
Na een korte stilte vervolgde hij: “Sinds een aantal jaren wordt er in de maand mei een wandeling georganiseerd van Louisburgh naar de Delphi Lodge. De wandelaars volgen dezelfde route door de bergen die tijdens die vreselijke nacht door de groep werd afgelegd. Midden in de Doolough Vallei staat nu een eenvoudig monument van steen met daarin uitgehakt een citaat van Mahatma Gandhi en jaarlijks nemen honderden mensen deel aan deze Famine Walk. Het is een eerbetoon aan hen die omkwamen, maar het herinnert ons er ook aan dat er nog steeds miljoenen mensen op deze aarde zijn die dagelijks honger lijden. Er is veel veranderd sinds 1849, maar het voedsel dat de aarde ons geeft, wordt helaas nog net zo oneerlijk verdeeld als destijds hier in Louisburgh.”
Met verdacht glanzende ogen staarde Lucy naar de bergen in de verte. Het landschap leek ineens niet meer zo zonnig na dit droevige verhaal.
De man merkte haar ontroering op.
“Ik zie dat ik je hart heb geraakt,” zei hij zacht. “Je hebt vast een Ierse ziel, ook al kom je niet van hier.”
Snel knipperde Lucy haar tranen weg.
“U kunt ook zo prachtig vertellen,” verdedigde ze zich glimlachend. Ze stond op en veegde tersluiks over haar ogen. “U bent het levende bewijs dat de Ieren inderdaad zulke goede verhalenvertellers zijn als altijd wordt beweerd. Dank u wel. Ik vond het heel interessant.”
“Als je nog meer wilt weten, moet je zeker een bezoekje brengen aan het Sheep and Wool Centre. Het ligt daar, tegenover de parkeerplaats aan de andere kant van de weg,” wees de man. “Behalve souvenirs en toeristische informatie over de omgeving hebben ze ook een hele collectie boeken die over dit onderwerp gaan.”
Lucy knikte. “Dat ga ik een dezer dagen absoluut doen,” verzekerde ze hem. “Ik blijf twee weken in Leenane, dus misschien kan ik ook nog een keer naar dat gedenkteken waarover u vertelde. Het lijkt me heel indrukwekkend.”
Ze nam met een hartelijke handdruk afscheid van de man en liep, nog steeds in de ban van het verhaal, terug naar haar auto.
Wat een bijzondere ontmoeting, bepeinsde ze terwijl ze instapte en met een kalm gangetje de weg weer opdraaide. En wat wist die man veel af van de locale geschiedenis. Misschien woonde hij wel in de buurt en zou ze hem de komende weken nog een keer tegenkomen. Ze zou best nog wel meer willen horen. Hij kon echt prachtig vertellen.
Inmiddels was het echter al bijna vier uur geworden en hoog tijd om haar hotel op te zoeken.
Tot haar verrassing ontdekte ze dat het dorp slechts een paar honderd meter van de parkeerplaats verwijderd lag. De eigenaar van de Portfinn Lodge, waar ze de komende twee weken zou verblijven, had haar een uitstekende routebeschrijving gestuurd en nog geen tien minuten later parkeerde ze haar auto al voor de ingang.
Nieuwsgierig keek ze om zich heen.
Het langgerekte, wit geschilderde hotel dat op een heuvel aan de rand van Leenane lag, zag er vriendelijk en verwelkomend uit. Er hoorde ook een restaurant bij en Lucy verheugde zich nu al op de maaltijden. Ze had op internet gelezen dat de zoon van de hoteleigenaar jaren als chefkok in New York had gewerkt en onlangs naar Ierland was teruggekeerd om het al meer dan veertig jaar oude familiebedrijf van zijn vader over te nemen. Volgens de aanbevelingen zou een verblijf in de Lodge mede dankzij zijn culinaire talenten gegarandeerd genieten zijn.
Het was precies waar Lucy behoefte aan had na de afschuwelijke tijd die ze achter de rug had en de voornaamste reden waarom ze juist dit hotel had geboekt.
De eerste indruk bevestigde gelukkig alles wat ze over de Portfinn Lodge had gelezen. Ze werd hartelijk verwelkomd door Owen Daley, de bewuste zoon, en zijn twee English Springer spaniëls.
“Ik zie dat je niet bang bent voor honden,” constateerde hij lachend toen ze zich bij de enthousiaste begroeting van de twee honden meteen op haar hurken liet zakken om hen aan te halen. “Gelukkig maar, want ze horen er hier echt bij.”
Lucy kwam overeind.
“Ik ben gek op beesten,” vertelde ze glimlachend. “Wij hadden thuis vroeger ook een hond, dus ik ben het wel gewend. Het is dat ik hele dagen moet werken, anders zou ik er allang zelf eentje hebben.”
“Je mag ze rustig meenemen als je gaat wandelen,” zei Owen lachend terwijl hij haar koffer pakte en haar voorging naar haar kamer. “Een beetje beweging is goed voor hen, want dat komt er de laatste tijd eigenlijk te weinig van. Ze luisteren uitstekend, dus daar hoef je je geen zorgen over te maken.”
