24

Te koop: koelkast, van eerste eigenaar

Het was een geval van de nieuwe kleren van de keizer. Toen de radio-uitzending eenmaal voorbij was, was ook de fantasie voorbij die erdoor in stand werd gehouden. Plotsklaps voelde de Fridge Man zich weer heel gewoon. Het gevoel van triomf was net zo snel in de ether verdwenen als de radiogolven. Het was allemaal hartstikke leuk geweest; we hadden gelachen, maar het was ook een beetje onnozel geweest, en de dwaasheid was nu voorbij. Het publiek vertrok bijna meteen. Men moest naar vergaderingen toe, weer aan het werk, of er moesten kinderen van school gehaald worden. Niemand had de tijd die ik gedurende mijn reis gehad had. Het stadsleven gedoogde zo’n eerbetoon aan een bevlieging niet.

De finale was dan een beetje namaak geweest, maar alles wat eraan vooraf was gegaan niet. Voor mij was het echt. Mijn reis had misschien niet de levens van de Ieren veranderd, maar wel mijn leven. Ik was er een ander en een beter mens door geworden. Ik had dingen ontdekt en belangrijke lessen geleerd. Vanaf deze dag zou ik stoppen voor lifters, lachen met vrolijke zatlappen in pubs en respect hebben voor het recht van de slechte gitarist om met de rest mee te spelen. Ik had geleerd wat tolerantie was, ik had geleerd dat je voor hulp op je medemens kon vertrouwen, en ik had een nieuwe en plezierige manier geleerd om splinters op te lopen.

Natuurlijk, in een ideale wereld was The Gerry Ryan Show een avondprogramma geweest, en hadden we een hele nacht door kunnen feesten. Maar dat was niet zo. Om twaalf uur, midden op de dag, was het afgelopen.

“Heb je zin om even wat te drinken?” vroeg Brenda.

Had ik zin om even wat te drinken? Ik had zin om vierentwintig uur lang te feesten.

“Ja, prima.”

“Geef John en mij tien minuten om wat dingen te regelen en dan zijn we bij je.”

“Oké.”

Ik stond daar en voelde me verloren. Ik voelde me ook eenzaam. Ik had een maand lang in m’n eentje rondgereisd, en tot op dit moment had ik me niet één keer eenzaam gevoeld. Ik wilde dat mijn nieuwe vrienden hier waren. Andy uit Bunbeg met zijn gezin. Geraldine, Niamh en Brendan en de hele bende uit Matt Molloy’s. Bingo met z’n surfplank, Tony uit Ennistymon met zijn accordeon, de moeder-overste, Brian en Joe, de parketleggers, en al mijn vrienden uit Cork en Wexford. Ik wilde hen allemaal omhelzen. Ik wilde iemand zien die net als ik de betovering van deze fantastische en vreemde ervaring had ondergaan. Iemand die het begreep.

Zo iemand was er ook.

“Tony, hoe gaat het nou met je?” vroeg een vrouwenstem.

Het was Antoinette, van het Live At Three-interview dat ik de eerste week had gedaan.

“Antoinette! Het gaat prima. En jij?”

En ik gaf haar een enorme knuffel. Een omhelzing voor iedereen, maar Antoinette kreeg hem voor haar kiezen. Ietwat aangedaan bevrijdde ze zichzelf en stelde me voor aan Kara, die zo aardig was geweest de gsm voor me te regelen.

“We hoorden je op de radio toen we aan het werk waren,” zei Antoinette, “en het klonk zo geweldig dat we gewoon wel hierheen móesten komen.”

“Je had naar de optocht moeten komen. Waarom ben je niet naar de optocht gekomen?”

“Wat, om onszelf voor gek te zetten? Zal toch wel niet—dat soort dingen laten we graag aan jou over.”

Waarmee het verschil tussen hun baan en de mijne heel netjes weergegeven was.

“Ik ga wat drinken zo,” zei ik, “met Brenda en John, gaan jullie ook mee?”

“Ja, leuk. Gaat het wel goed met je? Je lijkt een beetje in de war.”

“Dat ben ik ook. Het is zo raar—dat alles nu voorbij is. Zo’n anticlimax. Ik denk dat ik instort.”

