7

Tory Island, here I come

Ik werd die morgen wakker met een droge tong, kloppende slapen en een scherpe pijn in mijn rechterschouderblad. Ik kon de hele wereld aan, mits die ook niet in topconditie was.

Moeizaam kwam ik op de been, liep op de tast naar het raam en met de schroom van iemand die zo meteen in heel koud water moet duiken, opende ik de gordijnen. Ik deinsde terug, maar niet zo heftig als de visser die vlak voor m’n raam zijn boot stond te verven en die nu ongewild een dosis onverzorgde mannelijke naaktheid onder ogen kreeg. Zijn gekrenkte blik deed veronderstellen dat deze onverkwikkelijke aanblik hem nogal van streek had gebracht, en dat hij het ontbijt deze morgen waarschijnlijk zou overslaan.

De douche onderwierp mijn lichaam weer aan een wisselbad van ijskoud en bloedheet water, maar ditmaal onderging ik het minder stoïcijns en koos ik ervoor om te schelden en te tieren. Als niemand die douche eens goed toesprak, zou hij altijd die onverschillige houding blijven vertonen.

Bij het ontbijt werd ik vergezeld door de enige andere gasten die in Bunbeg House verbleven; Cait en Rolf, een stel dat op kanovakantie was. Hun huwelijk was in zoverre ongewoon dat Cait uit Ierland kwam en Rolf uit Duitsland, landen die beide aan het tegenovergestelde eind van het spectrum liggen. Duitsland, een natie die zich verbonden weet door precisie en vastberadenheid, en Ierland dat wordt bijeengehouden door een ontspannen instelling en flexibele sluitingstijden in de kroeg. Rolfs accent was op z’n minst excentriek te noemen: Duits met twintig jaar Ierse invloed. Hij klonk als iemand die een slechte imitatie doet van Peter Schmeichel, de doelman van Manchester United. Andy kwam naar me toe vanuit het andere eind van de ontbijtruimte en duwde me haastig naar de telefoon. Hij zag eruit als een man die anderhalve dag onder een machine had gelegen die het omgekeerde effect heeft van een zonnebank.

“Het is The Gerry Ryan Show, Toon, vergeet niet te vertellen dat we bezig zijn een helikopter te regelen. Gerry zou een grote steun kunnen zijn.”

O god, ja, de helikopter, die was ik helemaal vergeten.

Bij The Gerry Ryan Show zetten ze me in de wacht en zeiden dat ik direct na het nieuws van negen uur in de uitzending zou komen. Ik stond daar met de hoorn tegen m’n oor en maakte me zorgen dat ik de vorige avond zoveel hersencellen had gedood dat een homp kaas nog een beter interview zou geven dan ik nu. Andy kwam weer op me af. Wat wilde hij nou weer?

“Toon, kun je de telefoon in de bar nemen, want dan kan ik hier in de eetkamer de radio aanzetten zodat Rolf en Cait mee kunnen luisteren. Als je hier met hem praat, gaan de speakers rondzingen.”

“Moet dat nou? Ik ga zo de lucht in.”

“Kom, het lukt wel, ik heb het allemaal al ingesteld; we hebben een nieuw systeem laten installeren. Je hangt gewoon op en neemt de telefoon in de bar op en drukt op 4.”

En dus hing ik op, nam de telefoon in de bar op en drukte op 4. De verbinding werd verbroken. Tot nu toe was het nieuwe telefoonsysteem nogal een teleurstelling. Maar in de andere kamer konden Rolf en Cait luid en duidelijk en zonder rondzingen Gerry’s verwarring op de radio horen: “Tony? Ben je daar, Tony Hawks…Nou, dat is maf, we hadden hem net nog aan de lijn en nu is hij helemaal weg…”

Ik keek naar Andy, die eerst naar z’n schoenen stond te kijken en vervolgens schaapachtig terugkeek. “Ze bellen wel terug, maak je geen zorgen.”

“Misschien neem ik hem deze keer maar niet in de bar en druk ik niet op 4.”

“Oké, Tony, je hebt gelijk. Het is mijn fout, ik denk dat je op de 6 moet drukken.”

“Ik neem het risico liever niet, als het jou om het even is.”

