16

Aan de grond in Galway

Het land moest weer op de hoogte gebracht worden van mijn jongste avonturen. Tijdens het interview pikte Gerry Ryan heel scherpzinnig de rode draad op die erdoorheen liep.

“Tony, je lijkt het grootste deel van je tijd in pubs door te brengen, ik denk dat het belangrijk is je daar in dit stadium op te wijzen.”

“Ja, weet je, Gerry, het probleem is dat ik er niet meer uitkom. Ik ga er binnen met een koelkast op sleeptouw, en dan duurt het niet lang totdat de deur is afgesloten. En dan zit ik vast.”

“Die moet ik onthouden zodat ik hem zelf nog eens kan gebruiken.”

Hij had wel gelijk, natuurlijk; ik had inderdaad het grootste deel van m’n tijd in pubs doorgebracht. En ironisch genoeg kreeg ik de nacht dat ik er niet eens in de buurt kwam nog geen twee uur slaap.

“Let op, mensen,” zei Gerry aan het eind van het interview, “hij is nu in Letterfrack, en hij gaat vandaag naar Galway, dus als je iemand ziet die er vriendelijk uitziet met een koelkast naast zich, stop dan even om hem te begroeten, en als hij er niet te bedreigend uitziet, geef hem dan een lift. Een goede reis weer, Tony, en we horen van je.”

Ik trok de koelkast naar de kant van de weg. Ik was erg moe, maar ik wist dat deze gesprekken op de landelijke radio het equivalent waren van je tank vol benzine gooien. Ik lag weer vers in de gedachten van de automobilisten van dit land, en als ze de koelkast eenmaal zagen, dan gooiden ze het portier voor me open.

Maar er was één probleem. Er was maar één geschikte plek om te liften, maar daar stond al iemand. Hier was ik niet op voorbereid, hoewel ik dat wel had moeten zijn. Achttien jaar conservatieven in de regering hadden me ruimschoots aan het idee van concurrentie laten wennen.

“O, hallo,” zei ik wat nerveus tegen m’n collega, “ik ga wel vijftien meter verderop staan, oké?”

“Nee, nee, het is best zo. Ik heb geen haast.”

“Wat?”

“Het maakt me niet uit, ga je gang.”

Gebarend met z’n hand bood de jonge knul me het stuk berm voor hem aan.

“Maar jij was hier eerst.”

“Weet ik, maar ik ben niet de man met de koelkast. Echt waar, ik heb geen haast, ga je gang. Veel geluk. Waar ga je heen?”

“Clifden en dan Galway, denk ik.”

“Geen probleem. En zeker niet met dat ding daar.”

Padrig, leerling aan een schrijnwerkersschool die recht achter ons lag, zat op een muurtje en praatte met me terwijl ik erop los liftte. Er kwamen wat auto’s voorbij die door naar links te wijzen allemaal aangaven dat ze zo linksaf zouden slaan.

“Ik heb er zo’n hekel aan als ze dat doen,” zei Padrig, “want van hier tot Clifden zijn er helemaal geen zijwegen naar links.”

Ik had bewondering voor zijn pedante wijsheid.

Een jonge vrachtwagenchauffeur die Padrig goed kende, stopte voor ons, maar hij had alleen plaats voor een persoon en een koelkast, dus het werd een geval van ‘wie het tweedst komt, die het eerst maalt’ en Padrig bleef waar hij was. Hij vond het helemaal niet erg, en zwaaide enthousiast terwijl Brian en ik op weg gingen naar Clifden. Ook Brian deelde in het zo langzamerhand universele enthousiasme over mijn queeste, en stopte om me te laten uitstappen bij het handweverswinkeltje waar hij werkte. Ik kreeg een kop thee en een broodje, en ook moest ik het gastenboek tekenen.

Tegen enen was ik door het schilderachtige Clifden gelopen, het stadje dat doorgaat voor de hoofdstad van Connemara, en ik installeerde me naast de rustige hoofdweg die de stad uit liep. Ik begon nu echt moe te worden, en ik was nog maar nauwelijks in staat om m’n ogen open te houden terwijl ik ineenzakte op de koelkast en m’n duim maar weer omhoogstak. Een vrachtwagenchauffeur van de bouwlocatie tegenover me zag me staan en riep: “Is dat een wasmachine?”