“O, je redt het wel.”

De reis was dan wel voorbij, maar een steeds terugkerend aspect ervan was nog niet verdwenen: er was steeds iemand die me uit de problemen hielp. In dit geval Antoinette en Kara. Toen de al te rustige viering op z’n einde liep, wendde Antoinette zich tot mij.

“Wat ga je nu doen?”

“Eerlijk gezegd heb ik geen flauw idee.”

“Waarom ga je niet met ons mee?” zei Kara. “Mary, een collega van ons, gaat weg, en we gaan naar haar afscheidslunch.”

“Lijkt me heel leuk, maar ik kan daar toch niet zomaar binnenvallen?”

“Jawel, dat kun je wel, kom maar mee.”

Een feestje voor iemand anders is wel een vreemde manier om je eigen prestaties te vieren, maar het bleek precies wat ik nodig had om even te kunnen vergeten dat het allemaal voorbij was. Toen de lunch voorbij was, nam ik een taxi en ging naar Rory’s, de bed and breakfast waar ik gelogeerd had toen ik net in Ierland was aangekomen. Mijn reis kreeg er een mooie symmetrie door.

Er leek overal verkeer te zijn. De dingen gingen snel en iedereen was ermee bezig. Best wel een schok na de kalmte van het landelijke Ierland. In die rustige gebieden had ik ontdekt dat er een samenhang was tussen het levenstempo en de tijd die het de barman kostte om je een glas stout te serveren. Het raakte me diep, want het duurde dan wel een eeuwigheid voor de barman je in de gaten kreeg, je bestelling opnam en je glas voor driekwart vol had geschonken—om vervolgens een eeuwigheid te wachten tot de kraag gevormd was—maar als je het glas geserveerd kreeg, werd je ook uitgenodigd om deel te nemen aan hun gesprekken, en om deel uit te maken van hun leven. Waarschijnlijk was dat hier in Dublin ook wel te vinden als je een beetje ingeburgerd was, maar ik was er niet klaar voor om me aan te passen en eigenlijk werd ik erg onrustig van al die mensen. Als Dublin al een schok was, hoe zou ik me dan voelen als ik weer in Londen aankwam?

In de taxi verwierp ik mijn plan om mijn verblijf nog wat te verlengen. Ik was eerst van plan geweest een paar dagen in Dublin te blijven om een beetje rond te kijken en van de glorie te genieten. Maar nu leek het me toch niet zo’n goed idee, gedeeltelijk omdat de klus geklaard was, en gedeeltelijk omdat er gewoon niet genoeg glorie was om lekker van te genieten. Zou het niet beter zijn om naar huis te gaan, de accu weer op te laden, om later weer terug te komen en verfrist en aangesterkt m’n oude vrienden op te zoeken? Ik hakte de knoop door: morgenochtend zou ik een vlucht boeken en dan in de namiddag vertrekken.

Er restte nog één vraag: wat moest ik met de koelkast? Ook wat dit betreft veranderde ik van mening. In eerste instantie had ik hem gewoon willen verkopen. Geamuseerd had ik een tekst bedacht voor een advertentie in een lokale krant:

TE KOOP: KOELKAST, VAN EERSTE EIGENAAR, WEINIG KILOMETERS, RIJDT LEKKER, MISSCHIEN WAT ZEEWATERSCHADE, NOOIT GEBRUIKT, IS TE BEZICHTIGEN.

Mijn tweede idee was geweest om hem in The Gerry Ryan Show te laten veilen, en het geld aan een goed doel te schenken. Dit was het nobelste wat gedaan kon worden en iets wat ik waarschijnlijk ook had moeten doen, maar het probleem was dat ik aan het ding gehecht was geraakt. Als ik naar hem keek, voelde ik een bepaald soort genegenheid voor hem. Ik wist wel dat het niet normaal was om dat soort gevoelens voor een koelkast te koesteren, maar ik wilde hem gewoon niet loslaten. Dit was geen gewone koelkast, dit was Saiorse Molloy, die van boven tot onder bedekt was met handtekeningen van supporters en vrienden. Het waren mijn herinneringen. Ik zou hem thuis in mijn kantoortje zetten. En tenslotte was het ook nog zo dat elk flesje mineraalwater dat in een koelkast geplaatst wordt die door een moeder-overste gezegend is, in wijwater verandert, ‘s-Avonds laat kon ik dan maffe drankjes mixen door het wijwater met wat minder heilig geestrijk vocht te mengen.

