15

De langste nacht

Doordat er een of ander muziekfestival plaatsvond in de buurt van Letterfrack waren er in de bed and breakfasts geen bedden meer vrij. Zuster Magdalena liet me achter voor een gebouw dat geen enkele gelijkenis vertoonde met een oud klooster, maar dat desondanks The Old Monastery Hostel heette. Een jeugdherberg. Ik had er zo m’n twijfels over, maar de naam was in ieder geval in de kerkelijke sfeer van de gebeurtenissen van die dag. Ik ging naar binnen, maar trof er niemand aan. Ter begroeting van aankomende reizigers was er een boodschap met krijt op een schoolbord geschreven. “Welkom. Maak het je gemakkelijk bij het haardvuur, er komt zo iemand bij je. Alles wat je nodig hebt, bevindt zich op deze verdieping: keuken, woonkamer, badkamers en toiletten. Ontbijt om 9.00 uur, beneden in de koffieruimte. Gratis ontbijt met warme biologische scones, cornflakes en biologische koffie en thee. Ontspan je, wees gelukkig en een prettig verblijf hier toegewenst.”

Naar mijn smaak waren er te veel dingen biologisch hier. Ik kreeg het gevoel dat ik zonder sandalen, een muffe hennageur en een paardenstaartje hier niet welkom was. Ik ging naar links en liep een grote slaapzaal binnen. Er leken alleen maar stapelbedden te staan. Voor de eerste keer op deze reis kreeg ik het gevoel dat ik iets niet aankon. Ik koos een bovenbed uit en markeerde mijn territorium door mijn rugzak erop te leggen. Ik reed de koelkast naar het raam en liet hem daar staan. Ik had de slaapzaal gehaald zonder door iemand gezien te worden, dus hier lag mijn kans om een nacht door te brengen zonder alle aandacht die je als eigenaar van de koelkast nu eenmaal kreeg. Bovendien leek het me wel lollig om te zien hoe iedereen in de jeugdherberg elkaar ietwat wantrouwig zou bekijken om erachter te komen wie nou die idioot was die met een koelkast rondreisde. Hij zou de bron van wat gezonde ongemakkelijke gevoelens kunnen zijn.

Er kwam een Chinees uitziende kerel binnen. Ik zei ‘hallo’, maar hij reageerde niet. Of zijn kennis van het Engels was niet zo goed dat hij wist wat ‘hallo’ betekende, of hij was een klootzak. Toen ik de slaapzaal doorkeek vond ik bewijs, in de vorm van rugzakken die op stapelbedden neergekwakt waren, van de aanwezigheid van zo’n vijftien andere potentiële klootzakken. Toen ik twee nachten geleden in bed lag en me afvroeg wanneer ik weer eens niet alleen zou slapen, was dit niet wat ik in gedachten had.

Toen er een jong Amerikaans stel binnenkwam, realiseerde ik me dat de slaapzaal gemengd was. Het stel werd gevolgd door een grote dame, waarschijnlijk een Hollandse. Ik ging alleen op de afmetingen af, dus het was een beetje een gok. Wat voor nationaliteit ze ook had, ze had een beter begrip van het Engels dan de Chinese jongen, want toen ik ‘hallo’ zei, zei ze ‘hallo’ terug. Ik glimlachte haar beleefd toe, en keerde me toen naar de Chinees met een blik op m’n gezicht van ‘was dat nou zo moeilijk?’ maar hij zag het niet. Hij was bezig sokken op z’n bed te leggen. Het leek erop alsof hij aan een of ander oeroud ritueel begonnen was, waarmee je met je sokken de toekomst kunt voorspellen.

Er werd minstens drie keer afkeurend gesnoven toen ik de mobiele telefoon in een van de stopcontacten plugde om hem op te laden.

“Sorry,” zei ik, me realiserend dat dit soort gedrag zo onverenigbaar was met biologische scones als maar mogelijk was.

Maar het moest gebeuren, want ik wist dat The Gerry Ryan Show me de volgende ochtend zou willen spreken, en bovendien rechtvaardigden mijn vorderingen een telefoontje naar Kevin in Engeland, om hem te laten weten dat hij die honderd pond wel eens kon gaan verliezen.

