21

Het koelkastfeest

Pat Collins’ kleine vissersbootje deed goed z’n best. Ik vroeg me af wat Kieran de vorige avond tegen Pat gezegd had, want hij offerde zonder morren anderhalf uur van z’n ochtend op. Zonder enig eigenbelang voer hij een man en z’n koelkast op z’n boot door de haven, waarbij hij me allerlei interessante dingen aanwees. Hij hielp me om met mijn koelkast aan boord en aan wal te komen, en poseerde zelfs voor een foto met z’n arm eromheen, maar al die tijd vond hij geen enkele aanleiding om me te vragen wat ik eigenlijk deed met dat ding. Ik denk dat hij vond dat dat vragen waren die de jongelui maar moesten stellen.

Terwijl we richting zee voeren over de rivier de Bandon, passeerden we aan bakboord het Charles Fort. Dit stervormige bastion was in de zeventiende eeuw door de Britten gebouwd om de haven van Kinsale tegen aanvallen uit zee te beschermen. Maar stadhouder Willem III van Holland had het heldere idee gehad om het vanaf land aan te vallen, en had het vrij gemakkelijk veroverd, terwijl al de verdedigers naar zee zaten te turen. In de Tweede Wereldoorlog hadden de Japanners de Britten in Singapore iets dergelijks geflikt. Heel onsportief. Bij de monding van de rivier wees Pat de plek aan waar de Lusitania door een Duitse duikboot tot zinken was gebracht. Ook heel onsportief. De geschiedenis toont aan dat de mensheid erg onwillig is om zich aan de spelregels te houden. Maar ach, zolang de grote Scheidsrechter in de hemel het maar in de gaten houdt…

Het water buitengaats was veel woeliger, en het kleine bootje begon op en neer te stampen als een vader op een trouwerij. Vanaf het roer gebaarde Pat naar achter en zei: “Misschien moet je die koelkast in de gaten houden.”

Ik glimlachte, geamuseerd door Pats bezorgdheid en door de lichte absurditeit van z’n woorden. “Misschien moet je die koelkast in de gaten houden,” net alsof de koelkast een reputatie van flirt en losbol had. God verhoede het! Hij had zelfs nog nooit z’n stekker in een stopcontact gehad.

Kieran was een gedrongen man van in de dertig met een bewonderenswaardige behoefte om me te helpen. Toen ik terugkwam van de havenrondvaart die hij voor me georganiseerd had, zei hij dat hij me terug zou rijden naar Cork. Onderweg brachten we een bezoek aan het ‘bewegende beeld van Ballinspittle’, een groot beeld van de maagd Maria dat in een grot stond, en dat zo genoemd werd omdat duizenden mensen beweerden dat ze het hadden zien bewegen. Maar wacht eens even, Kieran wist precies waar het beeld was en reed er zonder aarzeling naartoe. Maar als dat bewegende beeld z’n naam ook maar een beetje waarmaakte, dan zou toch niemand zeker weten waar het was? Moesten we niet even informeren? Kon je niet op de lokale radio afstemmen om het laatste nieuws over het bewegende beeld te horen? “Het beeld is voor het laatst gezien bij een supermarkt in Bandon en volgens zeggen was het op weg naar Clonakilty. Later meer nieuws over het bewegende beeld. Maar nu eerst de sterfberichten: Rory O’Brien is op tragische wijze omgekomen toen er op de R600 opeens een bewegend beeld voor z’n motorfiets opdook…”

Terug in Cork kocht ik een krant en ontdekte dat ik de voorpagina van The Cork Evening Echo gehaald had, samen met een bruidegom uit Wales die na z’n vrijgezellenavond in het ziekenhuis was beland omdat hij door het glas van een kas was gevallen. Zo te zien was gisteren geen nieuwsrijke dag geweest. Deed er niet toe, want ik profiteerde ervan: daar was-ie, een paginagrote foto van Saiorse en mij, onder de kop:

EEN COOL IDEE!

Waarna een artikel volgde dat bol stond van de woordspelingen en dat vervolgd werd op pagina drie. Zo te zien was gisteren zelfs een enorm nieuws-arme dag geweest. Ik was groot nieuws in Cork. Ik had de voorpagina van de Evening Echo gehaald, zonder dat ik ervoor in een kas had hoeven vallen.

