image

Zachtjes neuriënd klauterde Sheelagh Gallagher over het smalle bergpad naar beneden. Een heerlijk lentezonnetje zette het landschap in een gouden gloed en de contouren van de Maamturk Mountains staken scherp af tegen de felblauwe hemel.

Ze haalde een paar keer diep adem om haar longen te vullen met de frisse ochtendlucht. Het was heerlijk om de zon weer op haar huid te voelen. De winter in Leenane duurde altijd lang. Het kleine dorpje lag aan een zestien kilometer lange fjord aan de Ierse westkust, tussen twee bergruggen in, waardoor mist en regen er veelvuldig voorkwamen.

Toch zou ze nooit ergens anders willen wonen. Ze hield van het ruige landschap dat iedere dag, afhankelijk van het weer, een ander panorama bood. Als na een stortbui de hemel ineens opentrok en de zon haar stralen over de bergen uitgoot, kon ze nog steeds verwonderd staren naar het prachtige kleurenschouwspel dat zich om haar heen ontvouwde. De vele schakeringen groen van de golvende heuvels, het tot leven komende bruin van de uitgestrekte veengebieden, het water van de baai dat in een oogwenk kon veranderen van saai grijs in ijsblauw. Iedere keer weer bekroop haar een gevoel van eerbied voor dit prachtige land waar ze bijna iedere dag van haar achtentwintigjarige leven had doorgebracht.

Natuurlijk had ze ook periodes gekend waarin ze het liefst de deur van de grote boerderij achter zich dicht had willen gooien om er nooit meer terug te keren. Vooral na het eindexamen van de middelbare school, toen de meesten van haar vrienden en vriendinnen naar Dublin vertrokken om verder te studeren, had ze het eenzame leven in Leenane vaak verwenst. Zij had ook graag verder willen leren, maar de chirurgenopleiding die haar oudere broer Sean volgde, kostte zoveel geld, dat er voor haar studieplannen niets overbleef.

Bovendien was haar aanwezigheid op de boerderij hard nodig. Haar vader had dan wel een aantal mensen in dienst om hem bij het zware werk op het land en in de stallen te helpen, maar er waren nog genoeg klusjes die aan haar en haar moeder werden overgelaten. Vooral op huishoudelijk gebied.

Sheelagh grimaste. Ze had geen hekel aan huishoudelijk werk, maar de vanzelfsprekendheid waarmee de vrouwen op de boerderij dat soort werkzaamheden toegeschoven kregen, maakte haar opstandig. Zolang haar vader nog de scepter zwaaide over de boerderij, kon ze er weinig aan veranderen, maar als zij het later voor het zeggen had, zou ze het toch heel anders aanpakken.

Echt gelukkig met het feit dat zijn dochter hem later zou opvolgen was haar vader niet. Hij had gehoopt - en eigenlijk ook wel van haar verwacht - dat ze met een flinke boerenzoon zou thuiskomen. Een man die zich op de boerderij zou inkopen en de boel op den duur zou overnemen. Maar helaas voor hem was het anders gelopen.

Vier jaar geleden had Sheelagh op de bruiloft van een vriendin de zeeman Nevan Quinn ontmoet. Ze was onmiddellijk gevallen voor zijn betoverende charme, zijn knappe uiterlijk en zijn grote gevoel voor humor. Toch had het nog een hele tijd geduurd voor ze daadwerkelijk een serieuze relatie kregen.

Hoewel ze stapelverliefd waren, had Nevan haar niet willen opzadelen met een echtgenoot die meer weg dan thuis zou zijn, en ook zij had zo haar bedenkingen over een leven als zeemansvrouw. Het feit dat haar ouders erop hoopten dat zij en haar echtgenoot later de boerderij zouden overnemen, speelde daarbij een grote rol. Nevan wist niets van het werken op het land. Hij was opgegroeid in de overvolle straten van Dublin en op zijn zestiende naar zee gegaan. Dáár lag zijn leven en hoeveel hij ook van Sheelagh hield, hij was niet van plan om dat leven voor haar op te geven.

Twee jaar lang hadden ze een beetje om elkaar heen lopen draaien en zelfs geprobeerd elkaar te vergeten, maar uiteindelijk bleek hun liefde toch te sterk te zijn. Op een mooie meinacht waren ze toch in bed beland, en sinds dat moment waren ze onafscheidelijk. Hun relatie was zo serieus geworden dat Nevan afgelopen november in zijn beste pak naar de boerderij was gekomen om haar vader officieel om haar hand te vragen.