Hij deed een deur open en maakte een uitnodigend gebaar. “Ga je gang, dit is jouw kamer voor de komende twee weken. Ik hoop dat het naar je zin is.”
Vol verwachting stapte Lucy over de drempel.
De kamer lag op de begane grond en had openslaande deuren naar een tuin die uitkeek over Killary Harbour.
“O, wat een heerlijke kamer!” riep ze spontaan uit. “Lekker licht en ruim en dat uitzicht!” Opgetogen keek ze hem aan. “Ik denk dat ik het hier uitstekend naar mijn zin zal hebben.”
“Dat is ook de bedoeling,” zei haar gastheer droogjes.
Hij zette haar koffer op een laag tafeltje in de hoek en wees naar een deur tegenover het tweepersoonsbed. “Daar is de badkamer. Mocht je meer handdoeken willen hebben, dan roep je maar. In het zitgedeelte staat een blad met een waterkoker waarmee je zelf thee of koffie kunt maken. Ontbijten kun je tot tien uur in het restaurant, maar als je een keertje wilt uitslapen, kan ik altijd nog wel iets voor je klaarmaken. Een lunchpakket is ook geen probleem. Wel even de avond ervoor doorgeven, dan kan ik er rekening mee houden.”
“Het klinkt allemaal fantastisch,” verzuchtte Lucy tevreden.
“Mooi. Dan laat ik je nu alleen om even bij te komen.”
Owen liep naar de deur en draaide zich op de drempel nog even om. “Over een uurtje staat in de lounge voor onze huisgasten de thee klaar. Voel je niet verplicht om eraan deel te nemen, maar mocht je zin en trek hebben, dan ben je welkom. En als er iets is, gewoon zeggen. Daar zijn we voor.”
“Dank je wel!” riep Lucy voor ze glimlachend de deur achter hem dichtdeed.
Ze draaide zich om en had moeite om niet hardop een juichkreet te slaken. Een fijnere aankomst in Leenane had ze zich niet voor kunnen stellen. De kamer was fantastisch, het hotel mooier dan ze had verwacht en de omgeving spectaculair. Ze zou haast vergeten dat ze hier met een doel was gekomen.
Haar glimlach verdween.
Nick… hoe zou hij reageren als ze ineens bij hem op de stoep stond? En wat moest ze doen als hij haar weer weg zou sturen?
Ze liep naar de openslaande deuren en stapte de tuin in. Diep in gedachten staarde ze naar de fjord. Nu ze eenmaal hier was, zou ze het liefst meteen naar hem toe willen rennen, maar ze had geen idee waar ze hem zou kunnen vinden of wat ze tegen hem zou moeten zeggen. Dat gedeelte had ze bewust uit haar gedachten verbannen, wat natuurlijk belachelijk was voor iemand die altijd alles tot in de details voorbereidde en regelde.
Het kwam gewoon omdat ze als de dood was dat Nick haar weer zou afwijzen. Dáárom had ze niet verder willen denken dan dit moment. Maar ja, nu ze hier veilig en wel was aangekomen, zou ze toch íéts moeten ondernemen. Nick was immers de enige reden voor haar reis. Voor haar bestáán!
Doe niet zo theatraal, bestrafte ze zichzelf terwijl ze zich met een ruk omdraaide en de kamer weer binnenliep. Wat ken je die vent nu eigenlijk? Je hebt hem maar een paar keer ontmoet, slechts één keer met hem gezoend en alles wat je van hem weet, heb je uit de roddelbladen en van internet gehaald.
Geërgerd duwde ze het venijnige stemmetje in haar hoofd weg. Het waren argumenten die ze zichzelf al duizenden keren had voorgehouden, maar het veranderde niets aan het gevoel dat ze al vanaf hun allereerste ontmoeting had gehad. Er wás iets tussen hen en ze zou niet rusten tot ze had uitgezocht wat dat was. Misschien was het liefde, misschien was het alleen maar lichamelijke aantrekkingskracht of misschien had ze er wel meer van gemaakt dan het was, juist omdat het allemaal zo vreemd was verlopen.
Het enige wat ze absoluut zeker wist, was dat ze de afgelopen maanden in een soort niemandsland had doorgebracht. Dat ze niet echt meer had geleefd sinds Nick op die bewuste zaterdagnacht in september in zijn auto was gestapt om naar Groningen terug te rijden.
Negen maanden waren voorbijgegaan waarin ze had geprobeerd haar in scherven gevallen leven weer aan elkaar te plakken. Ze had geprobeerd hem te vergeten door zich op haar werk te storten en troost te zoeken in de armen van iemand anders. Het had niets geholpen en daarom was ze nu hier: om de enige persoon die haar kon helpen zichzelf weer terug te vinden, te dwingen, nee, te sméken haar toe te laten in zijn leven.
Veertien dagen had ze om hem en zichzelf te bewijzen dat wat er die ene avond tussen hen was geweest de moeite waard was om voor te vechten.
Of niet…
Lucy haalde diep adem, rechtte haar schouders en liep vastbesloten naar de deur.
Veertien dagen had ze, en ze zou elke minuut ervan benutten!