Ik meldde me bij het hotel waar Westimers een kamer voor me gereserveerd had. Behalve het feit dat de lift niet werkte, dat er geen knop op de badkamerdeur zat, dat het douchegordijn steeds naar beneden viel, dat het raam niet openging en dat ik geen buitenlijn kreeg met de telefoon, was alles er prima in orde. Eric had toestemming gegeven voor de boeking, nadat hij vanaf zijn visvakantieadres getelefoneerd had en te horen had gekregen dat ik was aangekomen. Hij zou z’n vakantie wat inkorten zodat het koelkastfeest de volgende avond kon plaatsvinden. Ik had nog steeds geen idee wat voor feest het zou worden. Als ik het onderwerp aansneed, haalde de aangesprokene elegant z’n schouders op.

Eric en zijn vrouw Caroline konden me ook al geen helderheid verschaffen, toen ik die avond wat met ze dronk.

“We zien wel wat er gebeurt,” zei Eric.

Eric legde uit dat hij The Gerry Ryan Show had gebeld bij wijze van grap, omdat hij wat problemen had met de lui die de koeling in zijn pub verzorgden, en het plan van het koelkastfeest was iets geweest om hen te kunnen treiteren.

“Dus die grap komt je nu duur te staan,” zei ik.

“Welnee. Het wordt een hartstikke leuke avond.”

We besloten dat ik morgen de toerist ging uithangen, en Eric beloofde dat hij mij en m’n koelkast mee zou nemen om de Blarney Stone te kussen. Volgens de legende zou dit ons een magische welsprekendheid verschaffen, een vaardigheid die bij minstens een van ons beiden voor verbetering vatbaar was. De meeste Ieren die ik ontmoet had, hadden weinig hulp nodig wat dit betreft. En wat mijzelf betreft, ik keek nu al vooruit naar het moment dat men me zou vragen hoe het Blarney Stone-experiment verlopen was. “Het was zo indrukwekkend, ik was er helemaal sprakeloos van,” zou mijn snedige antwoord zijn.

Niet voor de eerste keer begon ik mijn dag met een radio-interview met Gerry Ryan. Het idee van een koelkastfeest intrigeerde hem.

“Maar wat zijn ze nu precies van plan te doen, dan?”

“Dat weten we niet.”

“Als jullie nou eens iedereen een stukje van z’n ijskast laten meebrengen—een ijsbakje of een eierrekje of iets anders dat hen identificeert als een ijskastfan?”

“Klinkt goed, maar hoe het dan verder moet, weet ik niet.”

Het deed er ook niet toe. Volgens de koelkastfilosofie moesten we afwachten, en dan merkten we het vanzelf wel.

Ik kleedde me aan, maakte gebruik van de weinige voorzieningen in de badkamer die het wel deden, en liep vervolgens naar Westimers om Eric te ontmoeten. Voor de pub stond een groot schoolbord waarop met krijt een fout gespelde boodschap stond:

VANNAVOND KOELKASTFEEST

Ik voelde wat vlinders in m’n buik.

Het reisdoel van mijn uitstapje voor die dag werd de zeehaven van Cobh, omdat Eric afgebeld had. Hij was vergeten dat hij verplichtingen had bij een golftoernooi voor een goed doel, en moest daarom het uitstapje naar de Blarney Stone afzeggen. Mijn troef over mijn sprakeloosheid moest ik voor een andere keer bewaren.

Vanachter de bar drongen Alan en Noelle erop aan dat ik de koelkast zou meenemen.

“Hij zal zich eenzaam voelen als je hem de hele dag alleen laat.”

Oei. Ik moest vanavond nog energie overhebben, en ik wist dat als ik de koelkast meenam, we dan in een avontuur verzeild zouden raken, en ongetwijfeld zouden we dan in een of andere kroeg vertraging oplopen.

Voor mijn uitstapje naar Cobh maakte ik m’n eerste Ierse treinreis. De reis werd een beetje verpest doordat ik de vergissing maakte om tegenover een man te gaan zitten wiens haar eruitzag alsof hij het niet meer gewassen had sinds 1967. En het rook alsof het niet meer gewassen was sinds 1952. Het zag er heel zwaar uit, alsof hij drie vochtige doeken op z’n hoofd had. De doordringende lucht van zijn haar rechtvaardigde het zoeken van een plaatsje verderop in de trein. Ik deed het echter niet, gedeeltelijk omdat ik zo laf was hem niet te willen beledigen, en gedeeltelijk omdat ik dacht dat hij wel uit zou stappen op een van de vele stationnetjes waar deze slakkentrein stopte.