Eamon Gallagher had zich een paar keer flink op zijn hoofd gekrabd, want hoewel hij Nevan een fijne kerel vond en er geen bezwaar tegen had om hem als schoonzoon te omarmen, zat de opvolgingskwestie hem behoorlijk dwars. Samen hadden ze hem er echter van overtuigd dat Sheelagh heel goed in staat zou zijn om, als dat nodig mocht zijn, de boerderij in haar eentje te runnen.

Bovendien had Nevan beloofd om tijdens zijn verlofperiodes bij zijn schoonvader in de leer te komen.

“Wie weet, misschien denk ik er over een paar jaar wel heel anders over,” had hij gezegd. “Ik ben heus niet te beroerd om mijn handen uit de mouwen te steken. Als Sheelagh er gelukkig mee is om hier te wonen, ben ik het ook. Trouwens, waar hebben we het eigenlijk over? U en uw vrouw zijn nog hartstikke jong, de eerstkomende twintig jaar is er van overname nog helemaal geen sprake.”

Het was een krachtig argument. Diep in zijn hart zag Eamon Gallagher, die in augustus net zijn vijfenvijftigste verjaardag had gevierd, zichzelf echt niet binnen een paar jaar op zijn lauweren rusten. Hij was boer in hart en nieren, en alleen de dood zou hem van het land kunnen weghouden. Nevan had gelijk, de eerstkomende jaren zou Sheelaghs echtgenoot, of hij nu zeeman of boer was, toch noodgedwongen op het tweede plan moeten doorbrengen. En dus had Eamon het overgelukkige jonge stel zijn zegen gegeven.

Twee maanden geleden had de bruiloft plaatsgevonden. Het was een heerlijke dag geworden, met veel gasten, talloze schalen met voedsel en natuurlijk een heleboel muziek en dans.

Sheelagh begon nog te stralen als ze eraan terugdacht. Hun tiendaagse huwelijksreis hadden ze doorgebracht in Malin Head, een klein dorpje op het schiereiland Inishowen, in het uiterste noorden van Donegal. De omgeving was prachtig en de kamer in het luxueuze Malin Hotel héél romantisch. Ja, het was in alle opzichten een echte huwelijksreis geweest.

Nu woonden ze alweer ruim zes weken in hun eigen kleine cottage, op een paar honderd meter afstand van het grote boerenhuis waarin haar ouders woonden. De voormalige vakantiewoning, die Eamon in de zomer altijd aan toeristen had verhuurd, was in de maanden voor hun huwelijk omgetoverd tot een gezellig onderkomen waar zij en Nevan hun eigen leven konden leiden. Een leven dat tot nu toe maar één donker wolkje kende: het snel naderende vertrek van haar kersverse echtgenoot.

Met een zucht bleef Sheelagh even midden op het pad staan. Haar blik gleed naar de lange fjord die beneden haar in het zonlicht lag te glinsteren. Over twee dagen zou Nevan aan boord gaan van het schip dat hem de komende vijf maanden bij haar vandaan zou houden. Onwillekeurig gleed haar hand naar haar buik. Als wat ze vermoedde waar was, zou ze daar flink gegroeid zijn als hij in juli weer terug was.

Opnieuw slaakte ze een diepe zucht. Voor het eerst in verwachting en een echtgenoot die naar zee moest.

Ze wist niet goed of ze het Nevan nu wel of niet moest vertellen. Hij zou het beslist heel akelig vinden om haar zwanger achter te laten en zich natuurlijk van alles en nog wat in zijn hoofd halen als hij op zee zat.

Bovendien was het nog niet eens zeker. Ze zou best een test willen doen, maar als ze die bij het winkeltje in het dorp ging halen, kon ze haar zwangerschap net zo goed meteen in het lokale krantje laten publiceren. Nee, het was beter om te wachten tot ze naar Clifden of Westport ging. Daar kon ze zonder kans op herkenning bij een drogisterij zo’n test aanschaffen. Misschien was het wel vals alarm, dan had ze haar kersverse echtgenoot voor niets ongerust gemaakt.

Ineens klonk er een hevig gekraak. Een grote zwart-witte hond sprong uit het struikgewas aan de zijkant van het pad en stormde luid blaffend op haar af.