“Weet je het zeker? Als het niet de 4 is, dan is het zeker de 6. Als je hem hier neemt, moeten Rolf en Cait en ik met de koptelefoon luisteren.”

Zoals ik het zag, konden Cait en Rolf ook met hun eigen oren luisteren, want ze waren tenslotte in dezelfde kamer als ik. Maar Andy had er zijn zinnen op gezet dat ze het interview op dezelfde manier zouden horen als de rest van het land, zelfs als dat het doorgaan van het interview verhinderde.

De telefoon rinkelde en ik nam hem vlug op voordat Andy me af kon voeren naar een andere kamer om daar op 4 of 6 of welk willekeurig getal dan ook te drukken om het nieuwe systeem in werking te stellen. In de hoorn hoorde ik een bezorgde stem.

“Tony?”

“Ja?”

“Ik verbind je nu door met Gerry.”

En zo had ik mijn derde interview op de nationale radio tegen een achtergrond van absolute wanorde, die veroorzaakt werd door Cait, Rolf en Andy die één koptelefoon moesten delen. Terwijl ik probeerde om gewoon met Gerry te praten, zag ik zes handen die probeerden een in de knoop geraakte draad te ontwarren, en oren die tot vlak bij de kleine speakertjes van de koptelefoon geduwd werden. Het tafereel deed denken aan drie verwende kinderen die om een cadeautje vechten dat ze alledrie willen hebben, en eerlijk gezegd leidde het me nogal af. Maar ik slaagde er toch in de nodige informatie door te geven, en vergat niet de helikopter te noemen. Gerry zond de gewenste oproep de ether in: “Dit is de uitdaging, mensen, we moeten Tony en z’n koelkast naar Tory Island zien te krijgen. Dus kom op, als je de beschikking hebt over een helikopter, een duikboot, een heteluchtballon, een hovercraft, een draagvleugelboot, een jacht, of zelfs maar een nederige vissersboot, bel ons dan op 1850-852222, de lijn is vrij.”

Vanaf de verheugde tafel in de eetkamer werden door mijn toegewijde luisteraars drie duimen aan het eind van drie verstrengelde armen de lucht in gestoken. De algemene mening was dat het interview genoeg moest zijn om me van een helikopter te verzekeren. Het ministerie van Defensie kon nu elk moment bellen om me een retourtje Tory Island per helikopter aan te bieden. En waarom ook niet? Het was vijf minuten met de helikopter, en ze doen toch niets anders dan de hele dag op hun kont zitten wachten tot er iemand gered moet worden.

Cait en Rolf stelden hun vertrek met een kwartiertje uit zodat ze het goede nieuws nog konden horen, maar toen het niet kwam, wensten ze me veel geluk en begonnen aan hun kanotocht van die dag. Drie potten thee later was er nog steeds niet gebeld, en Andy en ik ijsbeerden nu ongeduldig door de eetkamer. Andy, voor wie deze missie nu eventjes belangrijker was dan de zorg voor zijn zwangere vrouw, was ervan overtuigd dat we naar Gerry Ryans kantoor moesten bellen om te horen of er een aanbod voor hulp was binnengekomen. Ik was daar niet zo zeker van—ik wilde niet te opdringerig lijken—maar ik werd overgehaald door Andy’s overtuigende argumenten.

“Als ze geen telefoontje hebben gekregen, dan kunnen we de tip opvolgen die we gisteravond gekregen hebben, maar als we daarmee beginnen en de mensen van Gerry praten al met ze, gaan we op tenen staan—dus we moeten het weten, Tony.”

Soms komt er bij het uitbreken van een oorlog een heroïsche karaktertrek bij iemand tevoorschijn. Het was Andy’s persoonlijke tragedie dat de zijne tevoorschijn kwam bij de komst van een man en een koelkast. Want toen het slechte nieuws doorkwam dat The Gerry Ryan Show geen énkel telefoontje op de Tory Island-oproep had gekregen, kwam Andy ondanks zijn dodelijk witte gelaatskleur tot leven en pleegde hij het ene telefoontje na het andere. “Maak je geen zorgen, Toon, ik zorg wel dat je er komt.”

