10

Surf City

“Dit is geweldig, hartstikke bedankt,” zei ik tegen Antoinette terwijl we richting Sligo reden.

“Je moet mij niet bedanken, maar Kara, de producer van de show. Het leek haar een goed idee dat men je kan bereiken, en daarom belde ze een goeie kennis bij de telefoonmaatschappij Eircell, en die kwamen hiermee op de proppen. De telefoon is van jou, onder voorwaarde dat je hun naam een paar keer op de radio noemt en dat je bij je terugkomst in Dublin een foto laat maken van jezelf terwijl je aan het telefoneren bent.”

Dit was me wat, een mobiele telefoon. Weer een trede hoger op de sociale ladder.

“Hebben ze hem gegeven voor de duur van mijn reis?”

“Zeer zeker.”

“Waarom?”

“Omdat het idee van een man die met een ijskast door Ierland lift hun wel aanstond.”

Ik liet het even bezinken. “Ik ben dol op dit land.”

Antoinette was de nieuwe James. Ze had de rol van privé-chauffeur overgenomen van Gary. De aanzienlijke verbetering van de manier van rijden werd tenietgedaan door de omgekeerd evenredige kwaliteit van de auto. De Ierse Republiek verlangt niet van haar inwoners dat ze hun wagens laten keuren, en Antoinettes auto was het beste bewijs dat dit beleid niet deugde. De kwalificatie ‘rijdende doodskist’ zou nog te veel eer zijn. Een doodskist is meestal iets waar je niet uit kunt, maar de deuren en ramen van deze wagen dreigden elk moment vanzelf open te gaan—en boden de angstige passagier aldus een oplossing voor het probleem van de springveren die door de bekleding van de stoel heen staken.

“Sorry voor m’n auto,” zei Antoinette, “het is een beetje een rampenplan. Het enige wat echt goed werkt is de verwarming.”

Dat was een hele opluchting.

Antoinette was charmant, intelligent en een moeder. Ze zag er niet oud genoeg uit om een veertienjarige zoon te hebben, maar ze verzekerde me dat het echt zo was. Sligo als bestemming kwam haar wel goed uit, want ze had daar vrienden in de buurt bij wie ze kon overnachten nadat ze mij had afgezet. In ruil voor mijn verschijning voor de camera had ik bedongen dat ik naar een plaats werd gebracht die ik in een dag liften had kunnen bereiken, en we waren het erover eens dat Sligo aan dat criterium voldeed.

De rit voerde ons langs Monaghan, Fermanagh en County Leitrim. Ik was al gewend geraakt aan de schoonheid van het Ierse landschap, maar desondanks hield ik tijdens het laatste stuk toch vaak de adem in terwijl we tussen Glencar Lake en de imposante Dartry Mountains door reden. We waren in ‘Yeats country’, dat zo werd genoemd omdat W.B. en zijn beroemde familie ooit in Sligo woonden. Een getalenteerde bende, de Yeatsen; zijn broer Jack en zijn vader John genoten een zekere faam als schilder. W.B. Yeats zelf beweerde altijd dat hij een grote liefde voelde voor het landschap van zijn jeugd. “Op een bepaalde manier is Sligo altijd mijn thuis gebleven,” schreef hij ooit. Op wat voor manier dan? Hij ging steeds weer ergens anders wonen! Eerlijk, de dingen die dichters soms mogen zeggen, enkel en alleen omdat ze het zo mooi kunnen zeggen. Oké, hij heeft zich hier laten begraven, maar het lijkt me toch een groter compliment voor een plek als je er je tijd levend doorbrengt in plaats van dood. Net zoals Yeats zou ik er ook voor kiezen om m’n dagen door te brengen aan de Rivièra, maar het verschil zit ‘m erin dat het mij niet uitmaakt waar ze me begraven.

Antoinette maakte zich zorgen over m’n onderdak.

“Heb je gereserveerd?”

Nope.”

“Heb je een foldertje met hotels en zo?”

“Nee. De juiste plaats zal zich wel aandienen.”

“Tony, je bent relaxter dan goed voor je is.”

“Ik ben niet relaxt, ik heb het geloof.”

“Waarin?”

Even een pauze.

“Dat is het enige wat ik niet zeker weet.”

Toen we in Sligo aankwamen (de grootste stad in het noordwesten met 17.000 inwoners), parkeerden we de auto in de hoofdstraat en slenterden een beetje rond. Ik zag niets waar ik graag wilde overnachten, maar ik wilde ook niet een vrijdagnacht in het stadscentrum doorbrengen. Antoinette nam me mee naar een delicatessenwinkeltje waar ze een soort zeewier dat dilisc heette, wilde kopen. Het was helaas uitverkocht. Gaf niks, de oude man in de winkel had een aangename manier van doen die me gelijk voor hem innam, en er stond een enorm ei op de toonbank dat mijn aandacht trok.

“Wat is dat?” vroeg ik hem.

“Een eendenei.”

“Hoeveel kost het?”

“Wat moet je met dat eendenei?”

“Weet ik niet, het ziet er leuk uit. Hoeveel kost-ie?”

“Doe niet zo raar, je hebt helemaal geen eendenei nodig.”

“Wel waar, ik wil dit ei van u kopen.”

“Nee, kom nou, wat moet je nou met een eendenei?”

Wat was er gebeurd met de goeie ouwe agressieve verkoopmethoden? Ik kon dat maffe ei pas van hem kopen als ik kon bewijzen dat ik het echt nodig had. En dat kon ik niet, dus bleef het in de delicatessenwinkel achter totdat er een geschiktere koper voor gevonden was.