“Dabby!” Sheelagh kon zich maar net staande houden toen hij enthousiast tegen haar opsprong. “Waar kom jij nu weer vandaan?”

Grinnikend liet ze de onstuimige begroeting over zich heen komen. “Ja, ja, zo is het wel goed. Nee, niet springen, daar word je een beetje te groot voor. Goed zo. Brave jongen. Is de baas er ook? Of ben je weer eens in je eentje op stap? Dat laatste zeker, hè?”

De hond ging met zijn tong uit zijn bek hijgend voor haar zitten en kwispelde verwoed met zijn staart over de grond.

Bestraffend keek Sheelagh hem aan. “Komediant. Je wilt alleen maar iets te eten. Ik ken je langer dan vandaag.” Ze grabbelde in de zak van haar jack en haalde er een paar hondenbrokjes uit. Glimlachend keek ze toe hoe de hond de lekkernij snel naar binnenschrokte en vervolgens luid blaffend voor haar uit het pad op rende.

Na een paar meter bleef hij staan. Hij draaide zich half om, zijn kop een beetje schuin, alsof hij wilde zeggen: “Schiet op. Waar blijf je nou?”

“Ja, ja, ik kom al.” Hoofdschuddend om de malle fratsen van het beest liep ze achter hem aan het grindpad op dat naar een zachtgeel geschilderde woning leidde. Rose Cottage stond er in sierlijke letters op het bord dat naast de donkergroene voordeur hing. Het huis deed zijn naam eer aan. De tuin stond vol rozenstruiken en ook het houten afdakje boven de deur werd bedolven onder een dikke laag klimrozen, die in de zomer een heerlijke geur verspreidden.

Als kind had ze vaak in die tuin gespeeld. Rosemary Barnes, de voormalige eigenaresse van het huis, had het dochtertje van haar naaste buren altijd met open armen ontvangen. Sheelagh op haar beurt was dol geweest op tante Rose, zoals ze de goedlachse buurvrouw noemde.

Ze was ook gek geweest op Kieran, Rosemary’s neefje, die na de dood van zijn ouders liefdevol door zijn tante werd opgevoed. Ze had tranen met tuiten gehuild toen hij naar Nederland vertrok om daar zijn geluk te beproeven in de muziek. Door de jaren heen was Kieran echter regelmatig naar Rose Cottage teruggekeerd, ook al werden zijn bezoekjes steeds korter naarmate hij meer succes kreeg met de band waarin hij speelde.

Ze beschouwde hem als een broer, en toen tante Rosemary vier jaar geleden overleed en Kieran de cottage erfde, was het eigenlijk vanzelfsprekend geweest dat zij tijdens de lange periodes van zijn afwezigheid de zorg voor het huis op zich nam.

En voor de man die er in oktober was komen wonen.

Eigenlijk was het een wonder dat ze niet meteen na hun eerste ontmoeting was afgehaakt. Nick Dalvoort was geen sympathieke man. Niet toen hij net in Leenane arriveerde.

Sheelagh glimlachte even toen ze terugdacht aan die eerste paar weken.

Kieran had haar gewaarschuwd dat zijn vriend er waarschijnlijk alles aan zou doen om haar buiten de deur te houden en hij had helemaal gelijk gekregen. Nick was het er absoluut niet mee eens geweest dat zij het huishouden voor hen zou gaan doen, maar Kieran had voet bij stuk gehouden.

“Ik heb de ballen verstand van koken en schoonmaken,” had hij kort en bondig verklaard. “Bovendien hebben jij en ik onze tijd en energie nodig voor andere dingen. Als ik over een paar weken terugga naar Nederland, wil ik er zeker van zijn dat jij jezelf hier kunt redden. Dat je ieder paadje en obstakel in en rond het huis kent, en dat je zonder begeleiding je weg naar het dorp kunt vinden om een borrel in de pub te halen. Dus al ga je nog zo tekeer, Sheelagh blijft, of je dat nu leuk vindt of niet.”

En ze was gebleven.

Dagelijks was ze getuige geweest van de moeilijke strijd die Nick had gevoerd om zich aan zijn nieuwe woonomgeving aan te passen. Ze had de woede, de onmacht en ja, ook de pijn op zijn gezicht gezien. De eerste tijd had hij haar grotendeels genegeerd als ze ’s ochtends het huis aan kant kwam maken en tegen de avond terugkeerde om voor Kieran en hem te koken.