Rory vond het leuk me weer te zien.

“Aha, het is je dus gelukt. Mag ik m’n handtekening op de koelkast zetten?”

“Als je nog plaats kunt vinden.”

Hij bestudeerde hem van alle kanten, maar kon geen enkel leeg plekje meer vinden.

“Dan moet ik hem maar aan de onderkant tekenen,” zei hij, en kantelde de koelkast om de daad bij het woord te voegen.

“Je gaat het vanavond zeker flink vieren?”

“Nou nee, eigenlijk niet.”

“Waarom niet?”

“Nou, het is vandaag niet helemaal geworden wat ik me ervan had voorgesteld, en ik heb gewoon niet zo’n zin om vanavond te gaan feesten.”

Rory keek me ongeveer op dezelfde manier aan als toen ik hier al die weken geleden voor het eerst arriveerde met een koelkast op sleeptouw. Alsof ik gek was.

Ik had inderdaad uit kunnen gaan om er een leuke avond van te maken, want Kara en Antoinette hadden me uitgenodigd om met hen en een groep vrienden wat te gaan drinken, maar ik was er niet voor in de stemming. In plaats daarvan maakte ik een wandeling, ging in alle rust wat eten en keerde terug naar mijn kamer om tv te kijken.

Het was allemaal een beetje als een nachtkaars uitgegaan.

Op een gegeven moment zat ik naar een politiek debat te kijken tussen Bertie Aherne en John Bruton, die elkaar de hoogste baan in de Ierse politiek betwistten. Met nog maar een paar dagen te gaan tot de verkiezingen, bevochten de twee elkaar met dezelfde volleerde omzichtigheid die ik pas een maand geleden ook bij de Britse algemene verkiezingen had gezien. Ze verschilden nauwelijks van elkaar. Ze waren allebei flemerig en allebei waren ze briljant in het manipuleren en ontwijken van vragen. Ik vroeg me af of ze altijd zo waren.

“Hoe gaat het met je, Bertie?”

“Sta me toe die vraag in twee delen te beantwoorden, maar eerst wil ik nog even ingaan op de vraag die je afgelopen donderdag stelde…”

Het was niet bepaald geweldig om m’n laatste avond in Ierland voor de tv in m’n kamer door te brengen, maar er had zich niets anders aangediend en ik had niet de energie en de wilskracht om de dingen te forceren. Misschien was het ook wel goed voor me. Het was terug-met-je-voeten-op-aarde-tijd. Ik had in een fantasie geleefd, en nu werd het tijd om terug te keren in de gewone wereld, waar zelfingenomen politici elkaar op de tv de stemmen bevochten die hen in staat zouden stellen om onze toekomst vorm te geven. De echte wereld, de toekomst. Waar koelkasten in keukens stonden.

Ik probeerde m’n stemming te verbeteren met een telefoontje voordat ik eindelijk ging slapen. Ik belde Kevin om hem te vertellen dat hij me honderd pond schuldig was, maar hij was er niet. Ik had niet veel geluk vanavond. Daarna belde ik Saiorses familie in de Matt Molloy’s in Westport om ze over het succes van hun familielid te vertellen. Ik sprak met Niamh. Ze was dolenthousiast.

“Ik kan gewoon niet wachten om het de anderen te vertellen. We gaan het zeker vieren. Hartstikke bedankt dat je gebeld hebt,” zei ze.

Ik kon nu rustig gaan slapen, wetend dat er ergens mensen waren die net zo trots waren als ik omdat ik zoiets onnozels volbracht had.

Op je familie kun je rekenen. Ik viel in slaap met een warm gevoel in m’n hart.