Het hotel waar ik om een kamer vroeg, bleek vol te zijn. Gaf niks, het had me toch al niet zo aangestaan. Maar na de rit waren we toch wel toe aan een opkikkertje, en daarom dronken we wat in een smoezelig barretje. Er hing een bordje waarop stond:

VERBODEN TE ZINGEN

Waarschijnlijk was Dave, de zatlap van gisteravond, hier recentelijk langs geweest. Zo’n bordje had ik nog nooit gezien, en het kwam me nogal hardvochtig voor. Ik bedoel, je zou net zo goed een bordje op kunnen hangen met de tekst:

VERBODEN HET NAAR JE ZIN TE HEBBEN

De noodzakelijkheid van het bordje was het gevolg van een bewonderenswaardige Ierse karaktertrek, namelijk de neiging om te gaan zingen als men dronken is. Ik had dit al gemerkt in de Hudi-Beags, en hoewel het geen onverdeeld genoegen was geweest, viel er best mee te leven. Je kunt beter gaan zingen dan vechten, en waarschijnlijk is dat ook de reden dat de greatest hits van Frank Sinatra aanzienlijk beter verkopen dan de audiocassette van het gevecht tussen Ali en Foreman. Het zou een grote stap in de goede richting zijn als de zatladders in de pubs van Engeland je voortaan in een hoek duwden om je ‘Saturday night’s allright for fighting’ van Elton John toe te zingen, in plaats van de tekst als een soort handleiding te beschouwen. Gezang, hoe slecht ook, is altijd te prefereren boven een flink pak slaag. (Met misschien als enige uitzondering de liedjes van Chris de Burgh.)

Het was niet aan Antoinettes aandacht ontsnapt dat ik hier in Sligo m’n plek nog niet gevonden had.

“Nou, dat geloof van jou heeft je nog geen onderdak weten te bezorgen.”

“Nog niet, nee.”

“Misschien zou het helpen als je wist waar je in geloofde?”

“Ach, je moet jezelf niet vermoeien met onbeduidende details.”

Antoinette was nog steeds sceptisch, maar er was nog tijd zat om haar te bekeren.

“Weet je, volgens mij weet ik waar ik in geloof. Ik geloof in de koelkast.”

Ik klonk als iemand die aan het ijlen sloeg. Misschien was dat ook wel zo. Misschien begonnen de excessen en de surrealistische gebeurtenissen van de laatste dagen hun tol te eisen.

“Ook jij kunt het geloof in de koelkast vinden,” zei ik. Elk woord dat ik zei, bracht me dichter bij een spoedopname in het gekkenhuis. Bekeren ging me niet zo goed af, en dat was eigenlijk wel een vereiste als je iemand vroeg om geloof te hebben in een koelkast. Tijdens de autorit had ik het credo uitgedragen dat het goede je als vanzelf zou overkomen, waar je ook ging, zolang je er maar in geloofde. Maar nu we in deze derderangs uitspanning zaten, waar je niet eens mocht zingen—hetgeen toch een natuurlijke expressie van menselijke vreugde is—leek het alsof de algemene geldigheid van mijn filosofie in het gedrang kwam. Toen kreeg ik een ingeving.

“We vragen het de man van de delicatessenwinkel.”

“Wat?”

“Kom, drink je glas leeg, we gaan het aan die man van de delicatessenwinkel vragen.”

Ik was bezig haar tolerantiegrenzen te verkennen, maar haar protesten waren niet heftig genoeg om te verhinderen dat we terugkeerden naar de delicatessenwinkel om de eigenaar op leeftijd een vraag te stellen.

“Als u ergens in of rond Sligo een kamer moest zoeken, waar zou u dan heen gaan?”

Hij vond het helemaal niet vreemd. Ik had gedacht dat hij zou denken dat ik terugkwam om nog een poging te doen om het eendene! te kopen.

“Goedkoop of duur?”

“Dat maakt niet uit.”

“Heb je een auto?”

“Ja.”

Ik ging er heel voortvarend van uit dat Antoinette nog niet genoeg had van mijn buitensporige gedrag en me niet met m’n koelkast ergens in Sligo langs de kant van de weg zou dumpen.

“Strandhill is heel aangenaam.”

“Is dat waar u zelf heen zou gaan, als u mocht kiezen?”

Hij dacht even na. “Ja, dat denk ik wel. Je zou het Ocean View Hotel kunnen proberen, maar er zijn ook een paar bed and breakfasts vlak bij het strand.”

En die waren inderdaad heel aangenaam. Ze keken uit op een breed zandstrand, compleet met uitzicht op de avondzon die onderging in de Atlantische Oceaan. Ik besloot dat dit mijn plek was, en daarbij had ik me niet eens laten beïnvloeden door de aanwezigheid van de pub die op een steenworp afstand lag. Beide bed and breakfasts hadden nog plaats, maar ik koos met volle overtuiging voor het pension dat kamers met een eigen badkamer had. Ik besloot dat dat die twee pond extra wel waard was, al was het maar om de andere gasten de aanblik te besparen van een halfdronken man die midden in de nacht naar het toilet strompelt.

Toen Anne Marie, de hospita, me als gast in haar pand had toegelaten, was ze al heel vriendelijk geweest, maar toen ik m’n koelkast het pad op reed en ze doorkreeg wie ik eigenlijk was, veranderde haar houding en kreeg ik te maken met een vrouw die me als een idioot aangrijnsde.

“Mijn god, jij bent ‘t! Ze zeiden op North West Radio dat we naar je uit moesten kijken. Heel goed, je hebt Sligo dus gehaald.”

Blijkbaar wel.

“Kom binnen, dan krijg je een kop thee.”

Ik glimlachte naar Antoinette, die me gelaten aankeek.

“Oké, ik geloof in de koelkast,” zei ze heel grootmoedig.

We dronken met z’n drieën thee in de woonkamer en bedreven beantwoordde ik de vragen die Anne Marie op me afvuurde. Waarom doe je dit? Wanneer ben je begonnen? Is het moeilijk om een lift te krijgen? Toen ze even verdween om nog wat biscuitjes te halen, gaf Antoinette, inmiddels een trouwe volgelinge van het geloof, blijk van haar nieuw verworven hartstocht.