“Hallo, Kevin?” zei ik, zittend boven op een rots halverwege een berg in het Connemara National Park.

Er valt niet veel goeds te zeggen over mobieltjes, maar een pluspunt ervan is de mogelijkheid om schitterende berglandschappen als kantoorruimte te gebruiken. Een korte wandeling vanaf de jeugdherberg had me op een plek gebracht waarvandaan ik in noordelijke richting uitzag op een heidelandschap dat werd gedomineerd door de Twelve Bens-bergketen, en naar het westen op de onregelmatige Atlantische kustlijn met z’n vele inhammen en kreken. Ik was erg benieuwd naar Kevins volgende vraag.

“Waar zit je nu?” vroeg hij gehoorzaam.

Ik vertelde het hem, tamelijk uitgebreid.

“En hoe zit het met de koelkast? Die heb je zeker allang gedumpt?”

“Nee, ik heb hem nog steeds bij me. Nu niet, natuurlijk, hij staat nu in de jeugdherberg.”

“Jeugdherberg? Dus je leeft als een koning daar?”

“Het grootste deel van de tijd wel, ja.”

Helaas wel een beetje als de koning van Tory.

“Jaja, dat zal wel.”

“Ik wilde je maar even waarschuwen dat het erop lijkt dat dit gaat lukken. Dus je kunt maar beter even met je bank gaan praten voor een overschrijvinkje van honderd pond.”

“Hoho, je bent nog niet eens halverwege. Ik ga me pas zorgen maken als je een paar kilometer onder Dublin zit. Je vergeet namelijk dat…”

De lijn werd stil—geen signaal meer.

Dat dacht hij tenminste. In feite had ik de verbinding verbroken. Nog een pluspunt van de mobiele telefoon. Ik had nu even geen zin in een dosis cynisme. Ik had niet moeten bellen. Opschepperij. Maar ik had het gewoon niet kunnen laten.

Terwijl ik de heuvel afliep, terug naar de jeugdherberg, begon ik om de een of andere reden een liedje van Johnny Nash te zingen: “I can see clearly now the rain has gone, I can see all the obstacles in my way.”

Ik stopte met zingen en zei tegen mezelf: “Nee, dat is niet zo. Dat is het mooie van dit alles. Ik zie helemaal geen obstakels.”

Ik had het gesprek met Kevin afgebroken toen hij op het punt stond me te vertellen wat voor obstakels ik nog tegen zou kunnen komen. Ik dacht maar zo dat degene die niet wist dat er obstakels waren, altijd voorlag op degene die eromheen moest omdat hij of zij wist waar ze lagen. Deze levenswijsheid zou me ofwel brengen waar ik wilde zijn, ofwel in het ziekenhuis doen belanden omdat ik in volle vaart tegen iets aan was gerend wat niet meegaf.

Ik kon kiezen tussen twee dingen: een wandeling naar de plaatselijke pub, of een avond in de woonkamer met de stoere rugzakgemeenschap. Om gezondheidsredenen koos ik voor het laatste.

De woonkamer was een grote kamer met een eettafel aan de ene kant en een groot haardvuur dat de andere kant domineerde. De eettafel zat vol met mensen met geverfd haar en neuspiercings, die zich ingegraven hadden in dikke paperbacks. Bij het vuur stonden wat stoelen waarin zich een minder angstaanjagende groep mensen genesteld had. De comfortabelste stoel was in beslag genomen door de herberghond. Het beest verwijderen zou waarschijnlijk als heiligschennis beschouwd worden en me geen vrienden opleveren. Maar er was nog een aftands uitziende stoel vrij, dus ging ik daar maar in zitten. Ik voelde gelijk dat ik opviel. Het was een grote fout geweest geen boek mee te brengen. Iedereen leek aan het lezen te zijn, en het leek alsof ik alleen maar aanwezig was om de anderen van deze loffelijke bezigheid af te houden. Achter een doorgangetje lag de keuken, en toen ik zag dat die zo dichtbij was, stond ik op en wreef in m’n handen.

“Oké,” zei ik, als een gênante leraar die te ijverig probeerde om aardig gevonden te worden door zijn leerlingen, “wie wil er een kopje thee?”