De zaken gingen blijkbaar goed voor Rory, want voor het bereiden van het ontbijt had hij iemand anders ingehuurd, hetgeen een aanzienlijke verbetering was. Wat ook verbeterde was mijn stemming, en wel op het moment dat ik een telefoontje kreeg van Deirdre, een van de medewerkers van The Gerry Ryan Show.

“Tony, door alle drukte van gistermiddag hebben we vergeten je te zeggen dat we vanmiddag graag met je zouden willen gaan lunchen. We dachten dat je het leuk zou vinden om Gerry en de rest van het team te ontmoeten. Wij zouden het in ieder geval leuk vinden om jou te ontmoeten.”

“Ja, leuk, heel graag, bedankt.”

Misschien eindigden de dingen dan toch niet zo onceremonieel als ik gedacht had.

In de taxi op weg naar het restaurant probeerde ik te bedenken hoe Gerry Ryan eruit zou zien. Het was vreemd om een maand lang zo vaak met iemand gesproken te hebben, zonder dat je enig idee had hoe hij eruitzag. Hij en zijn medewerkers waren waarschijnlijk net zo benieuwd naar mijn uiterlijke verschijning, maar zij wisten in ieder geval waaraan ze me konden herkennen. Behalve als er toevallig nog iemand anders met een koelkast het restaurant binnenreed, was het onwaarschijnlijk dat er daarover verwarring zou ontstaan.

De ober vertelde me dat het achtkoppige Gerry Ryan-gezelschap achter in het restaurant zat. Ik liep erheen en er ging een hoeraatje op aan de bewuste tafel toen men de koelkast in de gaten kreeg. De man die aan het hoofd van de tafel zat, stond onmiddellijk op en liep op me toe om me te begroeten.

“Tony,” zei hij, “wat leuk om je eindelijk te ontmoeten.”

Het was maf, want Gerry zag er precies zo uit als ik me hem had voorgesteld: rossig haar, ietwat terugtrekkende haarlijn, moderne bril en een lichte stoppelbaard.

“En wat leuk om jou te ontmoeten, Gerry,” antwoordde ik.

“Ik ben Gerry niet, ik ben Willy. Gerry zit daar.”

Ik keek. Gerry stond op. Vreemd. Zo hoorde hij er toch niet uit te zien? Hij was lang, goedgebouwd, een hoofd met een flinke bos zwart haar en een beginnend buikje.

“Tony,” zei hij, terwijl hij naar me toe kwam om me de hand te schudden, “je ziet er goed uit. Je hebt eigenlijk het recht niet om er zo goed uit te zien na alles wat je hebt meegemaakt.”

Ik werd voorgesteld aan de rest van de groep, die ik allemaal wel op een gegeven moment aan de telefoon had gehad. Willy, Paul, Jenny, Siobhan, Deirdre, Joan en Sharon. Ze vroegen me de champagne te ontkurken. Ik had er wat moeite mee, zoals altijd, maar uiteindelijk knalde de kurk eruit en kon het feestje waar ik gisteren zo naar verlangd had, beginnen.

Op een gegeven moment leunde Gerry naar me toe, schonk met de zoveelste fles witte wijn mijn glas vol en zei: “Tony, er is één vraag die ik je heel graag heb willen stellen, maar die ik niet tijdens de uitzending kon stellen. Heb je ook seks gehad tijdens je omzwervingen?”

Er werd gegiecheld en er werden ondeugende geluiden gemaakt.

“Nou, nadat ik Cork bereikt had, begon ik eindelijk wat meer aandacht te krijgen dan de koelkast, maar als je het antwoord wilt weten, zul je het boek moeten lezen.”

“Dus je gaat hier een boek over schrijven?”

“Ja, dat heb ik me gisteravond voorgenomen.”

“Goed idee,” zei Gerry. “Ik vermoed dat ik er dan ook in voor zal komen. Wees een brave jongen, en schrijf hier alsjeblieft niets over.”

Hij glimlachte en klopte op z’n beginnende buikje.

“Nee hoor,” antwoordde ik met alle oprechtheid die ik op kon brengen.

“Hollywood zal het vast wel gaan verfilmen,” zei Paul.

“Ja, vast wel, en wie zal Tony dan moeten spelen?”