Cobh is een prachtig voorbeeld van een Victoriaanse havenstad, en het heeft een van de grootste natuurlijke havens ter wereld. Het enige minpunt was dat de man met het stinkende haar er woonde, zodat ik bij aankomst hevig naar frisse lucht snakte. Ik beklom de heuvel om de prachtige kathedraal van dichtbij te bekijken. De bevolking van achtduizend zielen leek de aanwezigheid van dit enorme gebouw nauwelijks te rechtvaardigen, en de restauratielasten voor de kerkgemeente waren onevenredig hoog: 3.700.000 pond. Wat is dat toch met kerken? Alle kerken in Europa hebben zonder uitzondering geld nodig voor restauraties, terwijl je in het Midwesten van Amerika zelden zal meemaken dat een kerk gerestaureerd moet worden. Wat vreemd is, omdat ze door cowboys zijn gebouwd.

Op de treinreis terug zag ik iemand die een exemplaar van de Evening Echo met mijn foto erop zat te lezen, en daardoor begon ik na te denken over beroemd zijn. Wat mijn roem betreft, verkeerde ik in de unieke situatie dat ik algehele controle over mijn status had. Als ik herkend wilde worden en in het middelpunt van de belangstelling wilde staan, dan nam ik de koelkast mee. En als ik tijd voor mezelf wilde hebben en me terug wilde trekken in iets wat op een gewoon leven leek, dan liet ik hem thuis. Het was perfect in al z’n simpelheid. Wat zullen Michael Jackson en Madonna naar zo’n concept verlangen. Maar dat hadden ze dan maar moeten bedenken vóórdat ze miljoenen en miljoenen platen verkochten en over de hele wereld hun gezichten aan de muur lieten plakken. Ik was dan wel niet zo rijk als zij, maar met mijn roemconcept had ik de zaken toch heel wat slimmer aangepakt, en dat stemde me tevreden.

Die avond ijsbeerde ik nerveus door mijn hotelkamer terwijl ik de toespraak repeteerde die ik op het feest wilde houden. Ik wilde niet zo staan te sukkelen als op het vrijgezellenfestival. Deze keer richtte ik me naar het motto dat Baden Powell de padvinderij meegaf: “Wees voorbereid.”

Ik ging op weg naar de pub. Het begon al goed. Toen ik op een voetgangersbrug liep met de koelkast in m’n kielzog, stuitte ik op een groepje meisjes van de kunstacademie van Cork die op weg waren naar het feest. Als ze exemplarisch waren voor het publiek dat de koelkast aantrok, dan zag het er goed uit.

“Kijk, de Fridge Manl” zei een knap meisje met een ondeugend snoetje, dat ik meteen het leukste vond. Er volgde een niet-aflatende stroom vragen, die ik allemaal kon beantwoorden, behalve een: “Wat is nou precies een koelkastfeest?”

“Ik weet het echt niet. We moeten maar afwachten. Het is wat je er zelf van maakt, denk ik.”

Dit was een nog onbetreden gebied—voor een beschrijving van de omstandigheden die nodig waren voor een koelkastfeest kon niet worden teruggevallen op eerdere ervaringen. Maar een omschrijving van wat niet de juiste omstandigheden waren, was al een stuk makkelijker, want die troffen we aan toen we in de Westimers aankwamen. De hele inrichting van de zaak was veranderd. De lichten waren gedimd en er klonk harde muziek vanaf het podium, waar een jong mannelijk duo omringd door synthesizers en drummachines aan het optreden was.

“Wat is dat nou?” schreeuwde ik naar Alan, die achter de bar stond.

“Dat is een band, ze heten ‘Pisces Squared’. We hadden ze twee maanden geleden geboekt om vanavond te komen spelen, en helaas konden we ze niet bereiken om het af te zeggen.”