De meesten negeerden me volkomen, maar sommigen slaagden erin van hun boek op te kijken om met hun hoofd te schudden. Klas 4B was een stoer zootje. Volkomen afwijzing. Geen goed begin.

Even later, en voor de tweede keer die dag, bevond ik me in andermans keuken. En uiteraard kon ik de theezakjes niet vinden. Na zachtjes vloekend met wat deurtjes geslagen te hebben, hetgeen de lezers in de woonkamer wel geërgerd zal hebben, was ik gedwongen m’n hoofd om de hoek te steken voor de vernederende vraag: “Weet iemand ook waar de theezakjes zijn?”

Er werd afkeurend gezucht en gesnoven. Een Amerikaanse jongen, degene die het dichtst bij het vuur zat, keek me aan en zei: “Heb je die zelf dan niet bij je?”

“Sorry?”

“Je moet ze zelf meenemen.”

“Aha, ja natuurlijk.”

Ik ging zitten, denkend dat er wel iemand zo goed zou zijn om me een van zijn of haar theezakjes aan te bieden. Aanvankelijk niet, maar toen ik echt goed m’n best deed om er heel ongelukkig uit te zien, ging het Amerikaanse meisje rechts van mij door de knieën. “Je kunt van mij wel een theezakje krijgen. Maar het is wel citroen-gember. Houd je van citroen-gember?”

Ik had geen idee. Onafhankelijk van elkaar had ik bezwaar tegen geen van beide smaken, maar de twee samen had ik nog nooit geproefd. Waarom zou ik ook? Ik experimenteer niet met drugs.

“Citroen-gember? Ja, ik denk van wel, dank je, erg aardig van je,” antwoordde ik en verdween met het theezakje in de keuken om het met kokend water te begieten.

Toen ik terugkwam, keek het Amerikaanse meisje geïnteresseerd toe terwijl ik m’n eerste slokje nam. Toen de thee in aanraking kwam met mijn smaakpapillen, leidde dat onmiddellijk tot de conclusie dat citroen net zo goed bij gember past als wanten bij een concertpianist.

“Mmm, interessante smaak,” hoestte ik, terwijl ik nog net mijn instinctieve reactie kon onderdrukken om het spul gelijk weer terug te spugen. “Interessant.” Wat een heerlijk dubbelzinnig bijvoeglijk naamwoord was dat toch.

Het was mijn favoriete eufemisme voor als ik bij een etentje voedsel kreeg voorgeschoteld dat ik niet lekker vond.

“Interessante receptuur…interessante smaak.” Interessant dat je erin geslaagd bent zo’n afschuwelijke, smerige schotel te bereiden.

Ik begon wat te praten met de twee Amerikanen, maar kon er niet achter komen of ze gewoon twee goede vrienden waren die samen reisden, of dat ze een relatie hadden die verderging dan dat. Als het even kon, wilde ik vannacht liever niet gewekt worden door geluiden die m’n vraag beantwoordden. Er zaten nog twee anderen bij het haardvuur. De ene was een Zweeds meisje, dat zich in mijn gesprek met de Amerikanen mengde, en dat een grote en verse zuigzoen in haar nek had, waarvan ik hoopte dat die niet het product was van een nacht hier in de jeugdherberg. Het andere lid van het haardvuurteam was een meisje dat ik wel knap vond, en naast wie ik zou hebben gezeten als de herberghond me niet voor was geweest. Ze zei niets en las constant door. Maar op sommige lichtelijk amusante momenten in onze conversatie glimlachte ze, wat me deed vermoeden dat ze niet echt aan het lezen was, maar ons gesprek afluisterde zonder eraan deel te willen nemen.

“Waarom ben je in Ierland?” vroeg de Amerikaanse jongen op een gegeven moment.

Ik probeerde zo weinig mogelijk los te laten, maar mijn behoedzaamheid maakte hem alleen maar nieuwsgieriger, en terwijl zijn vragen voortduurden, maakte ik uiteindelijk de fout te vertellen dat ik in Ierland was vanwege een weddenschap.