“En, neem je je koelkast mee uit vanavond?”

“Hè, wat?”

“Het is vrijdagavond, je wilt hem toch niet alleen thuislaten?”

“Je bedoelt dat ik hem mee moet nemen naar de pub?”

“Inderdaad, en als je dat doet, dan wil ik erbij zijn.”

“Moest jij niet naar je vrienden toe?”

“Dat komt wel. Je maakt niet elke dag mee wat er gebeurt als er een man met een koelkast de pub binnenkomt.”

Dat was iets wat ik van mezelf niet kon zeggen.

En dus moesten Antoinettes vrienden nog wat langer op haar wachten. Hun afwezige gast had belangrijker bezigheden, zoals het uitlachen van een man die zijn date naar de Strand Pub toe trok. In andere delen van de wereld zou een vreemdeling die op vrijdagavond een koelkast op een steekwagentje de bar binnentrok aanleiding kunnen zijn voor een fijne vechtpartij, maar hier kreeg ik meer het gevoel dat ze me tegen de vloer zouden drukken om me toe te zingen.

Antoinette deed de deur open en marcheerde trots de pub binnen, terwijl de hoofden van de barzitters zich eensgezind in mijn richting draaiden alsof ze op Wimbledon de baan van een tennisbal volgden. Een man met een baard, die op z’n gemak wat zat te drinken met z’n vriendin, keek naar de koelkast. Zijn gezicht lichtte op en z’n ogen glinsterden als die van een kind met Kerstmis.

“Als dat niet de man met de ijskast is.”

Hij stak z’n hand uit, die ik plichtmatig schudde, en ik zei: “Hallo, mijn naam is Tony en dit is Antoinette.”

Hij knikte en wendde zich tot z’n vriendin. “Mary, had je al gehoord van deze vent? Hij heeft z’n koelkast meegenomen voor een reis door Ierland.”

“Tjesus, wat een idioot. Wat wil-ie drinken?”

Het ging écht zo gemakkelijk. Mijn nieuwe ‘vrienden’, Willy en Mary, namen me onder hun gezamenlijke vleugels en stelden me voor aan al hun kennissen in de pub. Met een angstwekkende voorspelbaarheid raakte ik verwikkeld in weer zo’n ‘pubsessie’, rijkelijk voorzien van drank, conversatie en gastvrijheid. Tussen het enthousiaste publiek dat me omringde, ontdekte ik een grote man met blond haar in een paardenstaartje, die me geïnteresseerd opnam. Hij wachtte tot de eerste consternatie voorbij was, en kwam toen naar me toe met een volle kroes lagerbier die hij trots voor zich uit droeg.

“Ik hoorde waar je mee bezig bent en ik wilde je feliciteren.”

“Dank je.” Ik dacht even na. “Waarvoor?”

“Kijk eens om je heen. Iedereen heeft de grootste lol door jou en je koelkast. Je hebt het misschien niet door, maar je brengt vreugde met je mee.”

Ik bevond me in het gezelschap van Peter, wiens loshangende kleding in rozerode tinten me deed vermoeden dat hij een soort boeddhist was. We praatten, lachten en trakteerden elkaar op bier. Het was al snel duidelijk dat we het leven vanuit dezelfde hoek bekeken. Ik wist net zo weinig over zijn geloof als over het mijne, maar hij begreep gewoon waar de hele koelkastreis over ging, en sprak er vol lof over, terwijl die dat volgens mij niet verdiende. Het was leuk om te horen dat je ‘boven de dingen uitsteeg’, en dat van iemand met een vol glas lagerbier en een peuk in z’n handen.

Antoinette kwam bij ons staan. Ofwel ze probeerde het bezoek aan haar vrienden zo lang mogelijk uit te stellen, ofwel ze had het prima naar haar zin.

“Ik heb het prima naar m’n zin,” zei ze, aldus onmiddellijk duidelijkheid scheppend. “Ik kwam net Bingo tegen. Hij is de baas van deze tent, en geloof het of niet, maar ik heb hem ooit in 1988 voor een tv-show geïnterviewd nadat ze hier die stormen hadden gehad. Ik stel je zo aan hem voor; hij staat erop dat we wat van hem eten, dus hij komt zo met het menu.”

Bingo. Geweldige naam—een die me in de huidige omstandigheden heel geschikt leek om door de zaak te schreeuwen. Al mijn getallen werden getrokken.

Antoinette kwam onder Peters betovering.

“Hij is wel wijs, hè?” fluisterde ik haar toe, en terwijl ik dat zei, illustreerde hij zijn wijsheid door naar de wc te gaan om ruimte te maken voor nog meer bier.

“Hij heeft in ieder geval een soort kalmte over zich,” zei Antoinette, “en ik zou hem graag wat dingen over zijn levensbeschouwing willen vragen.”

“Maar hoe moet het nou met je vrienden…”

Het was te laat, Antoinette was het slachtoffer geworden van de steelse avances van Michael, en begon nu aan de knikjes en glimlachjes die in een gesprek met hem onontkoombaar waren. Michael was bijna de huisdronkelap van de Strand Pub. Hij voldeed aan alle eisen, behalve dan dat hij mobiel was. Hoewel onvast op de benen, was hij nog steeds in staat om zich vrijelijk door de pub te bewegen, waarbij hij nietsvermoedende drinkers in zijn netten verstrengelde om ze langdradige, nauwelijks begrijpelijke en ongefundeerde betogen voor te schotelen over welk onderwerp dan ook. Antoinette keek me glazig aan, en met prijzenswaardige trouweloosheid maakte ik me grijnzend uit de voeten.