Wat leuk, een variatie op het thema.

“Nee, een koelkast,” antwoordde ik.

“O, oké. Ik hoop dat je daar snel wegkomt. Ik heb daar lifters zien staan die erg lang moesten wachten.”

Ja, maar die hadden waarschijnlijk geen koelkast, dacht ik bij mezelf.

Een halfuur later, terwijl mijn nog steeds voortdurende aanwezigheid langs de weg de juistheid van zijn woorden bevestigde, kwam hij terug met zijn lading, en toen hij me zag, haalde hij meevoelend z’n schouders op. Ik haalde ook m’n schouders op. Het was een zinloze uitwisseling, maar vreemd genoeg gaf het me toch weer een beetje moed, precies op het moment dat ik het nodig had. Ik besloot dat het goed was om je schouders op te halen. Men zou vaker z’n schouders op moeten halen. Je ziet nooit een politicus z’n schouders ophalen (ze beschouwen het als een teken van zwakte), maar een van de redenen dat de problemen in Noord·Ierland nu al zo lang duren, is dat de politici van beide partijen nooit hun schouders ophalen. Er is geen enkel ander fysiek gebaar dat de koelkastfilosofie zo dicht benadert—een bedaarde aanvaarding van wat voorbij is en een gezonde zorgeloosheid over wat komen gaat.

Twee Spaans uitziende types fietsten voorbij, en toen ze de koelkast zagen, vielen ze bijna van hun fiets. Nadat ze gepasseerd waren, draaide een van hen zich om en riep me iets toe.

“Hé, veel geluk, man!”

Dat was aardig van hem. Het gaf me een goed gevoel dat een Spaanse fietser zo positief op m’n koelkast reageerde. Misschien zou ik volgend jaar wel door Spanje gaan liften met m’n koelkast.

De wens van de fietser werd vervuld en het geluk arriveerde in de persoon van Matt, wiens baan het was om door Mayo en Galway te rijden om kapotte snijmachines, weegschalen en kassa’s te repareren. Net zoals de dingen afgeleverd moeten worden, moeten ze ook gerepareerd worden. Matt zou over drie maanden gaan trouwen.

“Maar het lastige is,” zei hij, “dat je eerst op huwelijkscursus moet als je in een kerk gaat trouwen.”

“Wie geeft die cursus dan?”

“De katholieke kerk, priesters.”

“En hoe lang duurt die cursus?”

“Twee dagen.”

Een geweldig idee. Twee dagen advies over hoe je met je huwelijk om moet gaan, van mensen die nooit getrouwd zijn geweest en die niet aan seks doen. (Kijk niet zo spottend, het is waar—ze doen het echt niet.)

“En wat gebeurt er als je de cursus gedaan hebt?”

“Dan krijg je een diploma. Zonder dat kun je niet trouwen in de kerk.”

“Het is dus verplicht?”

“Nee, het is niet verplicht, maar je moet het wel doen.”

Matt zette me af op een groot parkeerterrein van een winkelcentrum aan de rand van Galway, nadat hij zo’n zestig kilometer voor me was omgereden. Nadat ik hem uitgebreid bedankt had, begon ik m’n spullen het centrum van de stad in te rijden. Het steekwagentje, dat tot nu toe boven verwachting gepresteerd had, wilde nu per se elke vijfentwintig meter z’n lading afwerpen. Een minder vermoeide man had daar beter mee om kunnen gaan dan ik. Het was een lange weg naar het centrum van de stad, en onderweg kwam ik geen hotels of bed and breakfasts tegen. Had ik niet zo af en toe het solidaire getoeter van een auto gehoord, of een kreet ter aanmoediging van een vriendelijke inwoner van Galway, dan had ik de koelkast op de eerstvolgende afvalcontainer gezet en er de brui aan gegeven.

Ik had besloten mezelf vannacht met een fijn hotel te belonen, ongeacht de kosten, maar tot m’n grote wanhoop bleken ze allemaal vol. Of misschien zeiden ze dat maar. Ik moet er verfomfaaid hebben uitgezien terwijl ik me naar de receptie worstelde met een rugzak en een koelkast op een wankel karretje, dus waarschijnlijk vertegenwoordigde ik niet het selecte publiek dat ze graag aantrokken. De laatste receptionist die me moest teleurstellen, haalde een lijst met telefoonnummers van bed and breakfasts tevoorschijn.