Natuurlijk wilde hij weten wat voor weddenschap dat was. Ik begon wat zachter te praten en vertelde hem over de koelkast. Plotseling keek het knappe, lezende meisje op van haar boek.

“Ben jij die vent met die koelkast?” vroeg ze.

“Je hebt mijn lift gepikt.”

“Sorry?”

“Gisteren. Je pikte mijn lift.”

Tot op dat moment waren de toevalligheden in mijn leven niet echt indrukwekkend geweest. Het beste wat ik gepresteerd had, was het tegenkomen van bekenden op het vliegveld. Slapen in dezelfde slaapzaal als het meisje bij wie ik tijdens het liften had voorgedrongen, zou waarschijnlijk de leiding overnemen. Ik moest me verontschuldigen.

“Dat spijt me echt heel erg,” zei ik.

“Het is al goed.”

“Ik wilde de chauffeur wel vragen om voor je te stoppen, maar er was gewoon geen ruimte.”

“Door die koelkast, zeker?”

“Eh, ja.”

“Ik heb tweeënhalf uur staan wachten, weet je.”

Oké, oké, maak het nou niet nog erger. Ik voelde me zo al rot genoeg.

Tina liftte door Ierland voordat ze naar haar geboorteland Denemarken zou terugkeren om psychologie te gaan studeren. Zoals zo velen uit haar deel van de wereld bezat ze de ontwapenende vaardigheid om aan een Engels gesprek deel te nemen zonder dat iemand anders ook maar in het minst hoefde te vergoelijken dat het haar moedertaal niet was. Ze was heel erg aardig en ik begon me erg schuldig te voelen over het akkefietje met die lift. Waren we in een hotel geweest, dan had ik op kunnen staan om te zeggen dat een drankje toch wel het minste was wat ik haar kon aanbieden. Misschien zou ik zelfs een fles champagne bestellen, maar onder de huidige omstandigheden was er niet veel dat ik kon doen. Alles wat ik haar aan kon bieden was een kopje citroen-gemberthee, vooropgesteld dat mijn Amerikaanse leverancier me niet in de steek zou laten. Uiteindelijk schreef ik haar adres in Denemarken op, en ik beloofde haar een cadeautje te sturen om het goed te maken. Ze glimlachte hoffelijk en ging naar bed. Toen ze bij de deur was, had ik sterk de neiging om haar na te roepen: “Ik kom zo naar boven, lieverd.” Maar ik besefte dat er geen publiek was voor zo’n opmerking, en hield mezelf in toom.

Toen het gesprek begon stil te vallen, wenste ik iedereen goedenacht en ging op weg naar de slaapzaal. Het was donker, en ik wist niet zeker welk bed het mijne was. Ik werd me bewust van de enorme gêne die ik zou voelen als ik in het verkeerde bed kroop. De grote Hollandse, Tina en de onvriendelijke Chinees waren alledrie mogelijke slachtoffers van mijn desoriëntatie, en hun reacties op een bezoeker die bij hen onder de wol schoof konden variëren van een welkomstknuffel tot een kungfuschop in m’n kruis of gegil dat dit niet de manier was om het weer goed te maken. Gelukkig zag ik nog net de vage omtrekken van de koelkast die bij het raam stond, en ik wisrdat als ik die bereikt had, ik bestek kon opmaken om de weg naar mijn bed te vinden. Waarschijnlijk voor het eerst dat een koelkast voor navigatiedoeleinden werd gebruikt.

Ik probeerde me zo stil mogelijk uit te kleden, maar hoe meer ik m’n best deed, hoe onhandiger ik werd. Ik stootte dingen van m’n bed op de vloer, en tuimelde zowat voorover toen m’n voet klem kwam te zitten in een van m’n pijpen terwijl ik probeerde m’n spijkerbroek uit te trekken. Elk geluid dat ik maakte leek oorverdovend hard. Ik was bezig een verhoogde gevoeligheid voor geluid te ontwikkelen die me niet van dienst zou zijn als ik zo meteen begon aan de zware taak van het in slaap vallen.

