31
Overgangsrite
Rojas’ herenhuis
Cuernavaca, Mexico
90 kilometer ten zuiden van Mexico City
Miguel zwom naar het diepste gedeelte van het zwembad en bleef daar een tijdje. Hij vroeg zich af hoe het zou voelen als hij zijn adem inhield tot hij bewusteloos raakte. Dat hij zulke morbide gedachten had, kwam deels doordat hij zich tijdens hun ontvoering niet erg moedig had gedragen. Sonia was de sterkste van hen beiden geweest en ook al hield hij zielsveel van haar, toch had hij er steeds meer moeite mee te accepteren dat hij zo bang was geweest en dat hij zijn vriendin niet had kunnen beschermen, wat een goede man toch zou moeten kunnen. Op een bepaald moment was hij zelfs gaan huilen en had Sonia hem moeten opbeuren. Hij vervloekte zichzelf hierom.
Zijn vader was tijdens het ontbijt over dit onderwerp begonnen en had zelfs voorgesteld dat Miguel weer aan vechtsport zou gaan doen, zoals in het begin van zijn tienertijd. Hij had zelfs gezegd dat Fernando hem wel een paar nieuwe trucjes zou kunnen leren en hij wilde zelfs een reis naar Thailand betalen, zodat Miguel daar les kon krijgen van een paar Muay Thai-meesters. Miguel had dit aanbod beleefd afgeslagen, had zich verontschuldigd en was naar het zwembad gegaan. Daar was hij het grootste deel van de dag gebleven, samen met Sonia, die languit op een ligstoel in haar bikini een Spaans roddeltijdschrift zat te lezen.
Hij had nog niet met haar gepraat over wat Raul had gezegd en hij vroeg zich af of het haar wel was opgevallen. Eerlijk gezegd probeerde hij het ook weg te drukken, maar in gedachten hoorde hij steeds weer de laatste woorden van die arme man. Hij had de Guatemalanen gesmeekt en tegen hun gezegd: ‘Het kartel zal jullie elk bedrag betalen,’ en: ‘Dante zal alles doen wat jullie vragen.’
In de loop der jaren had Miguel veel gesprekken opgevangen tussen zijn vader en diens compagnons, en de woorden ‘kartel’ en ‘drugsdealers’ en ‘sicarios’ vielen regelmatig. Zijn vader had altijd benadrukt dat hij ondanks de georganiseerde misdaad en de corrupte politiemacht probeerde om op legitieme wijze zaken te doen. De kartels waren de doodsvijanden van het Rojas-imperium, en in eerste instantie had Miguel aangenomen dat Raul misschien een voormalig kartellid was dat door zijn vader in dienst was genomen. Dat was ook niet ongebruikelijk. In de loop der jaren had Fernando veel jonge mannen uit de Mexicaanse sloppenwijken gered en gerekruteerd, en hun een baan als bewaker of bodyguard gegeven.
Dante Corrales was daar een lichtend voorbeeld van en hij was Fernando’s rechterhand geworden. Dus waarom zou Raul − een man die direct onder Corrales viel − beweren dat ‘het kartel’ hem zou helpen en waarom zou Corrales ‘alles doen wat jullie vragen’? Waarom zou het kartel bereid zijn losgeld te betalen voor Raul als hij niet een van hen was? En als hij dat wel was, wisten Fernando en Miguels vader dat dan? Was Corrales er ook bij betrokken? Hoe hadden de kidnappers geweten waar ze waren? Miguel had aangenomen dat hun vakantie alleen bekend was bij familieleden en hun bodyguards. Het was wel duidelijk dat er een verrader in de organisatie zat en Miguel ging ervan uit dat zijn vader en Fernando probeerden te ontdekken wie dat was.
Miguel wilde het niet geloven, maar hij had altijd − heel diep vanbinnen − het knagende gevoel gehad dat er iets niet helemaal in orde was met de zaken van zijn vader. Hij wilde niet meteen zeggen dat zijn vader banden had met een van de kartels, maar misschien betaalde hij wel steekpenningen, zodat de boeven zich rustig hielden en de zaken konden doorgaan. Dat was begrijpelijk en daardoor was zijn vader nog geen misdadiger. Zo deed je zaken in het moderne Mexico. Maar stel dat hij zich vergiste? Stel dat zijn vader met iedereen samenspande? Stel dat de man die had geprobeerd zijn vader te vermoorden, niet zomaar een gek was die iemand uit jaloezie wilde vermoorden? Stel dat hij een professionele huurmoordenaar was die door een drugskartel was ingehuurd?