Juist. Dus dat betekende dat de achtergrondruis voor het koelkastfeest zou bestaan uit Erasure- en Soft Cell-covers, allemaal voorzien van het snoeiharde handelsmerk van het duo. Ik schreeuwde ‘hallo’ naar wat bekende gezichten: Dave, mijn Schotse pr-man, die zijn vrouw had meegenomen zodat ze me ook kon ontmoeten, en Barry, de vertegenwoordiger van Caffreys, die z’n vriendin en wat vrienden had meegenomen. Maar de muziek van de gekwadrateerde vissen van ‘Pisces Squared’ was zo hard dat de conversatie beperkt bleef tot wat rudimentaire begroetingen. Ik ben geen expert in astrologie, maar ik wist wel dat mijn sterrenbeeld niet goed bij deze twee vissen paste.

De manager van de jongens hing trots bij het podium rond, en had in het geheel niet in de gaten dat hun technopopboodschap geen gewillig oor vond. Door de lichaamstaai van de jongens en de manager werd het me duidelijk dat dit optreden voor hen de grote doorbraak was, een mijlpaal in hun carrière. En daarmee bevonden we ons in een volkomen onbevredigende situatie. Enerzijds een ambitieuze band met een enthousiaste manager in hun kielzog, die speelde voor een publiek dat bestond uit het soort excentriekelingen en maffe mislukkelingen die aangetrokken werden door het idee van een koelkastfeest. Sommigen hadden zelfs onderdelen uit hun eigen koelkast bij zich. De zanger was zichtbaar geschokt.

Dan was er de andere kant van de vergelijking. Een jonge Engelsman, voor wie deze avond een feest moest worden ter ere van zijn buitengewone reis met een koelkast door Ierland, en die geen enkel woord verstond van wat er tegen hem gezegd werd vanwege de kakofonische herrie die geproduceerd werd door een band die klonk alsof dit de doodstrijd van hun carrière was.

“Goed zijn ze, hè?” schreeuwde Eric, de architect van deze chaos, terwijl hij op de band wees. Hij gebaarde naar mij en mijn harem van kunststudentes. “Ga daar maar zitten, dan zullen we jullie wat bier brengen. Posters heeft ons als sponsorbijdrage een krat bier geschonken, en die moet je dus maar zelf leegmaken ook.”

Werd het koelkastfeest gesponsord? Het was nauwelijks voor te stellen wat voor soort telefoontjes daarvoor nodig waren geweest.

De hele janboel had echter ook een onverwacht pluspunt, en dat was dat ik al m’n aandacht kon richten op Mary, m’n favoriete kunstacademiestudente. Ik zat naast haar, en we zaten heel intiem naar elkaar te schreeuwen. Boven de monotone muziekflarden uit konden we elkaar nu en dan zelfs ook verstaan. Zo af en toe kwam er een volgeling van de koelkast om hem hulde te betuigen en hem te signeren, maar de vissendecibellen voorkwamen dat de gesprekjes lang duurden. Het kon me niet schelen. Het betekende dat ik door kon gaan met mijn flirterige geschreeuw richting Mary.

HOE LANG MOET JE NOG TOT JE EXAMEN?”

NIET ECHT, MISSCHIEN LATER. ENIK DENK OOK NIET DAT JE OP DEZE MUZIEK KUNT DANSEN, TOCH?”

De verdere ontwikkeling van onze relatie werd tijdelijk onderbroken toen een met apparatuur omhangen student van een journalistieke opleiding me vroeg of hij me buiten kon interviewen. Toen ik zo’n tien minuten later weer terugkeerde, zaten de kunststudentes wat schaapachtig te kijken.

“Wat is er?” vroeg ik, maar niemand kon me horen door de muziek.

Toen zag ik m’n jack.

Er zullen niet veel soorten mensen zijn die textielverf meenemen als ze een avondje uitgaan, maar kunststudentes dus blijkbaar wel. Tijdens mijn afwezigheid waren ze fijn aan de slag gegaan met die textielverf, zodat er nu achter op mijn spijkerjasje een tekening van de koelkast stond, met daarboven in grote dikke rode letters twee woorden:

FRIDGE MAN

De meisjes keken me nerveus aan om mijn reactie te peilen. Tenslotte hadden ze tegen de algemeen aanvaarde etiquette gezondigd door op iemands jasje te tekenen, terwijl dat onbewaakt was achtergelaten. Maar ik was verrukt door hun ondeugende actie.

“Fantastisch,” zei ik, maar niemand kon me horen door de muziek.

Deed er niet toe, ze konden aan mijn brede glimlach wel zien dat ik het leuk vond.