Aan het einde van de tweede week had ze hem echter op een middag alleen in de tuin aangetroffen, zijn hoofd gebogen over een late roos, en de onverwacht eenzame, haast gekwelde uitdrukking op zijn gezicht had tranen in haar ogen gebracht. Ze had feilloos aangevoeld dat die uitdrukking niets te maken had met zijn blindheid, maar alles met het meisje dat hij volgens Kieran zo wreed uit zijn leven had gebannen.

Uit zijn leven, ja, maar zo te zien niet uit zijn hart.

Zonder haar aanwezigheid kenbaar te maken, was ze weggeslopen en teruggegaan naar de boerderij om de destijds tien weken oude Dabby op te halen.

“Ieder mens heeft iets nodig om lief te hebben,” had ze schuchter gezegd toen ze het zacht piepende diertje een halfuurtje later nogal onbeholpen in Nicks armen duwde. “Ik weet dat Dabby nooit de plaats van een vrouw kan innemen, maar misschien maakt hij het gemis iets draaglijker.”

Nick was zo overdonderd door haar onverwachte geste, dat hij niets kon uitbrengen. Toen Dabby zich met een diepe zucht van tevredenheid in zijn armen nestelde en prompt in slaap viel, bleef hij verdwaasd met het warme lijfje tegen zich aan in zijn stoel zitten. De kleine zwart-witte pup was zo vertederend, dat hij zijn afschuw voor honden op slag vergat.

Het was de eerste stap op de weg naar een hechte vriendschap.

Eerst samen met Kieran en na diens vertrek in haar eentje, was het Sheelagh geweest die Nick door die eerste moeilijke maanden heen sleepte. Haar houding was al net zo kordaat als destijds die van Marilou in de kliniek. Als Nick weer eens een aanval van zelfmedelijden had, trok ze hem gewoon uit zijn stoel en dwong ze hem samen met haar en Dabby de bergen in te gaan. Daar, in de woeste natuur van Connemara, leerde ze hem op een niet altijd even zachtzinnige manier dat een mens nog meer zintuigen heeft dan alleen zijn gezichtsvermogen.

En van lieverlee was het wonder geschied. De nukkige, norse man die er zo zeker van was geweest dat niets meer de moeite om te leven waard was, begon langzaamaan weer interesse te krijgen in de wereld om hem heen.

Nu, zes maanden na zijn aankomst in Leenane, was hij samen met zijn onafscheidelijke hond een graag geziene gast in de twee pubs die het dorp rijk was.

Ook aan Sheelaghs bruiloft had hij zijn steentje bijgedragen met een klinkende speech waarin zijn bewondering voor de stralende bruid duidelijk doorklonk. Om haar te verrassen had hij zelfs stiekem aan Kieran gevraagd of die hem niet een paar eenvoudige Ierse dansen wilde leren, zodat hij, net als alle andere aanwezige mannen, op de grote dag trots met de bruid in zijn armen over de dansvloer had gezwierd.

“Hé, Sheelagh, blijf je daar de rest van de dag staan?” schalde Nicks spottende stem ineens door de tuin. “Ik hoorde je vijf minuten geleden het pad al op komen.”

Met een ruk draaide Sheelagh zich om. Nick stond met Dabby naast zich in de deuropening haar richting uit te kijken.

“Ik kom al.” Haastig liep ze naar hen toe. “Sorry, ik was een beetje aan het dromen. Het is ook zulk mooi weer. Ik had helemaal geen zin om binnenshuis aan het werk te gaan.”

“Dan doe je dat toch niet?” Nick liep voor haar uit naar de keuken en begon alvast koffie in te schenken. “De boel zal echt niet vervuilen als jij een dagje stoffen en zuigen overslaat, hoor. Wat mij betreft, mag je best wat minder vaak komen, dat weet je wel.”

Sheelagh grinnikte. “Zo gemakkelijk kom je niet van me af, jochie. Ik vind het veel te gezellig bij jou.”

Ze hing haar jack aan de kapstok, slenterde de keuken in en schoof aan de keukentafel. Met een grote grijns voegde ze eraan toe: “En hier staat de koffie tenminste voor me klaar. Thuis moet ik het zelf zetten.”

“Aha, nu komt de aap uit de mouw.” Nick duwde een mok naar haar toe en glimlachte. “Nou ja, ik zou jouw dagelijkse bezoekjes natuurlijk ook wel missen. Hoe moet ik anders op de hoogte blijven van de laatste roddels?”