Miguel zwom naar boven en schoot uit het water. Hij schudde zijn hoofd en zwom naar de rand van het zwembad.
‘Wat was je lang onder water,’ zei Sonia die hem over de rand van haar zonnebril aankeek.
‘Er zijn plaatsen in dit huis waar we niet mogen komen,’ zei hij.
‘Wat?’
‘Afgesloten deuren die naar de kelder leiden. Daar mag niemand komen.’
‘Zat je daarover na te denken?’
‘Mijn vader heeft geheimen.’
‘Dat geldt voor alle mannen.’
‘Niet voor vrouwen?’
Met een quasi-onschuldig gezicht zei ze: ‘Natuurlijk niet.’
‘Hij zegt dat er beneden alleen maar kluizen zijn. Hij zegt dat hij kunst bezit en andere verzamelobjecten en dat hij niet wil dat iemand die beschadigt.’
‘Zo klinkt het net alsof je hem niet gelooft.’
‘Dat is ook zo.’
‘Waarom niet? Wat verbergt hij dan volgens jou?’
Miguel antwoordde ontmoedigd: ‘Ik weet het niet.’
‘Waarom vragen we hem dan niet om samen met ons mee naar beneden te gaan, zodat we die spullen kunnen bekijken? Hij kan met ons meegaan...’
‘Dat zal hij niet goedvinden.’
‘Waarom niet?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Wil je dat ik het aan hem vraag?’ vroeg ze met een ondeugende glimlach. ‘Ik weet zeker dat hij me aardig vindt.’
Miguel zuchtte. ‘Natuurlijk vindt hij je aardig, maar dat maakt hiervoor niets uit.’
Ze trok haar wenkbrauwen op en vroeg: ‘Wil je er stiekem naartoe?’
Miguel grinnikte. ‘Er staat vierentwintig uur per dag een bewaker voor de deur.’
‘Misschien bewaart hij daar sieraden. Kostbaarheden waar hij zich echt zorgen over maakt en zet hij er daarom een bewaker neer. Ik begrijp niet waarom je dat zo vreemd vindt. Het zijn gevaarlijke tijden en je moet je eigendommen beschermen.’
‘Ik wil je iets vertellen, maar ik ben bang.’
Ze stond op en liep naar hem toe, ging op de rand zitten met haar benen in het water. Hij trok zichzelf omhoog en ging naast haar zitten. Ze legde een hand op zijn wang. ‘Je kunt me alles vertellen.’
‘Weet je nog wat Raul zei voordat ze hem doodden?’
Ze vertrok haar gezicht. ‘Moeten we het daarover hebben?’
‘Alsjeblieft...’
Ze slaakte een diepe zucht. ‘Ik weet niet meer wat hij zei. Ik herinner me alleen het gegil en... al dat bloed.’ Ze ging met haar hand naar haar wang, herinnerde zich heel goed dat ze Rauls bloed over haar gezicht hadden gesmeerd.
‘Hij zei dat het kartel alles zou betalen. Ik zal het nog eens zeggen: hij zei dat het kartel zou betalen. Waarom zou hij dat zeggen?’
‘Misschien werkte hij wel voor een kartel, zonder dat Fernando dat wist. Wie weet? Misschien zijn we daardoor wel in de problemen gekomen. Waarom maak je je daar druk over?’
‘Het is gewoon... ach, het is niets.’
‘Je zei dat er een bewaker voor de deur naar de kelder staat. Die heb ik niet gezien.’
‘Aan die kant van het huis zijn we niet geweest.’
‘Misschien kunnen we hem omkopen.’
‘Vast niet.’
‘Dat weten we niet als we het niet proberen. Kom mee. Dat is leuk. Dan denk je niet meer aan al die andere dingen.’
Ze stond op en toen ze zich omdraaide, zag ze Fernando die naar het zwembad liep en zijn mobieltje liet zakken. ‘Jullie kunnen je maar beter douchen en klaarmaken,’ zei hij. ‘We gaan zo dineren met señor Rojas...’
‘We willen eerst even naar de kelder.’
Hij keek haar fronsend aan en keek naar Miguel. ‘Het spijt me, maar alleen señor Rojas mag daar komen.’
Sonia zei op zachte toon en met haar borsten vooruit: ‘Kom op, Fernando. Geef ons een kleine rondleiding.’