Hoewel de meisjes al behoorlijk dronken waren (er waren al heel wat aanvallen gedaan op het krat bier dat Eric naar ons toe had gebracht), had dat hun artistieke vaardigheden blijkbaar niet in de weg gezeten. Ik was in mijn nopjes met het resultaat. Daarbij kwam nog dat ik me ook bewust werd van de diepere betekenis van hun inspanningen. Toen ik het jasje over m’n schouders had getrokken en trots voor hen stond, besefte ik dat ik nu de Fridge Man was geworden. De titel die ik bij wijze van grap had geschonken aan de eenzame figuur die ik zo veel jaar geleden langs de kant van de weg had zien staan, behoorde nu mijzelf toe. Ik was de belichaming van mijn obsessie geworden.

De band hield het begrijpelijkerwijs voor gezien.

Goodnight Cork!” riep de zanger ons wuivend toe, met een triomfantelijkheid die bewondering verdiende.

Cork, het publiek, slaagde erin een armzalig applausje voort te brengen, waarna de manager met z’n hoofd schudde naar de band. “Laat die toegift maar zitten,” bedoelde hij waarschijnlijk.

Ik werd nogal verrast door dit alles. Ik had net begrepen dat Mary niet op de kunstacademie van Cork zat, maar dat ze de beste vriendin was van een van de anderen, toen ik opeens een stem uit de boxen hoorde schallen, die me naar het podium riep.

“Dames en heren, een applausje voor de Fridge Man.”

Ik voelde me een belachelijke derderangs beginner, maar dan een die zelfs nog minder te bieden had. Ik werd naar het podium gejuicht door dronken geschreeuw dat een onheilspellende herinnering opriep aan Ballyduff. Ik zocht vlug m’n zakken door naar de aantekeningen voor mijn toespraak die me bij dit optreden voor een fiasco moesten behoeden. Ik had Baden Powells raad opgevolgd—ditmaal was ik voorbereid.

“Goeienavond,” begon ik degelijk. “Hoeveel van jullie hebben weleens iets over mij en m’n koelkast gehoord?”

Gejuich van de kunststudentes, maar voor de rest van bijna niemand. O jee. Terwijl ik in een hoekje m’n tijd aan Mary had zitten spenderen, was de pub volgestroomd met een volkomen ander publiek, dat hier aan het wachten was tot de nachtclub achter de Westimers over een halfuurtje open zou gaan. Al de volgelingen van de koelkast waren er blijkbaar vandoor gegaan, waarschijnlijk teleurgesteld door de ambiance en het gebrek aan belangstelling dat ik voor hen getoond had.

Door een rondzingende microfoon legde ik het concept van het reizen met een koelkast uit aan een publiek dat het einde van de concentratieboog allang bereikt had. Velen luisterden al niet eens meer en stonden met elkaar te praten. Al mijn voorbereidingen waren voor niets geweest. Naïef genoeg was ik ervan uitgegaan dat ik te maken zou krijgen met een publiek dat wel een beetje voor me open zou staan. Het papiertje dat ik vasthield, was net zo nutteloos voor me als een zakdoek voor een parachutist wiens parachute niet opengaat. Ondanks het advies van Baden Powell ging ik net zo af als een van zijn padvinders gedaan zou hebben met een praatje over zeemansknopen. Ik zag af van mijn plannen om een vurig betoog te houden over het vrijlaten van koelkasten, en schakelde snel over op iets makkelijkers. Ik zou een spelletje met ze doen. Het was of dat, of afgaan als een gieter, en afgaan als een gieter zou me in de ogen van Mary minder aantrekkelijk doen lijken.

“Oké, tijd voor een wedstrijd. Hier ligt uw kans om een vakantie van twee weken naar Barbados te winnen,” kondigde ik aan.

“Zoals u misschien weet, of niet, vroegen we u vanochtend in The Gerry Ryan Show om iets uit uw koelkast mee te brengen. De leukste inzending wint een vakantie. Dus wie heeft er iets uit zijn koelkast meegenomen?”

Onmiddellijk verscheen er een vrouw die me een ijsklontje overhandigde.

“Aha, onze eerste inzending. Eerlijk gezegd zit hier een wat opportunistisch luchtje aan, maar deze dame heeft een ijsklontje ingeleverd. Of ze het van huis meegebracht heeft, of dat ze het hier uit haar drankje gevist heeft, daarover valt te twisten, maar desondanks is ze onze eerste deelnemer. Wie nog meer?”