“Precies,” knikte Sheelagh. Ze nam genietend een slokje van het warme vocht en zette haar mok weer neer. “Hoewel ik vandaag niet zoveel nieuwtjes voor je heb. Iedereen in de buurt is druk met de schapen. Er worden nog steeds lammetjes geboren, maar de grootste geboortegolf is nu wel zo’n beetje voorbij. Nog een klein weekje en dan hebben we dat ook weer achter de rug.”

“Als ik moet helpen met bijvoederen, geef je maar een seintje,” zei Nick, die al een paar keer was bijgesprongen op de boerderij om pasgeboren lammeren de fles te geven. “Ik word er al aardig handig in.”

“Maak je maar geen zorgen, we weten je te vinden,” verzekerde Sheelagh hem. “En jij? Heb jij nog nieuws?”

Nick haalde zijn schouders op. “Niet echt.”

Met een onschuldige uitdrukking op zijn gezicht voegde hij er nonchalant aan toe: “Leuke trui heb je trouwens aan. Mooie kleur blauw.”

“Dank je. Nevan zei ook al…” Langzaam stierf Sheelaghs stem weg. Verbijsterd staarde ze hem aan. “Hoe weet jij… Nick!” Haar ogen werden groot. “Kun je me zien?” Ze durfde het haast niet hardop te zeggen, maar hoe kon hij anders weten dat haar trui blauw was?

Nick begon te grijnzen. “Ja! Ik kan het zelf nog niet geloven. Het is nog heel vaag allemaal, maar ja, ik kan felle kleuren zien en omtrekken en… O, Sheelagh, het begint terug te komen!”

Sheelagh kon het nauwelijks bevatten. “Maar sinds wanneer dan?”

“Rustig, ik zal het je allemaal vertellen.”

Over de tafel heen pakte hij haar handen stevig vast. “Ik durfde het je niet eerder te zeggen, omdat het zo vreselijk langzaam gaat. Maar elke dag zie ik iets meer. Het is doodeng. Ik durf nauwelijks te gaan slapen uit angst dat het de volgende dag weer slechter is geworden.”

Hij haalde even diep adem om zijn emoties in bedwang te houden. “Ik geloof echt dat mijn gezichtsvermogen terugkomt, Sheelagh. Ik zag af en toe wel lichtvlekken, maar daar bleef het bij. Tot net na jouw bruiloft. Het was zo vreemd. Ineens begon ik langzaam verschil te zien tussen donker en licht. Alsof iemand een luxaflex heel voorzichtig opentrok. Toen begon ik omtrekken te onderscheiden. O, heel vaag, hoor. Het was net of ik in een dikke mist liep en er ineens iets voor me opdoemde. Doodeng, echt waar. Maar goed, stukje bij beetje begon ik meer te onderscheiden en de laatste week gaat het heel snel. Ik kan nu de vorm van je gezicht al zien en het blauw van je trui en je rode haar.”

Hij glimlachte. “Maar de sproetjes die je volgens Kieran op je neus hebt, zie ik niet. Nóg niet in ieder geval.”

“O, Nick!” Sheelagh voelde de tranen van blijdschap over haar wangen stromen. “Wat een geweldig nieuws! Ik ben zo blij voor je. Weet Kieran het al? En je moeder?”

“Nee.” Nick schudde zijn hoofd. “Jij bent de enige die het weet. Ik durf het eigenlijk nog niet wereldkundig te maken. Ik ben veel te bang dat het van voorbijgaande aard is.”

Sheelagh trok haar handen los en veegde verwoed over haar natte wangen.

“Ik kan het gewoon niet geloven. O, Nick, je moet het ze meteen vertellen. Ik weet zeker dat het vanaf nu alleen maar beter wordt. Wat zal je moeder blij zijn. En Kieran.”

Ze lachte door haar tranen heen en keek hem opgetogen aan. “Je kunt me zien! Ongelofelijk! Wat een gek idee. Nu weet je eindelijk hoe ik eruitzie.”

“Als een engel,” zei Nick onmiddellijk. “Je ziet eruit als een echte engel. Je haar lijkt wel een stralenkrans. Als ik had geweten dat je zo knap was, zou ik Nevan wat meer concurrentie hebben gegeven.”

Ze staarden elkaar minuten lang dom grijnzend aan, overweldigd door het wonder dat ze geen van tweeën hadden verwacht.