Het begon allemaal heel goed, omdat ik al snel lekker lag. Maar het werd alras duidelijk dat ik dezelfde fout maakte als wanneer ik in een vliegtuig probeer te slapen. Ik denk er te veel over na. Terwijl ik me in een of andere dubbelgevouwen houding in de voor slapen ongeschikte vliegtuigstoel wurm, denk ik bij mezelf: ja, zo kan het wel…zo zit ik lekker…vijf minuten zo en ik ben weg.

Maar natuurlijk duurt het maar een paar seconden tot zich ergens in je lichaam een vaag pijntje ontwikkelt en je tot de conclusie komt dat deze houding toch niet de meest geschikte was voor het ongestoorde dutje waarop je had gehoopt.

Ik ben geen lichte slaper en heb wat slapen betreft normaal gesproken geen problemen. Ik ben eigenlijk heel goed in slapen. Ik slaap goed. Ik maak bijna geen fouten. Als er een olympisch onderdeel ‘slapen’ bestond, dan zou ik goede kansen hebben om in het Britse olympische team gekozen te worden. Eigenlijk vind ik ook dat ze van slapen een olympische sport moeten maken. Het zou een prima veldnummer zijn, waarbij de ‘atleten’ (bij gebrek aan een beter woord) allemaal in bed gaan liggen, net voorbij de plek waar de speren landen. De eerste die in slaap valt en erin slaagt drie uur lang niet wakker te worden, wint het goud. Ikzelf zou vooral ook geïnteresseerd zijn in wat voor persoonlijkheid ervoor nodig is om in competitieverband te slapen. En stel je de commentator eens voor, die helemaal opgewonden raakt omdat een deelnemer bijna in slaap doezelt, of die z’n teleurstelling uit over de jonge Britse knaap die helaas wordt gewekt door een startpistool, terwijl nog vijf minuten in dromenland hem het brons zou hebben bezorgd. (En wie zou de herhalingen in slowmotion willen missen?)

Ik keek op mijn horloge. Het was halftwee. Het was niet zo dat ik niet bijna in slaap was gevallen. Dat was twee keer bijna gebeurd. In beide gevallen werd mijn wegzakken in deze vredige toestand verstoord door een kleine explosie. Die kwam uit de centrale herbergverwarming, die helaas zo was afgesteld dat hij elke veertig minuten aansloeg. De periodes tussen de explosies gaven je genoeg tijd om zeer slaperig te worden, maar niet genoeg om te voorkomen dat je abrupt wakker werd als de volgende uitbarsting uit de herbergboiler kwam.

Om twee uur kreeg iedereen die zo gelukkig was geweest het bewustzijn te verliezen dit weer terug door de lawaaiige thuiskomst van de bezetter van het bed onder me. Overduidelijke signalen als boeren en zingen deden vermoeden dat deze man, geconfronteerd met de vraag wat hij met z’n avond moest doen, niet de gezonde optie had gekozen. Het ontging me niet dat deze man in deze situatie de juiste beslissing had genomen, want zodra hij luidruchtig en na veel gestommel zijn kleren had rondgestrooid, viel hij neer op zijn kussen en begon te snurken. Hoewel, niet helemaal, hij was bijna aan het snurken. De diepe ademhaling was er al, en de bijbehorende snuifgeluiden ook, maar het volume was nog zwak. Het was duidelijk dat deze man heel hard kon snurken, maar dat het iets was waarvoor hij zich liever eerst even opwarmde. Het was van vitaal belang in slaap te vallen voordat hij zijn topvolume bereikte.

Ik slaagde hier niet in, en een uur later had hij zich opgewerkt naar een snurkniveau waarmee hij bij de Europese kampioenschappen zeker in de prijzen zou vallen. Alle tekenen wezen erop dat hij in een kwartiertje zou gaan pieken en een gesnurk zou produceren waarmee hij de besten ter wereld achter zich zou laten. Ik was alleen met mijn zorgen, want uit de duidelijk hoorbare ademhalingsritmes van de anderen in de slaapzaal kon ik afleiden dat behalve ik iedereen erin geslaagd was in slaap te vallen.