Geen reactie.

“Oké, we verruimen de voorwaarden. Ik accepteer alles uit uw huishouding,” zei ik, wanhopig proberend mijn tijd op het podium te verlengen en wat geloofwaardigheid op te bouwen. “Kom op, jullie laten die reis van twee weken naar Barbados toch zeker niet winnen door een dame die een ijsklontje uit haar glas gevist heeft?”

Een van de kunststudentes snelde naar me toe en gaf me een schaar. Men begon het leuk te vinden om mee te doen. Er volgde een lepel, en daarna een meetlint.

“Kom op met die inzendingen. Over een minuut gaan we stemmen, en dan kunnen jullie, het publiek, bepalen wie de winnaar is.”

Er kwam een plastic vork, en toen een kam, en vervolgens—schitterend—een tekening van een broodrooster. Ik had nooit verwacht dat het niveau van de inzendingen zo hoog zou zijn. Ik vroeg nog een keer om een laatste inzending. Er ontstond een kleine stormloop, die ook iets tamelijk groots opleverde, namelijk een lade uit een afwasmachine, die waarschijnlijk uit de keuken gestolen was. Hij was heel handig om de andere voorwerpen in te leggen.

“Goed. Nu volgt de complete lijst van inzendingen voor de koelkastfeest-verkiezing van het huishoudelijke voorwerp van het jaar. U kunt uw stem laten horen door te juichen; de inzending waar het luidst voor gejuicht wordt, wint.” Ik schraapte m’n keel. Ik had nu de volledige aandacht van het publiek.

Tjongejonge, wat deed ik dit goed. “Oké, we beginnen met de schaar.”

Gejuich van de meisjes van de schaar.

“Een ijsklontje!”

Gejuich van de groep waar het ijsklontje vandaan was gekomen. Er ontstond een patroon. Elke inzending werd toegejuicht door de inzenders ervan.

“Een kam! Een klein plastic vorkje! Een batterij! Een verfkwast! Een tekening van een broodrooster!…”

Ik wachtte op een luid gejuich, want dit was mijn favoriete inzending, maar de respons deed de tekening geen recht.

“…een meetlint! Een lepel! Een naaisetje! Een aansteker! En een leeg glas!”

Het lege glas was het minst aansprekend van alle inzendingen, maar het werd begroet met het luidste gejuich, alleen omdat het door de grootste groep was ingeleverd.

“Ik kan het niet geloven, jullie zijn wel een stelletje thuisfluiters. We kunnen die prijs toch niet uitreiken aan iemand die gewoon een leeg glas heeft ingeleverd?”

“Je hebt de lade uit de afwasmachine nog niet genoemd,” riep de man die het ding had ingeleverd.

“O ja, die was ik vergeten. Oké, wie vindt dat de lade uit de afwasmachine moet winnen?”

Er volgde een enorm gejuich en het was duidelijk wie de winnaar was. Ik nodigde de inzender op het podium en probeerde vast te stellen of hij het ding niet gewoon uit de keuken van de pub gesnaaid had.

“Nee, ik heb hem van huis meegenomen,” verzekerde hij mij en het publiek.

“Juist ja. Dus je hebt thuis zo’n grote bedrijfsafwasmachine.”

“Jazeker.”

Hij verdiende de niet-bestaande prijs alleen al door zijn bereidheid om te liegen.

“En je liegt echt niet?”

“Nee, echt niet.”

“Nou, in dat geval heb je een vakantie van twee weken naar Barbados gewonnen.” Gejoel en gejuich.

“Maar helaas voor jou heb ik wél gelogen.” Nog meer gejoel en gejuich, en er werd ook gelachen. Ik was bijna vergeten hoe het aanvoelde als er gelachen werd.

“Wil je dansen?” schreeuwde ik naar Mary vanaf de rand van de dansvloer.

We waren in de club achter de pub waar het afgeladen vol was. Elk spoor van het koelkastfeest was geheel weggewassen door deze vloedstroom van uitgaansvolk.

“Ja, graag,” was Mary’s antwoord.