Ineens betrok Sheelaghs gezicht. “O, nee!”

“Wat?”

Ze beet op haar lip. “Ik bedacht opeens dat je vast en zeker gauw teruggaat naar je eigen land nu je weer kunt zien.”

“Ik blijf hier,” zei Nick gedecideerd. “Ik heb geen enkele reden om terug te gaan.”

Verbaasd keek ze naar hem op. “Natuurlijk wel. Je hebt daar je huis, je vrienden, je moeder. En wat dacht je van de band? De jongens zullen maar al te blij zijn als je weer…”

“Vergeet de band. Dat is voorbij.” Zijn gezicht kreeg een koppige uitdrukking.

“Voorbij? Maar…”

“Hou erover op, Sheelagh,” onderbrak hij haar ruw.

Geïrriteerd schoof hij zijn stoel achteruit. “Ik heb alle tijd gehad om erover na te denken. Ik wil het toneel niet meer op. Het was leuk zolang het duurde, maar ik ben niet van plan om de rest van mijn leven in de schijnwerpers door te brengen.”

“O.” Sheelagh staarde hem verbouwereerd aan. “Ik dacht dat je het fijn vond om muziek te maken.”

“Natuurlijk vond ik dat, anders had ik het niet zo lang volgehouden,” zei Nick ongeduldig.

Hij haalde zijn schouders op. “Misschien was het wel voorbestemd dat ik dat ongeluk kreeg. Het gaf me in ieder geval het excuus dat ik nodig had om eruit te stappen.”

Sheelagh zweeg. Ze had het heel vreemd gevonden dat Nick in de afgelopen maanden geen vinger naar zijn gitaar had uitgestoken. Het instrument stond nog steeds onuitgepakt in een van de slaapkamers. Zij en Kieran hadden gehoopt dat hij tijdens de lange en eenzame winteravonden troost zou vinden in zijn muziek, maar dat was niet gebeurd. Het excuus van de gebroken pols was allang niet meer van toepassing. Het gewricht functioneerde weer prima, daar lag het niet aan.

Kieran beweerde dat Nick zijn gevoelens had uitgeschakeld en dat hij daarom niet meer wilde spelen. Muziek had immers alles te maken met gevoel en Nick wilde niet meer voelen, want als hij dat deed, zou hij ook de pijn moeten toelaten die hij zichzelf had toegebracht door de vrouw die hij liefhad uit zijn leven te bannen. Niet dat hij dat ooit zelf zou toegeven, maar voor de mensen die hem echt kenden, was het meer dan duidelijk dat hij Lucy nog steeds heel diep in zijn systeem had zitten.

Al in de eerste week na hun aankomst had Sheelagh het hele verhaal in geuren en kleuren van Kieran te horen gekregen. Ze had aan zijn lippen gehangen toen hij glimlachend beschreef hoe Nick en Lucy elkaar op de avond voor het ongeluk als door de bliksem getroffen hadden staan aanstaren.

“Alle liefdesballades die Nick die avond zong, zong hij alleen voor haar,” had Kieran zich glimlachend herinnerd. “Niet dat hij dat zelf in de gaten had, maar voor ons was het glashelder. Hij had die schaapachtige grijns op zijn gezicht die je alleen maar bij verliefde mensen ziet. We hadden onder elkaar zelfs een wedje gemaakt dat hij die nacht niet naar Groningen terug zou gaan.” Hij had zijn hoofd geschud en er weemoedig aan toegevoegd: “Ik wou dat we die weddenschap hadden gewonnen. Dan was het allemaal heel anders gelopen.”

Het was een droevig verhaal, maar diep in haar hart begreep Sheelagh wel waarom Nick zijn geliefde Lucy zo ruw uit zijn leven had verstoten. Trots en koppig als hij was, had hij haar natuurlijk niet willen opzadelen met zijn blindheid. En liever dan het risico te lopen dat hij vanwege zijn handicap na een paar maanden door haar gedumpt zou worden, had hij zelf maar alle draadjes doorgesneden. Met het gevolg dat hij nu doodongelukkig was.