Ik liet het lang genoeg duren om het niet te laten lijken dat ik Peters idee navolgde, en ging op weg naar de toiletten. Veertig minuten later was ik pas weer terug. De belangstelling voor mijn koelkastavontuur had nu blijkbaar de hele pub in z’n greep, en ik voelde me verplicht om iedereen die me succes toewenste een zekere hoeveelheid tijd te gunnen. Iets anders zou ongemanierd zijn geweest. Ik merkte zowaar dat ik m’n voordeel kon doen met de lessen van prins Charles, die ik nu in praktijk probeerde te brengen, zij het met minder handjes schudden. Toen ik weer bij Antoinette terugkwam, had ze Michael op de een of andere manier weten af te schudden en was Peter op volle toeren.

“Weet je, het leven is niet veel meer dan een droom, de wereld is geen tastbare realiteit, maar een driedimensionale illusie. Onze linkerhelft weet dit, maar de rechterhelft heeft een materialistischer visie. Onze linkerhelft weet dat het leven een zelfverkozen reis in het bewustzijn is. We zijn bewuste wezens die uit vrije wil voor het lichamelijke gekozen hebben. Het bewustzijn komt niet voort uit de materie; de materie komt voort uit ons bewustzijn.”

Op dat moment werd de geldigheid van zijn verlichte betoog ondermijnd door iemand die hem een glas bier aanbood. Hij stak zijn duim op en vormde met zijn lippen het woord ‘Carlsberg’. Waarschijnlijk. Hij ging verder: “Weet je, alles is met elkaar verbonden—alle energie, alle bewustzijn. Er zijn geen ‘zelfstandige’ objecten en geen ‘zelfstandige’ wezens. Tijd, ruimte en zelfstandigheid zijn illusies, en dus is er niets wat echt bestaat.”

Terwijl hij dit zei, werd hem het glas bier aangereikt, en voor iets wat niet bestond, deed hem dat wel erg veel plezier.

“Mijn koelkast bestaat,” zei ik opstandig.

“Oké, dat zal ik niet ontkennen.”

We keken alledrie hoe hij daar tevreden bij de deur stond. Hij had geleerd de excessen van zijn meester te verdragen, maar vanavond zou zijn geduld tot het uiterste op de proef gesteld worden.

“Weet je zeker dat we hier niet voor hoeven te betalen, Bingo?”

“Heel zeker, ik hoop dat het gesmaakt heeft.”

“O, ja, het was heerlijk.”

Bingo was een knappe vent, ergens voor in de dertig, en hij maakte een geduldige en betrouwbare indruk. De reden daarvoor was misschien dat hij in een omgeving werkte waar iedereen aangeschoten was. Hij zette twee borrelglazen op de bar, gevuld met een zwart drankje met een wit kraagje erop.

“Het lijken wel kleine glaasjes Guinness,” zei ik.

“Bijna goed, we noemen dit een baby-Guinness,” antwoordde Bingo. “Het is een mix van Tia Maria en Baileys. Probeer maar eens.”

Ik nipte van het glas. “Mmmmm, heerlijk.”

“Tony mag de mijne hebben,” zei Antoinette, terwijl ze me haar drankje toeschoof, “als ik nog moet rijden, kan ik beter niets meer drinken. En ik moet nu echt gaan, want mijn vrienden verwachtten me al uren geleden.”

“Ik begon er al aan te twijfelen of die vrienden wel bestonden,” zei ik.

“Volgens Peter bestaan ze niet. Maar je weet maar nooit, dus ik kan maar beter gaan. Ik zie je morgen.”

“O ja?”

“Ja, Peter gaat me een voetreflexmassage geven. Ik kom eerst even langs bij jouw pension, om een uur of elf, om te zien hoe het met je gaat. Drink niet te veel.”

Ik had al te veel gedronken, en terwijl Antoinette zich een weg naar buiten vocht door de nu overvolle pub, werd me van weet ik veel waar nog een glas bier aangereikt, zodat ik nu drie glazen voor me had staan. En Michael.

“Weet je wat mijn middel tegen een kater is?” vroeg hij, een vraag die zeer waarschijnlijk werd ingegeven door de aanblik van mijn drankvoorraad.

“Nee.”

“Zal ik je vertellen.”

Yep. Dat had ik al verwacht. Wat zou het zijn? Een flink glas water voor je ging slapen? Twee aspirientjes zodra je thuiskwam? Nee, natuurlijk niet. Ik zat er heel ver naast.

“Een Drambuie vlak voordat je naar huis gaat.”

“Wat?”

“Een Drambuie vlak voor je weggaat.”

Ik schudde ongelovig m’n hoofd. Om de schadelijke effecten van alcohol te voorkomen, propageerde deze man in alle ernst om nog een alcoholische versnapering te nemen.

“Da’s een heel interessante.”

“Werkt altijd.”

“Ik zal het onthouden.”

De pub ging om een uur ‘s nachts dicht, maar er leek van de kant van de directie geen poging ondernomen te worden om me eruit te werken. Ik had de een of andere ballotageprocedure weten te overleven en was nu een van de drinkers die het privilege hadden om te mogen blijven zitten wanneer de gordijnen dicht waren. De criteria waren niet al te streng geweest, want de helft van de bezoekers was nog aanwezig, maar degenen die er nog waren, voelden wel de behoefte dit feit te vieren, als golfers die de cut hadden gehaald. Onder de andere overlevenden waren Michael, uiteraard, en Peter, die zijn metafysische speculaties inmiddels afgerond had en nu met Bingo over surfen zat te praten.

“Ik heb nog nooit gesurft. Kun je hier goed surfen?” vroeg ik.

“De branding hier in Strandhill is perfect om te surfen,” zei Peter. “Onze Bingo is een echte surfkampioen; als je hem lief aankijkt, gaat hij morgen vast wel met je surfen.”

Bingo hoefde niet eens lief aangekeken te worden.

“Tuurlijk,Tony, we regelen een wetsuit voor je en binnen een uur sta je op die plank.”

“Echt waar?”

“Gegarandeerd.”

Michael had dit alles met de nodige interesse gevolgd, en nu was het moment aangebroken voor zijn bijdrage.