Op straat bracht ik m’n mobiele telefoon in actie. Een vrouw nam op.

“Hallo, met Stella.”

“Hallo, Stella, je spreekt met Tony. Heb je nog kamers vrij?”

“Jazeker, Tony, voor hoeveel personen?”

“Eén.”

Ze gaf me het adres en begon uit te leggen hoe ik er kon komen. Ik onderbrak haar: “Nee, laat maar, ik neem een taxi.”

“Waar ben je nu?”

“Quay Street.”

“O, dan heb je geen taxi nodig, het is daar vlak in de buurt.”

“Echt waar? Ik bedoel, ik heb al een heel eind gelopen, en ik heb een koelkast bij me.”

Er was geen noodzaak om hem te noemen, maar de ervaring leerde dat als mensen van mijn avonturen gehoord hadden, hun houding tegenover mij dramatisch veranderde. Stella was duidelijk niet op de hoogte.

“Een wat?”

“Een koelkast, ik heb een koelkast bij me.”

“Aha. Hoe dan ook, je hoeft echt geen taxi te nemen, het is niet ver.”

Maar het was wel ver. Erg ver, en wat erger was: ik begreep niets van Stella’s aanwijzingen. Een halfuur en drie mobiele telefoontjes later kwam ik eindelijk aan bij het pension, midden in een buitenwijk van Galway. Stella, een glimlachende vrouw van middelbare leertijd met haar dat verdacht zwart was, opende de deur.

Ze zag de koelkast. “O, dus je maakte geen grapje. Ja, met dat ding had je beter een taxi kunnen nemen.”

Bij een kop thee ervoer ik al snel twee belangrijke dingen. Dat Pet Rescue Stella’s favoriete tv-programma was en dat haar geheugen voor namen net zo goed was als haar vermogen om een kloppende routebeschrijving te geven.

“Uit welk deel van Engeland kom je, Chris?”

“Londen.”

Ik stond op het punt haar te vertellen dat mijn naam niet Chris was, maar ik hield me in omdat ik het voor de verandering wel prettig vond om Chris genoemd te worden.

“Ooh, Londen, das ook toevallig, Chris, want er is net nog iemand uit Londen hier aangekomen, een kwartier geleden. Hij is boven, misschien zie je hem zo nog.”

Ik zou hem echter niet ontmoeten. Stella vertelde dat ze, toen hij aankwam, vanwege zijn Engelse accent had aangenomen dat hij mij was, en dus had ze hem gevraagd waar zijn koelkast was. Ze zei me niet wat hij geantwoord had, dus we kunnen er enkel naar gokken, maar ik was ervan onder de indruk dat hij hier toch nog de nacht wilde doorbrengen. Dappere kerel die durft in te checken in een pension waar de eerste vraag die je gesteld wordt “waar is je koelkast?” is. Vooral als je, zoals hij, per motor was aangekomen.

Stella kookte een eenvoudig maal voor mij en Owen, een student uit Kildare, aan wie ik me gewoon had voorgesteld als Tony.

“Wil je nog wat van het toetje, Chris?” vroeg Stella.

Owen keek de kamer rond op zoek naar een Chris.

“Ja, graag,” zei ik. Het enige verstandige antwoord op die vraag.

Owen haalde z’n schouders op. Goeie vent. De juiste reactie.

Gerry Ryan had hoog opgegeven van Galway: “Ik verzeker je dat je een hartelijke ontvangst krijgt in Galway, er zijn daar een paar prima herbergen, en de mensen zijn er ontwikkeld en cultureel geïnteresseerd,” had hij gezegd.

Maar door de vermoeidheid beperkten mijn ervaringen met Galway zich tot een avond met Owen voor het tv-toestel van Stella om de voetbalwedstrijd tussen Liechtenstein en Ierland te zien. En zelfs daarvoor moest ik al mijn reserves aanspreken. De wedstrijd was best leuk, maar vooral doordat de microfoons zo gericht stonden dat het commentaar van sommige toeschouwers duidelijk hoorbaar was: “Kom op, Kennedy. Vooruit met je luie kont!” klonken de aanmoedigingen van een oude man.