‘Dat is onmogelijk.’
Ze pruilde als een schoolmeisje. ‘Oké, dan maken we ons wel klaar voor het diner. Kom mee, Miguel. Ik begon toch al te verbranden...’
Ze trok hem uit het zwembad en hij nam een handdoek van haar aan en bleef staan, terwijl Castillo hem onderzoekend aankeek. ‘Fernando, is er iets mis?’
‘Nee, señor.’
De argwaan droop van Fernando’s stem.
Woning aan 121 South-Broad Street
Palmdale, Californië
De karteltruck reed achteruit de oprit op van een twee verdiepingen hoge woning in een buitenwijk van Zuidwest-Palmdale. De truck bleef op de oprit staan, terwijl Ansara en Moore hun auto ongeveer vijftien huizen verderop tussen twee andere auto’s hadden geparkeerd. Palmdale was een stad in de woestijn, van Los Angeles gescheiden door de San Gabriel Mountains en ’s zomers was het er ontzettend heet. Het was een goed ontworpen groep buitenwijken waar de huizen met rode dakpannen terracottakleurige linten tussen de verder kleurloze bergen vormden. In Palmdale woonden meer dan honderdvijftigduizend mensen. Jonge gezinnen, die de stad geen geweldige plek vonden om kinderen op te voeden, werden aangetrokken door de fietspaden, de parken, de bioscopen en het nieuw regionale medisch centrum. Moore was er een keer geweest toen hij op bezoek was bij de ouders van een seal-buddy die voor de grootste werkgever in het gebied werkte, Lockheed Martin. De verwaarloosde onderbuik van Palmdale en zijn buurstad Lancaster viel vooral op door de hotels en motels langs de snelweg, waar de prostitutie en drugshandel welig tierden.
Terwijl ze zaten te wachten nam Moore contact op met Towers, die alweer een nieuwtje had. Sonia had opnieuw contact gelegd. Ze had naar een van de vele dead drops kunnen gaan die de Agency voor haar in de buurt van Rojas’ huis had ingesteld voor het geval ze in de problemen zou komen. In elke uitwisselplaats lagen een pistool en een satelliettelefoon. Zij had de dead drop in een restaurant niet ver van Rojas’ huis gebruikt. Terwijl Miguel op haar wachtte, was zij naar de damestoiletten gegaan en zodra iedereen daar weg was, had zij de telefoon uit een doosje gehaald dat onder de rechterwastafel was verstopt en een gecodeerd bericht aan haar contactpersoon doorgegeven. Ze had gevraagd wie haar hadden gered en wilde weten waarom een joint taskforce zich zonder haar medeweten met haar zaak bemoeide.
‘Heb je haar verteld dat wij dat ook graag willen weten?’ vroeg Moore sarcastisch.
‘Ben je mal? Ik kan niet zelf met haar praten. Dit hoor ik via jouw bazen.’
‘O, nou, zeg dan maar tegen hen dat zij me een kop koffie schuldig is.’
‘Tuurlijk, zal ik doen. Ze heeft wel een nieuwtje. Dante Corrales is verdwenen. Spoorloos. Zijn vriendin ook. Vega had dat ook al gemeld, voordat ze werd vermoord. Ze hebben de receptionist van Corrales’ hotel ook vermoord. Daaruit leid ik af dat ze op zoek zijn naar Corrales.’
‘Misschien heeft hij die Guatemalanen belazerd en is hij nu op de vlucht, voor hen en voor zijn eigen kartel.’
‘Dat dacht ik ook.’
‘Hé, ik weet waar hij naartoe kan zijn.’
‘Meen je dat nou?’
‘Ja, maar je moet even wachten. Bel je zo terug.’ Moore pakte zijn camera en zoomde in.
Twee motoren stopten aan de kant van de weg, tegenover de vrachtwagen. Op de ene motor zat een lange man en op de andere een iets kleinere; ze stapten allebei af. Ze droegen een spijkerbroek, een leren jasje en dure basketbalschoenen. Ze waren atletisch gebouwd en nadat ze hun helm hadden afgezet, bleek geen van beiden ouder dan vijfendertig. Moore kon een paar goede foto’s van hun gezicht maken en uploadde ze meteen naar de satelliet, zodat Langley uit kon gaan zoeken wie ze waren.