“Natuurlijk moet je wel je ijskast meenemen.”

We keken hem allemaal aan alsof we niet gehoord hadden wat we zonet gehoord hadden. Maar dat hadden we wel, en er kwam nog meer.

“Je kunt toch niet gaan surfen zonder je ijskast het ook eens te laten proberen? Als jij gaat surfen, moet de ijskast ook surfen—anders is het niet eerlijk.”

Er viel een stilte terwijl we dit lieten bezinken. Toen keek Peter naar Bingo.

“Kun jij een koelkast op een surfplank krijgen?”

Hij dacht even na.

“Ja, ik denk het wel.”

Plotseling begon iedereen te praten over de haalbaarheid van het idee om een koelkast te laten surfen. Met misplaatste ernst werd besproken hoe je een koelkast op de plank zou kunnen bevestigen, en hoe je hem ver genoeg voorbij de branding zou kunnen krijgen. Ik begon me een beetje vreemd te voelen. Er maalde van alles door m’n hoofd, enerzijds door alles wat ik nu om me heen hoorde, anderzijds door alles wat Peter eerder deze avond over de werkelijkheid gezegd had. Het resultaat was dat ik nu een minder vaste grip had op de vraag of ik nu wel of niet bestond. En uit de alsmaar voortdurende discussie over de haalbaarheid van het plan om een koelkast op een surfboard op de Atlantische Oceaan te laten varen, kon ik alleen maar concluderen dat mijn bestaan een illusie was.

De verschijning van weer een baby-Guinness was daarvoor het bewijs. Ik had hem moeten laten staan, want ik had al veel te veel gedronken, maar zonder erbij na te denken dronk ik het glas leeg. Ook mijn gebrek aan gedachten bewees zonder verdere twijfel dat ik niet bestond. “Ik denk, dus ik besta.”

“Ik denk niet, dus ik besta niet.”

Ik had echt niet gedacht dat ik om zou vallen. Voor iemand die bestond, zou het zeer gênant zijn geweest. Gelukkig viel ik niet in die categorie. Maar ik viel wel over een onzichtbaar hobbeltje op het pubtapijt.

De morgen bracht me de teleurstelling van de ontdekking dat ik wel bestond. Ik bestond zelfs overduidelijk, met een kloppende koppijn om het te bewijzen. Het was mijn eigen schuld. Als ik eraan gedacht had een Drambuie te nemen voordat ik de pub verliet, dan zou ik nu niet in deze beklagenswaardige toestand verkeren. Ik lag in bed en probeerde me te herinneren hoe ik daar gekomen was, maar het lukte me niet. Opeens dacht ik: jezus, de koelkast, maar het volgende moment zag ik hem in de hoek van mijn kamer staan. Hij leek me bijna vermanend aan te kijken. Ik weet dat wetenschappers zeggen dat een koelkast geen emoties kan voelen of uiten, maar wat weten die er nou van? Deze koelkast keurde m’n gedrag af, en wilde me dat laten weten ook. Hij had het recht niet om me verwijten te maken. Ik zou eigenlijk gefeliciteerd moeten worden dat ik hem sowieso mee naar huis had gekregen. Aan het eind van de avond had ik al moeite genoeg gehad om mezelf in beweging te krijgen, dus ga maar na hoeveel moeite een keukenapparaat op een steekwagentje me gekost had.

Soms, als je in bed ligt en je kamer rondkijkt, zie je de dingen door het schemerige licht en je horizontale positie in een geheel ander perspectief. Een riem kan op een slang lijken, een trui die op een hoopje op de vloer ligt, kan op een ineengerold slapend hondje lijken. Deze morgen zag ik een klein buitenaards ruimtevaartuig dat midden in de lucht bijgetankt werd. Hoe langer ik ernaar keek, hoe verwarder ik raakte over wat het nu eigenlijk was. Wat kon het zijn? Ik lag daar maar te denken welk stuk uit mijn bagage zo’n beeld kon oproepen, maar ik kon er niet opkomen. Ik herinnerde me Peters woorden: “Weet je, het leven is weinig meer dan een droom; de wereld is geen fysieke werkelijkheid, maar een driedimensionale illusie.”

Als ik ging zitten en het licht aandeed, zou ik toegeven dat ik verslagen was, maar ik had nu snel een bevestiging nodig dat ik geen deel uitmaakte van een driedimensionale illusie.

Niet langer languit liggend en met het nachtlampje aan kon ik duidelijk zien dat ik had liggen kijken naar een draad die uit een stopcontact halverwege de muur kwam, en die naar mijn nieuwe mobieltje leidde dat zich die nacht opgeladen had. Natuurlijk. Die was ik helemaal vergeten—mijn eigen persoonlijke buitenaardse raketje voor mijn ontdekkingsreis. Ik dacht erover om Anne Marie, mijn hospita, op te bellen om te vragen of ze me kon komen helpen om naar beneden te komen, maar dat leek me toch een wat oneigenlijke toepassing voor deze ruimtehardware.

Naast het mobieltje hing een briefje, geschreven in mijn eigen dronken hanenpoten. “Bingo 11.00 uur.” Natuurlijk, mijn surfafspraak. Gisteravond had alles mogelijk geleken, en nu, een paar uur later, was zelfs het ontbijt een hele opgave.

“Dat was een latertje vannacht,” zei Anne Marie plompverloren toen ze de eetkamer binnenkwam met de thee en de toast.

“Ja, volgens mij was het nogal laat.”

“Half vier.”

“Nee toch? Volgens mij was het rond een uur of twee.”

“Nee, het was halfvier, want mijn man en ik hebben op de wekker gekeken.”

“O god, sorry, heb ik jullie wakker gemaakt?”

“Nee hoor.”

Ik slaakte een zucht van opluchting, maar toen zei ze: “Maar je koelkast wel.”

“Hoe bedoel je?”