De naam die we de avond daarvoor hadden op gekregen, was niet bekend bij het ministerie van Defensie, dus belde hij naar de luchtmacht en de lokale pers en nam contact op met de lokale volksvertegenwoordiger. Aan het eind van een niet-aflatende stroom onzin en kletskoek kreeg hij na drie kwartier eindelijk het telefoonnummer van een hoge piet bij het ministerie van Defensie in Dublin. Die moest de luchtmacht toestemming geven om me naar Tory Island te vliegen. Andy’s grote moment was eindelijk aangebroken. Hij had al laten horen dat hij heel overtuigend onzin kon verkopen, maar het bleek allemaal een repetitie geweest te zijn voor het komende gesprek. Hij was fantastisch. Ik luisterde verwonderd toe hoe hij erin slaagde een bureaucraat uit Dublin ervan te overtuigen dat het van vitaal belang was dat een man en zijn koelkast luchtvervoer naar een klein en dunbevolkt eilandje in de Atlantische Oceaan zouden krijgen.

“…hij komt uit Engeland, begrijpt u, en ze volgen zijn belevenissen daar en ik ben vanmorgen overspoeld door telefoontjes van journalisten die wilden weten hoe het ermee staat. Het is voor ons een grote ramp, want dit is een enorme kans om Donegal en Tory Island te promoten—en we zijn nu allemaal in de bonen, want het laatste wat we verwachtten was dat die veerboot kapot zou gaan en iedereen is afgepeigerd omdat we er zo veel werk in hebben gestopt…het kwam als een donderslag, iedereen probeerde gisteravond te helpen…ja…ja…ik begrijp het…oké. Ik zou alleen niet graag aan het comité moeten vertellen dat het ons niet gelukt is. Als we Toon laten vallen, dan laten we Ierland vallen en missen we miljoenen ponden aan inkomsten uit het toerisme.”

Ik bloosde een beetje. Andy hing op en wendde zich tot mij.

“Het is zover—het eind is in zicht. Ze hebben beloofd dat ze me over twintig minuten zullen terugbellen om te laten weten hoe of wat.”

“Hoe liggen de kansen, denk je?”

“Goed, heel goed. Hij wilde heel graag helpen.”

Ik begon een beetje opgewonden te raken. Ik had nog nooit in een helikopter gezeten.

Maar wacht eens even, had ik niet ergens gelezen dat reizen per helikopter de gevaarlijkste vorm van luchttransport is? Ik werd wat bibberig en probeerde mezelf te kalmeren met de gedachte dat alleen het opstijgen en de landing gevaarlijk waren. Totdat ik me realiseerde dat gezien de korte duur van de vlucht we weinig meer zouden doen dan opstijgen en landen. De bibbers sloegen om in massieve angst.

Ik had me echter geen zorgen hoeven maken, want twintig minuten later belde het ministerie van Defensie om te zeggen dat het ze speet, maar dat ze ons niet konden helpen.

We voelden ons als een tennisspeler die na een aantal matchpoints een wedstrijd verliest. Oké, we kregen de matchpoints op de service van onze tegenstander, en hij kon echt heel goed serveren, maar alles wat we nodig hadden was een beetje geluk—een netbal of een slecht geslagen return die toevallig de winnende slag bleek te zijn—en we waren er geweest. De adrenaline stroomde door onze aderen en de overwinning, het moment van triomf, was binnen handbereik geweest. Het was tegen de middag, maar we hadden het gevoel dat onze dag al voorbij was.

We troostten elkaar met zinloze dooddoeners als ‘misschien is het beter zo’ en ‘we hebben het tenminste geprobeerd’, maar geheel volgens verwachting hielp dat weinig om de pijn te verzachten. Andy maakte een terneergeslagen indruk. Hij had tenslotte uren besteed aan wat anderen een zinloze missie zouden noemen, en al zijn inspanningen waren uiteindelijk nutteloos gebleken. En het leek alsof de gedachte dat hij de hele verdere dag moest doorbrengen met dingen die minder nutteloos waren, hem niet erg inspireerde. Hij liep weg, vermoedelijk voor een hernieuwde kennismaking met vrouw en kinderen, en om wat boodschappen te doen die al gedaan hadden moeten zijn. Ikzelf wandelde naar de kade om te kijken of er een vissersboot te vinden was die de volgende dag de reis zou maken. Als dat ook niet lukte, ging wat Tory Island betreft de handdoek in de ring.