Ze staken de straat over en praatten even met de chauffeur van de vrachtwagen. De drie mannen bleven in de vrachtwagen zitten. Nadat ze twee minuten met elkaar hadden gepraat, opende een van de mannen met een afstandsbediening de garagedeur, waarna de mannen uit de truck stapten en aan het werk gingen. Ze brachten de naar het leek laatste pakjes marihuana naar de garage en stopten ze daar in kartonnen verhuisdozen. De wapens bleven in de truck.
Toen de mannen van het kartel klaar waren met het uitladen en de beide mannen weer op hun motoren wilden stappen, belde Towers. Hij bevestigde dat de beide motorrijders inderdaad plaatselijke hulpsheriffs waren. Moore hoorde dit hoofdschuddend aan. Amerikaanse agenten waren kennelijk even gevoelig voor omkoping als de Mexicaanse lokale en federale autoriteiten. Als er zoveel geld mee gemoeid was, vonden mannen met een jaarsalaris van maximaal vijftigduizend dollar − mannen die dat in een weekend konden verdienen als ze deden wat het kartel wilde − het moeilijk eerlijk te blijven. Hoewel Moore het niet kon goedkeuren, begreep hij het wel. En had hij er een afschuwelijke hekel aan.
‘Laten we die rotzakken nu meteen arresteren,’ mompelde hij. ‘Ze hebben een eed afgelegd... en er vervolgens op gespuugd.’
‘Dat zou ik heel graag doen,’ zei Ansara, ‘maar het is nog niet voorbij. Kijk, ze vertrekken.’
Terwijl de vrachtwagen de oprit af reed, stuurde Towers meer informatie over het voertuig. De vrachtwagen stond op naam van Roberto Guzman, 14818 Archwood Avenue, Van Nuys, Californië. Guzman was eigenaar van een transportonderneming in Los Angeles. Hij was al opgehaald om te worden verhoord en beweerde dat hij niet wist dat zijn truck werd gebruikt voor het ophalen, vervoeren en afleveren van marihuana. Volgens hem werkte de chauffeur van het voertuig voor hem en had de man de truck dit weekend mee naar huis genomen om een paar kleine reparaties uit te voeren om ‘de baas wat geld te besparen’. Dat was natuurlijk dikke onzin. Guzman was omgekocht, hij had zijn truck uitgeleend en nu was hij de klos voor hulp aan het kartel.
Ze hadden een uur in zuidelijke richting gereden, waarna de vrachtwagen van de snelweg af ging en bij een benzinestation stopte. Alle drie de mannen stapten uit. Ze liepen naar de winkel, waar twee van hen een donkere gang in liepen, waarschijnlijk naar de toiletten, en de derde, de chauffeur, naar de koelkast met frisdrank en bier liep.
Moore zei tegen Ansara dat hij de auto vlak achter de vrachtwagen moest zetten en nog geen twee minuten later had hij de gps-tracker onder hun bumper geplaatst en begon te tanken. Hij trok het honkbalpetje dat hij voordat hij uitstapte had opgezet naar beneden en boog zijn hoofd toen de mannen in de truck stapten en wegreden.
Nu hadden ze verschillende systemen om de truck te volgen en Moore was ervan overtuigd dat ze de truck niet weer zouden kwijtraken. Ze kregen videobeelden van de satelliet, ze kregen informatie van de mobiele telefoon van de chauffeur en nu ook van Moores gps-tracker. Als deze mannen nu nog ontsnapten, ging Moore meteen met pensioen. Maar ach, die belofte kon hij maar beter niet hardop uitspreken. Er gebeurden wel vreemdere dingen.
‘Ze hebben bier en frisdrank gekocht,’ zei Ansara. ‘Ze zijn het al aan het vieren.’
Voordat Moore antwoord kon geven, pakte Ansara zijn trillende mobieltje. ‘Ja? Echt? Oké. We gaan eropaf. Bedankt, knul...’
Hij keek naar Moore. ‘Mijn mule zegt dat hij vannacht een tochtje door de nieuwe tunnel gaat maken en hij heeft opdracht gekregen om daarna te wachten op een zwaardere klus.’
‘Nou zeg, dát komt goed uit,’ zei Moore.
‘Die jongens gaan naar Calexico. Daar durf ik alles onder te verwedden.’
‘Als je gelijk hebt, is het donker tegen de tijd dat we daar zijn. Het zal wel heel druk zijn als we door San Bernardino rijden.’
‘Alleen daar?’ vroeg Ansara. ‘Dat zal het grootste deel van de rit zo zijn.’