Ik slikte. Ik had niet verwacht dat ze ja zou zeggen. Nu moest ik zien te wennen aan het idee dat ze me misschien wel zag zitten. Wat mij betreft: ik zag haar zeker zitten. Ze had sexy lippen.

We dansten alsof niemand ons zag, en een uur later zaten we op een muurtje bij het kanaal, niet ver van de pub, en kusten elkaar op dezelfde manier. We waren zo dronken dat we niet beseften dat we in het openbaar zaten te zoenen en dat er een jonge vent voor ons stond. Toen ik hem eindelijk in de gaten kreeg, zei hij helemaal niets over ons walgelijk gepassioneerde gezoen, dat waarschijnlijk veel weg had van twee mensen die uit elkaars mond probeerden te eten. In plaats daarvan zei hij: “Heb je ook een viltstift?”

“Sorry?”

“Heb je een viltstift? Ik wil m’n handtekening op je koelkast zetten.”

Ik was vergeten dat Saiorse bij ons was. Wat gênant om je zo te gedragen in het gezelschap van een koelkast.

“Ja, tuurlijk,” zei ik, en rommelde in m’n zak tot ik een stift vond.

“Bedankt,” zei hij nadat hij zijn handtekening gezet had, en verdween in de nacht.

Mary lachte.

“Heb je ooit eerder voor zoiets een kus moeten onderbreken?” vroeg ze.

“O, ja hoor, overkomt me dagelijks.”

Hoewel we verschrikkelijk, walgelijk en beschamend dronken waren, kusten we elkaar met veel inspiratie. Bij elke adempauze voelden we ons geroepen om dingen te zeggen als: ‘Dat was lekker’, of: ‘Dat was heerlijk’, en we meenden het nog ook. Het was buitengewoon om Mary te kussen. Voorzover ik wist had ze de hele avond zitten kettingroken, maar haar mond en haar adem droegen geen spoor van de verschraalde smaak van sigaretten. Ze konden de pot op met hun bewegende beeld van Ballinspittle, dit was pas een écht wonder.

“Ik voel me heel dicht bij je nu,” fluisterde ik, terwijl ik zachtjes haar hals kuste.

“En ik me dicht bij jou,” antwoordde ze, en ze omhelsde me met een verbazingwekkende felheid.

En toen viel ik van het muurtje.

“Heb je zin om mee te gaan naar mijn hotel?” vroeg ik opgewekt, nadat we hadden vastgesteld dat ik alleen een paar schrammetjes had.

“Ik denk dat dat niet zo’n goed idee is, denk je wel?”

Waarom doen meisjes dat toch? “Ik denk dat dat niet zo’n goed idee is’ zeggen en daar dan ‘denk je wel?” aan toevoegen. Alsof ze een bevestiging van je willen horen. Alsof je die zou geven.

Ik denk dat dat niet zon goed idee is, denk je wel?

Nee, natuurlijk niet, je hebt helemaal gelijk. Dat was waarschijnlijk het slechtste idee wat ik ooit gehad heb, en ik heb in m’n leven toch al heel wat slechte ideeën gehad. Het was een stom idee om je voor te stellen om mee te gaan naar mijn hotel. Vergeet alsjeblieft dat ik het gevraagd heb.”

Maar in feite wist ik dat het inderdaad geen goed idee was. We konden beter ieder in ons eigen bed in coma vallen.

“Ik zal even een taxi voor je zoeken.”

We kusten weer. Kussen met haar was echt heel erg leuk.

“Kom met me mee,” zei ik, toen we elkaar weer loslieten.

“Hè? Ik dacht dat je een taxi voor me ging zoeken.”

“Ik bedoel niet dat je nu met me mee moet komen, maar morgen. Ga met me mee naar Dublin. Laten we samen mijn reis afmaken.”

Mary keek me aan alsof ze de hele avond niet gedronken had. Een shock kan heel ontnuchterend werken.

“Kom op,” zei ik dapper, “alleen jij en ik…eh, en de koelkast natuurlijk.”

Het had niet romantischer kunnen zijn. Opmerkelijk genoeg leek ze in de verleiding te komen. Ik drong aan.

“Doe het, Mary. Neem het risico. Ga met me mee. Het is goed—je bent zo dicht bij me.”

“Het kan niet. Ik moet morgen werken.”

“O, wat doe je dan precies?”

Misschien waren we toch niet zo dicht bij elkaar als ik gedacht had.