Deirdres vraag lokte een verhit debat uit. Johnny Depp was een van de favorieten, net als Mei Gibson, maar de meeste stemmen gingen naar Bruce Willis. Ja, dat zag ik wel voor me. Ik had mezelf altijd als een soort Bruce Willis gezien, maar dan een die niet steeds rondracete en allerlei dingen opblies.

Na het toetje vroeg ik de groep met mij en de koelkast voor wat foto’s te poseren. Vervolgens scheurde ik het papier weg met ‘mo chuisneoir’erop, dat de deur sinds Donegal opgesierd had, waardoor de handtekeningen en boodschappen van Gerry en zijn ploeg de ereplaats voorop de koelkast kregen die ze verdiend hadden. Tenslotte was het zonder hun hulp een heel ander verhaal geworden.

Gerry keek naar Saiorse.

“Ik weet wel makkelijker manieren om honderd pond te verdienen,” zei hij.

“Weet ik, maar weet je ook een betere?” antwoordde ik.

Hij dacht even na.

“Nee, waarschijnlijk niet. Niet echt.”

We keerden terug naar onze tafel voor de dessertwijn. Deze mensen wisten hoe je moest lunchen. Het was zowat vijf uur, maar het restaurant was nog bijna helemaal vol. Mijn taxi arriveerde en ik stond op om weg te gaan. Gerry Ryan stond op en hief zijn glas, en de rest van de tafel volgde zijn voorbeeld.

“Op de Fridge Man!” zei hij, zo luid dat iedereen in het restaurant het kon horen.

“Op de Fridge Man!” kwam de reactie.

Terwijl ik het restaurant uitliep en voor de laatste keer de koelkast achter me aan trok, begon iedereen aan Gerry’s tafel beleefd in de handen te klappen. Tot m’n verbazing begonnen er wat mensen aan andere tafels mee te klappen. Weer anderen keken op om te zien wat er aan de hand was, en toen ze mij en de koelkast zagen, klapten ze ook mee, misschien omdat ze dachten dat dat van hen verwacht werd. Al snel was iedereen in het restaurant aan het applaudisseren, terwijl het geheel gelardeerd werd met gefluit en geschreeuw.

Ik voelde me fantastisch. De anticlimax van gisteren deed er niet meer toe. Ik begreep het nu. Gisteren was namaak geweest, vandaag was echt. Gisteren zei ik: “Kijk eens naar mij, hoe knap ik ben.” Dat was niet goed geweest en het had dus ook niet gewerkt—ik had het kunnen weten, want dat lesje had ik al geleerd toen Elsie met me wilde pronken in het clubhuis van de golfclub in Ballina. Nu werkte het wel, en het werkte omdat ik heel bescheiden en zonder kouwe drukte, komedie en aanstellerij het restaurant uitliep. De gasten in het restaurant voelden dit aan en beloonden me met de spontane en ongedwongen waardering voor iemand voor wie ze een vreemd soort eerbied hadden. Het was een heel speciaal moment, en ik genoot er met volle teugen van.

Ik keek om en zag dat iedereen van de Gerry Ryan-tafel nog steeds overeind stond en dat anderen nu ook begonnen op te staan. Ongelooflijk. Als dat Hollywood-filmscript ooit geschreven wordt, zullen ze dit einde waarschijnlijk wel te sentimenteel vinden. Jammer. Maar ze zouden hier sowieso niet in geïnteresseerd zijn—want dit is echt gebeurd.

De feestelijke intocht was vergeten, en de feestelijke uittocht werd de passende bekroning van dit vreemde en ontroerende avontuur. Ik was blij dat ik Ierland precies zo achterliet als ik het de voorbije vier weken had ervaren: hartelijk, meegaand en genietend van een drankje.

Tegen de tijd dat ik bij m’n taxi aankwam, stonden mijn ogen vol tranen.

“Gaat het een beetje?” vroeg de taxichauffeur, terwijl hij de deur voor me openhield.

“Ja hoor, ik ben gewoon gelukkig.”

“O, oké. Waar gaan we heen?”

“Het vliegveld.”

Ik verliet Ierland. De affaire was voorbij, maar onze vriendschap was net begonnen.