Moore zuchtte en keek naar buiten naar de auto’s die hen passeerden, naar een andere pick-up met een paar mountainbikes achterin. Hij grijnsde. Als hij daarop zou stappen, zou dat zijn dood betekenen. Zeker weten.
Romero’s huis
Mexicali, Mexico
Pedro Romero had twee keer geprobeerd zijn vrouw Cecilia te bellen, maar ze had haar mobieltje niet opgenomen. Daarna had hij Blanca’s nummer geprobeerd, maar ook zijn zestien jaar oude dochter had haar mobieltje niet opgenomen. Maria, zijn dochter van twaalf, had geen telefoon maar deed altijd net alsof de vaste telefoon van haar was. En nee, ook zij nam niet op en ook het antwoordapparaat sprong niet aan. Misschien waren ze gaan shoppen? Lag het mobiele netwerk eruit? Romero had hen alleen willen bellen om te zeggen dat hij later thuiskwam, maar nu begon hij zich toch wel zorgen te maken. Toen hij zijn auto op de oprit zette, zag hij dat de Corolla van zijn vrouw op straat geparkeerd stond en dat er binnen wel licht brandde. Dit was bijzonder vreemd.
Hij deed de voordeur open en liep naar binnen. In de hal riep hij zijn vrouw. Geen reactie. Daarna liep hij vanuit de hal de woonkamer in.
Wat hij daar zag, joeg felle pijnscheuten door zijn ruggengraat, alsof iemand er een mes in stak. Hij kon niets zeggen. Hij kon niet ademen. Hij kon alleen maar stilstaan, geschrokken, bang, en daarna begon hij te rillen.
Blanca en Maria zaten op de bank, met hun handen op de rug, hun mond bedekt met zilverkleurige tape. Ze hadden rode ogen en verwarde haren. Naast hen zat zijn vrouw, ook geboeid en gekneveld. Aan de andere kant zaten twee mannen met een olijfkleurige huid en gekleed in een spijkerbroek en een flanellen overhemd. Zo leken ze op seizoenarbeiders, wat ze overduidelijk niet waren. Ze hadden een lange, dichte baard en hielden zijn gezin onder schot.
Uit de keuken kwam een andere man, hij nam een slokje thee uit een beker waar het theezakje nog in zat. Hij was net zo gekleed als de beide andere mannen, had ook een baard, maar was iets ouder. Hij keek Pedro aandachtig aan en zei in het Spaans met een accent: ‘We hebben lang op u gewacht, señor Romero. Was u dat die probeerde door te geven dat u later thuis zou komen?’
Romero begon te hijgen, bang en woedend. Vooral bang. ‘Wie zijn jullie?’
‘We begrijpen dat u iets aan het bouwen bent, een tunnel misschien?’
Hij was bouwkundige, hij had het grootste deel van zijn leven besteed aan het bouwen en slopen van allerlei zaken, en wist meteen wat er aan de hand was. Dit waren Arabieren. Waarschijnlijk terroristen. Ze wilden een veilige oversteek naar de Verenigde Staten en ze zouden zijn gezin vermoorden als hij niet meewerkte. Ze hoefden niets te zeggen.
‘Ik begrijp het,’ zei Romero.
De langste man vroeg met grote ogen: ‘Echt waar?’
‘Natuurlijk. Ik kan wel iemand bellen en zeggen dat we eraan komen. Dan laat ik u door en dan laat u mijn gezin gaan.’
‘Señor Romero, u bent een bijzonder moedige en slimme man. Als u doet wat we vragen, komt alles in orde.’
‘Gaat het alleen om jullie drieën?’
De man zei hoofdschuddend: ‘Nee, er zijn nog veertien anderen. In totaal zijn we met zeventien man.’
‘Zeventien?’ vroeg Romero verbaasd.
‘Waarom bent u zo bang? We zullen uw gezin niets aandoen.’
‘Maar de mannen voor wie ik werk, als zij horen dat ik zoveel mensen de tunnel heb laten gebruiken...’
‘Dat zullen ze niet te weten komen.’
‘Dat zal moeilijk worden. Ik zal de tunnel moeten evacueren voordat jullie komen en ik moet de camera’s uitschakelen. Is er aan de andere kant iemand die jullie ophaalt?’
‘Daar zal ik voor zorgen. Daarvoor moet ik de precieze locatie weten.’
Het toilet werd doorgetrokken en daarna kwam een Mexicaanse man de kamer binnen, ongeveer even oud als Romero. Hij keek Romero fronsend aan en haalde zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen dat het hem speet.