Buiten aangekomen bezorgde de plotselinge blootstelling aan helder licht de zijkanten van mijn voorhoofd opnieuw een kloppend gevoel, als om me eraan te herinneren dat ik in de toekomst beter m’n best moest doen om mijn lichaam netjes te behandelen. Een paar meter van Bunbeg House zag ik een ruig uitziende visser die op handen en voeten met een net in de weer was, en toen ik hem naderde kon ik tot m’n opluchting vaststellen dat het niet degene was met wie ik vanochtend intiem was geweest. Ik kuchte zelfbewust om zijn aandacht te trekken.

“Hallo, ik weet niet of u me kunt helpen, maar ik wil naar Tory Island, en de veerboot vaart niet eerder dan vrijdag. Weet u misschien een boot die daarheen gaat?”

Hij keek me wat verbaasd aan.

“Rory McClafferty is net een uurtje weg.”

“Wat?”

“Rory McClafferty is er net heen. Na een uurtje terug, denk ik. Hij vertrok om er een lading bakstenen af te leveren.”

“U bedoelt dat hij in een boot is weggevaren, vanaf deze kade, naar Tory Island?” Ik kon m’n oren niet geloven.

“Ja hoor, hij is nu een uurtje weg. Je zei dat je naar Tory wilde?”

“Dat kun je wel zeggen.” Ik wees naar de eetkamer van Bunbeg House. “We hebben de hele morgen oproepen gedaan op de radio en geprobeerd om bij het ministerie van Defensie een helikopter te regelen om me naar Tory te brengen.”

“O, daarbinnen krijg je niks,” zei hij terwijl hij naar de eetkamer wees. Ik had bewondering voor de rake nauwkeurigheid van zijn opmerking.

“Gaat er vandaag nog iemand anders heen, denkt u?”

“Nu niet, niet met dit tij.” Hij keek op van zijn netten en keek me onderzoekend aan. “Was je niet bij de pier vanochtend?”

“Eh…nee.”

“Tja, als je vanochtend bij de pier was geweest, had je het wel gehoord van Rory en had je nu op het eiland gezeten.”

Natuurlijk. Ik had een ontzettende vergissing begaan. Ik had vertrouwd op de kennis van Andy, een man uit Bermondsey in Londen. Van wat er bij de boten voor zijn eigen deur omging wist hij ongeveer net zoveel als van zijn eigen telefoonsysteem. Terwijl hij met grote ijver begon aan het zinloze waagstuk om een helikopter te regelen, was er letterlijk een paar meter verder een vriendelijke vissersboot naar de beoogde bestemming vertrokken. Het opbellen van de vissers gisteravond bleek toch niet hetzelfde te zijn als even naar de kade te lopen om rond te vragen. Terwijl ik de drie of vier meter terugliep naar Bunbeg House, werd ik getroffen door de les die ik zojuist geleerd had. Wees ambitieus, streef naar grote hoogten en geef niet op zonder te vechten—maar kijk eerst even of het ook simpel kan. Ik besloot Andy het nieuws nog even te besparen, omdat ik dacht dat het zijn dag alleen maar nog meer zou verpesten. Bovendien leverde ons falen me ook een bonus op in de vorm van een vrije middag, die ik wilde doorbrengen met lezen en luieren.

Dat plan getuigde van een naïef optimisme. Men wist waar ik was, en ik was gewild. De hele middag bleef de telefoon rinkelen, en Andy’s eetkamer fungeerde als mijn kantoor. RTÉ-tv belde het eerst. Een middagshow die Live at Three heette, had van me gehoord op de radio en ze wilden graag een presentator en een filmploeg sturen om me te filmen terwijl ik langs de kant van de weg stond te liften. Ze wilden weten waar ik vrijdag zou zijn. Dat wilde ik ook wel. Ik probeerde ze dat uit te leggen, maar het was een nogal moeilijk concept voor iemand uit de laten-we-samen-lunchen-filofaxwereld van televisie.

“Maar je weet toch wel waar je dan bent? Heb je geen strategie uitgestippeld?”

“Mijn strategie is dat ik geen strategie heb,” zei ik moedwillig vaag.