Het moeten aanhoren van gesnurk was geen nieuwe ervaring voor me, maar ik had nog nooit meegemaakt dat het geluid van direct onder me kwam. Op de een of andere manier werd het daar veel verontrustender door, en je kreeg de indruk dat er elk moment een soort geologische bodemverheffing plaats kon vinden. In het diepst van de nacht verdwijnen alle rationele gedachten, en hoewel Ierland niet bekendstaat om z’n aardbevingen en vulkanen, deden minstens twee luidruchtige explosies me rechtop in m’n bed zitten van angst.

Ik ben tegen de doodstraf. Ik vind het een misvatting dat je mensen laat zien dat doden verkeerd is door mensen te doden. Maar ik ben niet tegen het willekeurig doden van mensen die snurken. Oké, het is wreed en barbaars, en het druist tegen alle menselijke waarden in, maar het is nou eenmaal zo dat er gewoon geen ander middel tegen snurken is. Men heeft al talloze methoden uitgeprobeerd, maar geen daarvan heeft gewerkt. Oké, je kunt ze wakker maken, maar dan vallen ze gewoon weer in slaap en beginnen overnieuw. De enige afdoende manier om iemand te laten stoppen met snurken is hem te doden.

Ik lag in m’n bed en overwoog m’n mogelijkheden. Verstikking leek het geschiktst, maar wurging had ook wel wat. Volgens mij was er geen enkel gerechtshof dat geen begrip zou opbrengen voor de verzachtende omstandigheden van mijn huidige toestand. Maar toen stopte hij plotseling. Hij hield op met snurken alsof hij net bericht van een politicus had gekregen dat er tot een wapenstilstand besloten was. De stilte bracht me geen troost. Ik wist dat dit slechts een tijdelijke stopzetting van de vijandelijkheden was en dat hij zo meteen weer zou gaan snurken. Ik was me ervan bewust dat als ik in slaap wilde vallen, de komende periode van cruciaal belang was. Ik moest nu wat doen. Ik rolde me op m’n zij, sloot m’n ogen en toonde me bereid m’n bewustzijn af te staan.

Maar er had niemand belangstelling. Blijkbaar was mijn persoonlijkheid toch niet geschikt voor het slapen onder dit soort grote druk. Ik verdiende dus toch geen plaats in het olympische slaap team. Tijdens de training in slaap vallen was één ding, maar als het tegen de klok ging, was het toch anders.

De nacht sleepte zich voort.

Hier volgen, in het kort, de andere hoogtepunten van deze nacht:

3.30 uur. Dronkelap begint weer te snurken.

3.45 uur. Solidaire snurker aan de andere kant van de slaapzaal komt op gang. (Ontstaan van stereo-effect.)

4.30 uur. Sta op om naar het toilet te gaan. Stoot teen aan poot van het bed.

4.33 uur. Kom terug van toilet en stoot zelfde teen aan andere poot van het bed.

4.55 uur. Overweeg serieus om met overslaande stem te schreeuwen: “EN NU ALLEMAAL M’N KAMER UIT, JULLIE.

5.05 uur. Overweeg mogelijkheid van zelfmoord.

5.07 uur. Verwerp zelfmoord als mogelijkheid omdat het te veel herrie maakt, zodat de anderen dan wakker worden.

5.15 uur. Raak ervan overtuigd dat dit een straf is voor het stelen van Tina’s lift. Geef het op en leg me erbij neer dat dit een nacht zonder slaap wordt.

5.16 uur. Val in slaap.

6.30 uur. Wordt gewekt door het afgaan van de wekker van de Chinees uitziende man.

6.31 uur. Besluit dat de dood nog te goed is voor de Chinees uitziende man. Zal al zijn beminden laten vermoorden.

8.00 uur. Besluit om op te staan.

8.01 uur. Ontdek dat ik een onnodige en ongerechtvaardigde erectie heb.

8.01-8.30 uur. Wacht tot slaapzaal leeg is.

8.32 uur. Slaapzaal bijna leeg. Waag het op te staan. Grote Hollandse ziet de ongewone bobbel in m’n boxershort. Ze glimlacht.

8.40-9.10 uur. Ontbijt. Vermijd oogcontact met grote Hollandse.

9.30 uur. Verlaat het gebouw en zweer dat ik, zolang als ik leef, nooit meer in een jeugdherberg zal overnachten.

De langste nacht was voorbij.