‘Dit is Felipe. Hij blijft hier wachten tot we aan de andere kant zijn. Als ik hem bel en hem dat vertel, zal hij uw gezin vrijlaten. Als hij dat telefoontje niet krijgt, heeft hij opdracht hen te doden.’
Romero begon tegen Felipe te praten, heel snel in de hoop dat de Arabieren het niet allemaal konden volgen. Terwijl hij praatte zag hij dat ze moeite hadden alles te verstaan. ‘Señor, waarom spant u samen met deze terroristen? Ze willen de Amerikanen vermoorden en dat zijn juist de beste klanten van het kartel. Als dat gebeurt, worden we allebei gedood. U speelt met vuur, mijn vriend.’
Felipe vertrok zijn gezicht. ‘Ze betalen beter dan het kartel.’
De rugzak stak boven zijn hoofd uit en bedekte zijn hele rug. Het ding woog een ton en eigenlijk zou Rueben Everson thuis moeten zijn, met zijn wiskunde bezig. In plaats daarvan stond hij op het punt een drie kilometer lange tunnel in te gaan met ongeveer vijfentwintig kilo cocaïne op zijn rug. Hij was samen met tien andere jongens van verschillende leeftijden, Mexicanen en Amerikanen, naar het pakhuis gegaan, waar ze van een teamlid van het kartel een rugzak hadden gekregen.
Ze moesten hun rugzakken afleveren in een kamer in het huis aan de andere kant. Daarna moesten ze wachten op een andere lading die ze op de terugweg door de tunnel moesten meenemen. Dit was het zware gedeelte van de tocht waar de sicarios het over hadden gehad. Daarna zouden hij en de andere mules bij het pakhuis in een bestelbus stappen en worden weggebracht. Rueben betwijfelde of hij echt een lift naar huis zou krijgen, maar met de duizend dollar die hij hiermee verdiende, zou hij wel een taxi naar huis kunnen betalen.
De ingang van de tunnel in het pakhuis was zorgvuldig verborgen in een kleine technische ruimte. In het beton zat een gat van 120 x 120 cm, met een houten trap naar beneden. Voorzichtig liep Rueben de trap af, achter de dikke man voor hem aan. Beneden zag hij rechts een eindeloos lijkende tunnel. De tunnel was ongeveer een meter tachtig hoog en negentig centimeter breed zodat zijn rugzak niet eens langs de wanden schampte. Aan het plafond hingen ledlampjes, zodat het leek alsof het kartel de tunnel feestelijk had willen verlichten. Rueben zag ook ventilatiepijpen en elektrische leidingen, en onder aan de rechtermuur een pvc-buis. Toen ze dieper in de tunnel kwamen, waren de muren en het plafond bekleed met vreemde, witte panelen die volgens een van de mannen die achter hem liep geluiden zouden moeten absorberen.
De bluetooth in Ruebens oor begon te kriebelen. De mannen van de fbi die al zijn bewegingen volgden, raakten het signaal nu kwijt en hij wist dat zelfs zijn gps-zender het nu niet deed.
Hij kreeg last van claustrofobie en probeerde om zich heen te kijken toen hij het gevoel kreeg dat die panelen aan de muren hem begonnen in te sluiten. Achter hem liep een lange rij mannen en het gat tussen hem en de dikke man voor hem werd steeds groter.
‘Kom op, doorlopen!’ riep de man achter hem.
Rueben ging sneller lopen, tot hij vlak achter de dikke man liep. Hij haalde diep adem, probeerde zichzelf te kalmeren. Zelfs als de politie hen aan de andere kant allemaal zou arresteren, zou het hem niets kunnen schelen. Hij zou doorlopen. Hij had een pact met de duivel gesloten en kon nu niet meer terug. Hij was nu een man, verantwoordelijk voor zijn eigen daden, en hij vond het vreselijk.
De man achter hem gromde en zei: ‘Welkom in Amerika,’ omdat iemand een streep op het plafond had geschilderd met aan de ene kant vs en aan de andere mexico, om aan te geven waar de grens liep. Rueben haalde zijn schouders op en liep door. De tunnel splitste zich, rechts was een tweede tunnel met daarin een kapelletje met brandende kaarsen. Hij wilde dat hij genoeg tijd had om te bidden, voor zichzelf en voor zijn familie. Hij wilde dat alles anders was gelopen. Hij dacht aan de jongen zonder tenen... en rilde.