Antoinette, degene met wie ik sprak, was deels geamuseerd door het idee van het ‘koelkastliften’ en deels gefrustreerd door de onzekerheden die dit met zich meebracht. Ze leek zowel producer, redacteur en presentator van Live at Three te zijn, en ik verwachtte steeds half dat ons gesprek afgebroken zou worden omdat ze de make-up moest gaan doen of camera 4 moest gaan bedienen. Ze belde nog drie keer binnen een uur met nog meer vragen waarop ik geen bevredigende antwoorden kon geven. Ik maakte haar leven er niet makkelijker op met al mijn ‘ik weet het niet’, ‘misschien’ en ‘waarschijnlijk’. Ik had wel behulpzamer kunnen zijn, maar ik had een zekere macht die ik ontleende aan het feit dat het me niet echt kon schelen of ik in haar programma kwam of niet, en die wilde ik niet vergooien.

“Luister, Tony, maffe idioot, ik bel je later nog wel, maar dit is de stand van zaken: ik laat iemand je ophalen om je naar de plek te brengen waar de cameraploeg vrijdag is, en laat je dan terugbrengen naar waar je die dag heen had gemoeten als je gewoon zou zijn gaan liften.”

Zo te horen vond zij dat allemaal heel normaal.

Vervolgens kwam de lokale pers: The Derry People, The Donegal Democrat en het landelijke Gaelic-dagblad Foinse, hetgeen volgens mij ‘overenthousiast’ betekende, want ze wilden mij en m’n koelkast op de voorpagina plaatsen. Donohoe, die voor hen freelancete, was mijn derde en laatste fotograaf op mijn middag van ontspanning. Hij was een minzame en erudiete man die aanvankelijk had gedacht dat de klus om een man die met z’n ijskast door Ierland toerde te fotograferen, een poging van zijn collega’s was om hem te jennen. Hij benaderde de fotosessie met veel meer artistieke integriteit dan de vorige twee fotografen, die al blij waren geweest met een paar kiekjes en de juiste schrijfwijze van ‘Hawks’. Donohoe was geïnteresseerd in mij, in wat ik deed, en in waar hij de mooiste foto’s van mij en mijn koelkast kon nemen.

“We moeten ook een foto hebben van jou terwijl je met je ijskast langs het wrak loopt.”

“Wat is dat, het wrak?”

Het wrak was de goed geconserveerde romp van een houten boot die zijn tijd lag uit te dienen op de uitgestrekte zandkust van de baai, die ik de dag ervoor zo overtuigend niet had gefotografeerd. We liepen ernaartoe, en brachten op deze bijzonder mooie plek een uur door met het nemen van kunstzinnige foto’s van de koelkast en met het bespreken van de geschiedenis van het Gaelic. Zo kwam ik achter een interessant weet je, namelijk dat Engeland en Portugal de enige twee landen van de Europese Unie zijn die geen minderheidstalen hebben. (Tenzij je het Cornish als een taal beschouwt.) Tevreden borg ik deze informatie weg in de krochten van mijn brein, in de wetenschap dat als ik het op het juiste moment voor de juiste persoon weer tevoorschijn haalde, ik een niet geringe indruk achter zou laten. Ik overstelpte Donohoe met pedant-intellectuele vragen.

“Hoe zeg je ‘mijn koelkast’ in het Gaelic?” vroeg ik, terwijl ik naar zijn camera glimlachte met een voet op de koelkast en een arm tegen het wrak gevleid.

Mo chuisneoir,” luidde het antwoord.

“Mo koesjnar?”

“Ja precies, mo chuisneoir.”

“Ik denk dat ik ‘mo koesjnar’ op de voorkant van m’n koelkast ga zetten, als eerbetoon aan het Gaelic.”

“Goed idee. Als je meegaat naar mijn kantoor, dan kunnen we het uitprinten en dan kun je dat erop plakken.”

En zo kwam het dat toen ik terugkwam bij Bunbeg House mijn koelkast versierd was met de woorden MO CHUISNEOIR.

“Wat betekent ‘t?” vroeg Andy.

“Het betekent: “Kijk eerst of’t ook simpel kan.””

“Hè?”

En ik vertelde hem het hele verhaal, wachtend op een kop thee die nooit kwam.