Het werkte: Kennedy ging vooruit met z’n luie kont, en Ierland won met 5-0. Owen was er heel blij mee, en toen ik ging slapen, feliciteerde ik hem met de prestatie van z’n team. Het zou wat lomp zijn geweest om hem erop te wijzen dat Liechtenstein nou niet bepaald tot de voetbalreuzen behoort.

De volgende morgen werd ik wakker doordat mijn mobiel rinkelde. Het was Galway Bay FM: men wilde een radio-interview. Mijn nummer werd blijkbaar doorgegeven. Ze zeiden dat ze me over twintig minuten terug zouden bellen, en terwijl ik wachtte, stemde ik af op hun frequentie om een indruk te krijgen van wat ze zoal brachten. Ik hoorde de reclame. Eentje stak met kop en schouders boven alles uit. Een opgewonden stem kondigde met veel enthousiasme aan: “Kom naar Ballingary, County Tipperary, komende zaterdag de 24ste mei van tien uur ‘s-ochtends tot zes uur ‘s middags, voor het grootse evenement van je leven—SHEEP ‘97!”

Ik was meteen verkocht. De zeer opgewonden man ging verder: “Het programma omvat wedstrijden voor de nationale kampioenschappen voor schapenfokkers, plus competities voor lammeren, wol en schapenscheren. Er wordt een demonstratie gegeven door David Fagan, de huidige wereldkampioen schapenscheren, en er is een markt met veel kramen en informatie. Verder is er de mogelijkheid tot beoordeling en reparatie van voerkuilen en een hogesnelheidsinkuildemonstratie. Bel 067-21282 voor meer informatie. Iedereen in de schapenfokkerij, kom naar SHEEP ‘97!!”

Of je nou in de wereld van de schapenfokkerij zit of niet, SHEEP ‘97 is een knaller voor de hele familie. Ja toch? Welke gezonde tienjarige staat er nou niet te trappelen voor een ‘beoordeling en reparatie van voerkuilen’? En je moet wel gek zijn om die ‘hogesnelheidsinkuildemonstratie’ aan je voorbij te laten gaan. De meesten van ons zien nooit dat iets ingekuild wordt, en degenen die dat wel doen, zien het alleen in slakkengang gebeuren. Eindelijk de kans om iets niet alleen goed te zien inkuilen, maar ook nog bij hoge snelheid. Je zou er duizelig van worden. Als het toeval me zaterdag ergens in de buurt van Ballingary deed belanden, dan kon SHEEP’97 op rnijn aanwezigheid rekenen. Ik zou Roisin mee kunnen nemen. Als ze belde. Daar had je zoiets—waarom had ze niet gebeld? Geduld, Tony, geduld. Tot mijn grote vreugde werd vlak voor mijn interview met Keith Finnegan de SHEEP ‘97-commercial nog eens herhaald.

Begrijpelijk genoeg stelde Keith zo’n beetje dezelfde vragen als Gerry Ryan en Live at Three, met als belangrijkste en meest logische: “Waarom?” Nadat ik hem het hele geval had uitgelegd, en hem verteld had dat ik naar het zuiden ging, sloot Keith zich maar al te graag aan bij de grote groep van blijmoedige hulpvaardigen en deed een verzoek aan alle taxichauffeurs om me naar de hoofdweg buiten de stad te brengen. Binnen een mum van tijd reageerde er een chauffeur van Ocean Taxiservice, die zei dat hij onderweg was om me op te halen. Ik bedankte Keith, hing op, glimlachte, keek in de spiegel en kneep mezelf. Nee, ik was echt wakker, dit gebeurde echt.

Ik haalde m’n kaart tevoorschijn en doorzocht het gebied ten zuiden van Galway voor een geschikte bestemming. Ik zag een plaats die Ennistymon heette, en herkende de naam als die van de stad op het papiertje dat ik in Westport van Tony had gekregen, de man die had aangeboden om de koelkast te laten duiken.

Ennistymon dus, tenzij het lot iets anders besliste.