“We werden wakker van het geluid van je koelkast die van het karretje viel.”

“O. Het spijt me.”

De thee en de toast werden voor me neergezet. Anne Marie leek niet boos te zijn, maar ze had wel de behoefte het me te vertellen.

“Mijn man en ik vroegen ons af waarom je je koelkast niet gewoon beneden liet—je weet wel, in de gang, waar je hem ook liet staan voor je wegging—”

Nee hè! Ze dachten dat ik hem mee naar bed had genomen, dat ik een of ander geperverteerd type was dat op ijskasten viel. Ik moest al de scherpzinnigheid die ik ter beschikking had aanwenden om dit pijnlijke misverstand recht te zetten.

“Eh, ja…dat is een goeie vraag, Anne Marie, en ik…nou ja…ik heb er eigenlijk geen antwoord op.”

Helaas had ik geen enkele scherpzinnigheid tot mijn beschikking. Ik had gewoon koppijn en dat was alles.

Het lokale commerciële radiostation, North West Radio, was mijn enige gezelschap tijdens het ontbijt, en om tien uur luisterde ik naar een fenomeen dat de Death Notices, de sterfberichten, heette. Een omroeper die z’n best deed om somber en respectvol te klinken, somde een lange lijst namen op van mensen die recentelijk gestorven waren. North West Radio was kennelijk van mening dat hun luisteraars de dag beter zouden doorkomen als ze een overzicht kregen van degenen die de dag van gisteren niet overleefd hadden. Niet zozeer het laatste nieuws als wel een laatste groet.

“Declan O’Leary uit Sligo stierf gisteren in zijn woning na een langdurige ziekte, en de begrafenis vindt donderdag plaats. Margaret Mary O’Dowd uit Inishcrone is gistermorgen om halfzes vredig in haar slaap gestorven. De begrafenis vindt plaats bij St. Meredith’s Cathedral in Ballina. En dat was het einde van onze sterfberichten. Ons volgende bulletin hoort u om vijf uur vanmiddag. North West Radio betuigt haar medeleven met de overledenen. Moge hun ziel rusten in vrede.”

De rouwstemming werd vervolgens ruw doorbroken door een vrolijke jingle en een opgewekte stem die verklaarde dat het nu het juiste moment was om naar McDonaghs te gaan, want ‘bij McDonagh’s vindt u een uitgebreide collectie huishoudapparatuur voor uw nieuwe huis…’

Was het gewoon toeval of waren we er hier getuige van dat McDonagh’s zich bliksemsnel wilde verzekeren van de gunsten van hen die de bezittingen van de overledenen gingen erven?

Ik vond het fascinerend dat een radiostation sterfberichten in zijn programmering opnam. Hoe nodig was dat? Was het heel erg als je in zalige onwetendheid verkeerde over het feit dat de man die je ooit in Drumcliff een paar schoenen had verkocht, overleden was? Je was toch zeker alleen geïnteresseerd in de dood van degenen die je redelijk na stonden? Maar stelde de interfamiliaire communicatie in dit deel van de wereld dan zo weinig voor dat je voor dit soort nieuws van de radio afhankelijk was?

“Hallo lieverd, heb je het al gehoord? Opa is dood.”

“Echt waar? Hoe weet je dat?”

“Ik hoorde het op North West Radio vanochtend—de sterfberichten.”

“Ah, juist. Wanneer is de begrafenis?”

“Weet ik niet, de jongens op de zaak waren net aan het praten, dus dat heb ik niet kunnen horen.”

“Maakt niet uit, we horen het wel in het bulletin van vijf uur.”

Daarom was het ook zo belangrijk om twee bulletins per dag te hebben. Plus natuurlijk het feit dat de luisteraar zo snel op de hoogte kon worden gebracht van aanvullingen op de totaalscore van tien uur. Gezien mijn toestand kwam ik in de verleiding om North West Radio te bellen om ze te vertellen dat ze m’n naam konden noteren voor het volgende bulletin, met de belofte dat ik zo netjes zou zijn om even te bellen als ik om de een of andere reden om vijf uur nog niet dood was.

Anne Marie kwam binnen met een bord met daarop een compleet Iers ontbijt, hetgeen me iets te veel leek voor mijn nog zwakke maag.

“Je zult even moeten wachten met eten, want er is telefoon voor je. Heel vreemd. Ik nam de telefoon op en iemand zei: “Logeert die man met die koelkast bij u?” Het is North West Radio.”

“Hoe weten ze dat ik hier ben?”

“Geen idee. Ze zullen het wel van iemand gehoord hebben.”

Anne Marie ging me voor naar de hal, waar ik het telefoontje aannam. Het was een secretaresse die me uitlegde dat de manager van restaurant Abrakebabra had opgebeld om te zeggen dat als ik vandaag met m’n koelkast naar hun restaurant zou komen, ik een gratis lunch zou krijgen.

“O, wat fijn,” zei ik een beetje uit de hoogte. “Weet je wat, ik heb nu een mobiele telefoon—ik zal je het nummer geven voor het geval er nog zo’n opwindend aanbod binnenkomt.”

Abrakebabra. Wat een verschrikkelijke naam voor een restaurant. Maar de theorie dat alleen de zon voor niets opgaat, was hiermee geheel ontkracht.

“Wil je koffie?” vroeg Bingo vanuit zijn vertrouwde positie achter de bar.

“Graag. Lijkt me erg lekker.”

“Ik heb een wetsuit voor je geregeld.”

“Sorry?”

“Nou, je hebt wel een wetsuit nodig. Het is nogal koud, weet je.”

“Bingo, je gaat me toch niet vertellen dat we echt met de koelkast gaan surfen?”

“Natuurlijk wel.”

“Maar dat was toch allemaal dronkemanspraat?”

“Jij was dronken. Ik niet. We doen het gewoon.”