Eigenlijk hadden Nevan en zij precies hetzelfde gedaan. Ze hadden elkaar willen beschermen tegen de pijn die hun liefde in de toekomst ongetwijfeld bij de ander zou veroorzaken. Maar gelukkig hadden zij wél het besef gehad dat liefde altíjd het risico van pijn met zich meebracht. Was dat ook niet precies datgene wat liefde zo bijzonder maakte? De wetenschap dat je elkaar kon helpen om die pijn te overwinnen, omdat je wist dat, wat er ook gebeurde, die ander er altijd voor je zou zijn?

“Wat ga je dan doen als je de muziek vaarwel zegt?” vroeg ze na een lange stilte. “Je kunt toch niet de rest van je leven als een soort kluizenaar in Leenane doorbrengen?”

Weer haalde Nick zijn schouders op.

“Ik zou niet weten waarom niet. Het bevalt me hier uitstekend. Misschien verkoop ik mijn boerderij in Nederland wel en laat ik hier in de buurt een huis bouwen. Of ik koop een bestaand pand. Alles kan. Ik hoef niet echt iets te doen. De muziek heeft me genoeg opgeleverd, in ieder geval voor de eerstkomende jaren.”

Sheelagh trok spottend haar wenkbrauwen op. “Jij bent niet iemand die niets kan doen. Dat is me de afgelopen maanden wel duidelijk geworden.”

“Hoe dan ook, voorlopig is dat allemaal nog helemaal niet van toepassing.” Nick greep de koffiemokken van tafel en zette ze netjes in de gootsteen. “Ik mag dan weer een beetje kunnen zien, echt deelnemen aan het leven is er de komende tijd nog niet bij.”

“Het zal wel vreemd voor je zijn,” merkte Sheelagh peinzend op. “Om weer op je ogen te moeten vertrouwen, bedoel ik.”

Ze begon te giechelen. “Wacht maar tot je Barney O’Toole in levenden lijve ziet. Je schrikt je helemaal wezenloos. Die man is echt zo lelijk als de nacht. Dat heb je vast niet aan zijn stem gehoord.”

“Nee, en misschien is dat wel het grootste voordeel dat een blind mens op zijn ziende soortgenoten heeft,” zei Nick ernstig. “Als je gewoon kunt zien, sta je er niet bij stil hoezeer uiterlijk afleidt van wezenlijke dingen. Ik kan bijvoorbeeld aan de voetstappen van iemand horen of die persoon pijn heeft, ik ruik het als iemand bang is, en zelfs het kleinste onzekere geschuifel merk ik op. Daardoor krijg ik vaak een heel andere beeld van een persoon dan hij of zij de buitenwereld wil doen geloven.”

Hij zweeg even. Toen voegde hij er grijnzend aan toe: “Maar ik moet eerlijk bekennen dat ik toch wel heel erg blij ben dat mijn gezichtsvermogen aan het terugkomen is.”

“Ik snap niet hoe je het al die weken voor je hebt kunnen houden.” Sheelagh schudde ongelovig haar hoofd. “Ik zou het van de daken hebben geschreeuwd.”

“Ik was veel te bang dat het van voorbijgaande aard was,” bekende Nick. “Die lichtvlekken kwamen en gingen immers ook? Het kan nog steeds. Misschien maak ik me wel blij met een dooie mus en word ik morgen weer in het donker wakker.”

“Waarom ga je dan niet naar de oogarts?” stelde Sheelagh voor. Ze kwam naast hem bij het aanrecht staan. “Die zal je toch wel kunnen vertellen of het permanent is of niet? Het lijkt me trouwens toch niet verkeerd om bij de dokter langs te gaan. Sinds december ben je niet meer geweest.”

“Dat hoefde toch ook niet?” hielp Nick haar herinneren. “Die man heeft zelf gezegd dat hij niets voor me kon doen. Het was een kwestie van afwachten en ik moest alleen terugkomen als er iets veranderde.”

“Wel, dat is nu gebeurd, dus moet je zo gauw mogelijk naar hem toe,” zei Sheelagh gedecideerd. “Ik wilde vrijdag toch al naar Clifden, dus als je hem nu vandaag even belt om een afspraak te maken, dan kun je met me meerijden.”

“Ja, baas.” Nick tikte aan zijn denkbeeldige pet. “Ik zal het meteen doen.”

“Mooi.” Sheelagh pakte ijverig een emmer uit de werkkast. “En nu wegwezen, jij. Ik ga de ramen zemen. Dan weet ik in ieder geval zeker dat het niet aan mij ligt als je de tuin nog een beetje wazig ziet.” En lachend duwde ze hem de keuken uit.