Nee toch, zeker? Maar toen ik Bingo aankeek, zag ik dat hij geen grapje maakte. Toen hoorde ik de stem van een vrouw achter me.

“Aha, daar ben je.” Het was Antoinette, erg opgewekt en erg wakker, een toonbeeld van geheelonthoudersfrisheid. Ze keek me schattend aan. “Tony Hawks, ik hoop dat je deze zaak wel verlaten hebt sinds de laatste keer dat ik je zag.”

“O ja, ik ben wel even weg geweest.”

“En wat zijn je plannen voor deze morgen?”

Ik keek haar aan, en zag een vrouw die in het gezelschap van vrienden had verkeerd. Gezonde, verstandige, evenwichtige personen. “Ik denk dat je beter even kunt gaan zitten.”

God, wat een gevecht was dat. Als je een serieuze kater hebt, is een wetsuit zo ongeveer het laatste wat je wilt aantrekken, laat staan een wetsuit dat een maatje te klein is. Terug op m’n kamer bij Anne Marie probeerde ik erin te komen, vloekend en struikelend en tegen dingen opbotsend, terwijl ik geluiden maakte die de theorie bevestigden dat ik een geperverteerd persoon was. Na een kwartiertje fysieke inspanning had ik beide benen ‘binnen’, maar tot m’n ergernis ontdekte ik toen dat ik het pak binnenstebuiten aanhad. Ik maakte een jammerend geluid. Iedereen binnen gehoorsafstand moet gedacht hebben dat ik, met wat voor abnormale activiteit ik ook bezig was, nu in ieder geval een succesvolle climax had bereikt. Twintig minuten worstelen later was ik erin geslaagd de wetsuit aan te krijgen. Het was niet zo’n comfortabel gevoel, mijn kruis liet er geen twijfel over bestaan dat deze wetsuit te klein voor me was.

Ik opende de deur van mijn kamer en zag Anne Marie, die me van de andere kant van de overloop stond aan te kijken. Ik kwam uit m’n kamer tevoorschijn met een wetsuit aan en achter me een karretje met een koelkast erop en ik weet niet waarom, maar op de een of andere manier was ik me erg bewust van mezelf. Anne Marie was niet iemand met een blozende gelaatskleur, maar alle kleur die ze op haar wangen had gehad was nu weg; er stond een bleke, geestachtige verschijning voor me, die zo te zien dringend behoefte had aan reanimatie. Ik heb nog nooit—zelfs niet op de meest geïnspireerde momenten in mijn leven—de benodigde tegenwoordigheid van geest gehad die zo’n situatie vereist, dus koos ik ervoor om dom te glimlachen, terwijl ik de koelkast vrolijk over de overloop trok.

Toen ik de voordeur achter me sloot, was ik er vrij zeker van dat Anne Marie nu als eerste de politie ging bellen. Ik maakte me er echter geen zorgen over, want als de Garda arriveerde, zou ik al met m’n koelkast aan het surfen zijn—en dat zou alles verklaren.

Terwijl ik op hen toeliep, zaten Antoinette en Bingo op de muur bij het strand te giechelen. De luid ratelende trillingen van de koelkast op z’n karretje versterkten de intensiteit van m’n hoofdpijn, die toch al niet misselijk was. Het was zaterdagmorgen, en diegenen die ervoor gekozen hadden om een lekkere wandeling langs het strand te maken, waren begrijpelijkerwijs nogal verbaasd door de ongebruikelijke aanblik die ik hun bood.

Surfen is een glamoursport. Begin over surfers en de meeste meisjes die ik ken maken een raar knorrend geluidje, waarmee ze volgens mij aangeven dat ze deze sport met smakelijke, gezonde en sexy mannen associëren. Er zijn echter twee eenvoudige manieren om alle glamour aan het surfen te ontnemen. De eerste is het dragen van een wetsuit die te klein voor je is, en de tweede is het meebrengen van een koelkast. Eerlijk is eerlijk, Bingo zag er goed uit, maar zijn aantrekkelijkheid had te lijden van zijn gezelschap. Het was overduidelijk dat hij bij die idioot met die koelkast hoorde, en het was niet eenvoudig om sexy te zijn als je er zulk gezelschap op na hield. Helaas voor Bingo was hij het slachtoffer van een vorm van koppelverkoop, waarbij de helft van het product onweerlegbaar van benedenmaatse kwaliteit was.

We liepen naar het water. Om het brede zandstrand te bereiken moesten we eerst een stukje over de boulevard op en over wat rotsen klauteren. De wetsuit begon steeds strakker te zitten en het werd steeds moeilijker voor me om m’n ledematen te buigen. Het gevolg hiervan was dat mijn algehele sex-appeal nog verder verminderde. Ik bewoog me als een monster uit een jaren-dertig-griezelfilm, en het enige waaruit de toeschouwers konden afleiden dat ik niet zo’n monster was, was de aanwezigheid van een glimmend wit keukenapparaat, dat duidelijk een vrij recent model was.

Toen ik bijna vooroverviel, gaf Bingo me met een ruimhartig gebaar zijn surfboard en nam de last van de koelkast van me over. Daarmee verspeelde hij alle geloofwaardigheid die hij nog had. Ik kon nu zelf zien hoe belachelijk het eruitzag als een man in een wetsuit met een koelkast rondzeulde. Toen we over de rotsen begonnen te klimmen, zag ik dat er zich op de boulevard een verbaasd groepje toeschouwers begon te vormen.

De omstandigheden waren nou niet bepaald ideaal om te surfen. De zee was veel te kalm, maar dit was wellicht in het voordeel van de koelkast, die nou eenmaal niet voor dit soort actie ontworpen was.

“Hoe gaan we het aanpakken?” vroeg ik Bingo terwijl we de zee in waadden.

“Ik denk dat we de koelkast stevig op de plank moeten zetten, en dan probeer ik erop te springen om er een golf mee te nemen.”

En de vorige avond had ik nog gedacht dat hij zo’n verstandig persoon was…

“Goed idee,” loog ik, en hield het surfboard stevig vast terwijl hij de koelkast erop zette.

Het zag er allemaal verrassend stabiel uit. Het zwaartepunt van een koelkast is een van z’n sterke punten, maar zijn vermogen om het aan de golven aan te passen is dat niet, en ongelukkig genoeg was de eerste golf die z’n richting uit kwam nogal groot van omvang. Bingo mocht dan een bekwaam surfer zijn, maar hij had geen ervaring met de kunst van het in evenwicht houden van een koelkast op een plank, en toen hij plotseling tegen een golf op moest, verloor hij zijn greep op de koelkast, die vervolgens zijwaarts de zee ingleed. Gelukkig bleef hij nog even drijven zodat Bingo en ik erheen konden duiken om hem in zijn oorspronkelijke positie boven het zoute water te brengen. Dat was kielekiele geweest. Als hij er weer in zou vallen en we slaagden er niet snel genoeg in hem weer te pakken, dan zou hij zich met water vullen en zinken, en het gewicht van het water zou het moeilijk of zelfs onmogelijk maken om hem zonder professionele onderwatertakel weer omhoog te krijgen. Stom genoeg had ik geen professionele onderwatertakel meegenomen.

Als ik de koelkast op deze manier zou kwijtraken, zou het nog problematisch worden zodra ik moest uitleggen waarom ik er niet in geslaagd was mijn weddenschap te winnen. “Tja, het ging allemaal heel gladjes tot Strandhill, waar het ongeluk toesloeg toen de koelkast net voor de kust zonk en we hem niet meer omhoog konden krijgen.”

Als de koelkast daadwerkelijk zonk, zou hij ook een bron van ongemak voor de badgasten vormen. Die zouden dan de precieze positie van het wrak moeten leren kennen omdat ze anders het risico liepen dat ze hun tenen stootten aan de verroeste metalen omkisting. Het was zelfs denkbaar dat hij dan ook op de navigatiekaarten opgenomen zou worden, een bron van verbazing voor beginnende zeevaarders die niet begrepen wat dat kleine, witte kubusje net voor de kust te beduiden had.

We zetten de koelkast terug op de plank en Bingo duwde hem verder de zee in, terwijl hij dit keer beter op de aankomende golven lette. Ik keek toe hoe hij een flink eind wegwaadde en hield mijn camera in de aanslag om deze dwaasheid op film vast te leggen. Hij draaide zich om en wachtte, kijkend naar de golven, op het juiste moment. Plotseling verscheen er een wat grotere golfen Bingo sprong op de plank om de koelkast te vergezellen. Er volgde een zeer opmerkelijk schouwspel. Een man en een koelkast die in perfecte harmonie de golven bereden. Een paar glorieuze seconden lang gleden ze beiden met zulk een gemak op de kust af dat het leek of Bingo tijd genoeg zou hebben om de koelkastdeur te openen en er een gekoeld drankje uit te halen. De toeschouwers op de boulevard braken in een spontaan applaus uit, en vanaf de waterlijn juichte Antoinette hem enthousiast toe. Het was gelukt, de koelkast had gesurft, en wat nog mooier was, ik had fotografisch bewijsmateriaal—mits ik de film niet weer verprutste. Oké, de beide surfers hadden nou niet bepaald een enorme afstand afgelegd, en het had niet lang geduurd voordat Bingo van de plank moest springen om te voorkomen dat de koelkast opnieuw kopje onder zou gaan. Desalniettemin hadden de mensheid en het koelkastendom gedurende enkele seconden een glorieuze overwinning op de woelige en ongetemde zee behaald.

“Gefeliciteerd, Bingo, ik denk dat je de eerste bent die hem dat gelapt heeft.”

“Dank je. En nu moeten we zien hoe we het dat ding alleen kunnen laten doen.”

“Wat?”

“We moeten de koelkast in z’n eentje laten surfen.”

Moet dat? Waarom dan? Echt, met deze lui was het altijd wat. Hier stond ik, een onschuldige lifter die met z’n koelkast door Ierland reist, en ik bleef maar mensen tegenkomen die de koelkast allemaal nieuwe en spannende dingen wilden laten doen.

“O, oké,” zei ik laf. “Hoe kunnen we dat het beste doen?”

“Nou, wat ik zou willen voorstellen is dat jij hier blijft wachten en dat ik wat verder het water in ga, en als ik een geschikte golf zie, dan geef ik de plank een duw en met een beetje geluk rijdt de koelkast dan over de golf tot waar jij hem opvangt.”

Kon het nog simpeler?

De toejuichingen, het geschreeuw en het applaus vanaf de wal waren volkomen verdiend.

“Laten we het hier maar bij laten,” zei ik. “Zo lukt het ons geen tweede keer. Nooit.”

Het was als in een droom geweest, precies zoals Bingo het bedacht had. De koelkast was alleen op de plank over de golf gevaren en was precies op het juiste moment voor mijn uitgestrekte armen verschenen, alsof hij met een afstandsbediening bestuurd werd. En wat een prachtgezicht was het geweest. Absurd, grappig, en ook inspirerend. Voor een menigte van slechts vijftien mensen, die eenmaal thuis geen van allen geloofd zouden worden, was door een paar grappenmakers helemaal gratis en voor niks een stunt uitgevoerd die je eigenlijk alleen maar in een dure film zou verwachten. Door de euforie van het moment kreeg ik zelfs weer een helder hoofd. Vergeleken met een glaasje Drambuie voor je vertrek was het een nogal ingewikkeld anti-katermiddel, maar wel heel effectief.

“Jullie zijn me een stelletje,” zei Antoinette. Het was een zin die zo afkomstig kon zijn uit de film waarin onze stunt thuishoorde.

Ze sloeg de spijker op z’n kop. We waren ongetwijfeld een stelletje. Een stelletje idioten.