14

A sangre fría

Politiebureau Delicias

   Juárez, Mexico

 

Gloria Vega sprong op de passagiersstoel van een F-150 4x4 met de woorden policia federal op de portieren. Ze droeg een volledige gevechtsuitrusting: een kogelvrij vest, een bivakmuts en een helm met de keelband stevig aangetrokken. Ze had twee Glocks in een heupholster en een Heckler & Koch 9 mm MP5 9-pistoolmitrailleur, met de trommel tegen haar schouder. Dat een politie-inspecteur zich zo moest kleden en zichzelf zo moest bewapenen, zou bepaalde rechercheurs thuis verbazen, dacht ze. Die luilakken konden in burgerkleding naar een plaats van misdrijf, met maar één pistool, zonder kogelvrij vest en met de restanten van een donut om hun mond.

   De grijsharige man aan het stuur, Alberto Gomez, was net zo gekleed als Vega en had haar gewaarschuwd dat het bezoeken van een plaats van misdrijf ‘na het feit’ even gevaarlijk kon zijn als de gebeurtenissen zelf. Lijken werden maar al te vaak gebruikt als aas om de politie te lokken, zodat de sicarios ze konden opblazen met de politie erbij. Soms, als ze geen boobytraps in de lijken hadden gestopt, posteerden ze sluipschutters op de daken en werd de politie massaal afgeslacht.

   Daarom konden zijn rechercheurs niet langer in burger werken, had Gomez haar schouderophalend verteld. Hij had haar met zo’n vermoeide blik aangekeken dat ze zich afvroeg waarom hij niet allang met pensioen was gegaan.

   Maar ze wist natuurlijk wel waarom. Ze was niet toevallig aan hem gekoppeld. Hoewel de federale politie het niet kon bewijzen, stond Gomez boven aan de lijst van politiemensen die banden met de kartels hadden. Helaas werkte hij al zoveel jaren bij de politie en had hij al zoveel ‘geslaagde’ overvallen gepleegd, dat niemand de oude man wilde beschuldigen. Ze hadden stilzwijgend besloten dat hij de tijd tot zijn pensioen zou uitdienen, en dat niemand dat zou proberen te voorkomen. Hij was een echte familieman, had vier kinderen en elf kleinkinderen, en werkte als vrijwilliger bij de plaatselijke scholen waar hij de kinderen voorlichtte over misdaad en veiligheid. Hij was gastheer bij zijn plaatselijke katholieke kerk en een bekend lid van de Knights of Columbus, een kerkelijke broederschap, en was daar opgeklommen tot district deputy. Hij werkte als vrijwilliger in het plaatselijke ziekenhuis en als het maar even kon, hielp hij in het weekend oude dametjes oversteken...

   Vega vermoedde dat dit allemaal een zorgvuldig samengestelde dekmantel was, een leugenachtig leven waardoor hij zich beter voelde over het feit dat hij op de loonlijst van het kartel stond.

   Hooggeplaatste leden van de federale politie, vooral de nieuwere leidinggevenden, hadden een veel agressiever en een zerotolerancebeleid voor corruptie, terwijl de lokale districten meestal de andere kant op keken − uit respect, anciënniteit of, meestal, angst. Dat was dus de reden dat Vega naast misschien wel een van de meest verachtelijke mensen in heel Juárez zat.

   ‘We hebben drie lijken. Als we daar zijn, moet je je mond houden,’ zei Gomez tegen haar.

   ‘Waarom?’

   ‘Omdat het niet nodig is dat ze iets over je weten.’

   ‘Wat bedoel je daarmee?’

   ‘Daar bedoel ik mee dat het me niets kan schelen hoeveel jaar je al in Mexico City hebt gezeten. Dat het me niets kan schelen hoe lang en hoe indrukwekkend je staat van dienst is. Dat het me niets kan schelen dat je bevorderd bent of dat je collega’s allemaal aardige dingen over je hebben geschreven. Het enige wat me nu wel iets kan schelen is dat je in leven blijft. Begrepen, jongedame?’

   ‘Begrepen. Maar ik begrijp niet waarom ik niets mag zeggen. Ik weet niet of je het weet, maar in Mexico mogen vrouwen stemmen en een overheidsfunctie bekleden. Maar misschien heb je al een tijdje geen krant meer gelezen.’

   ‘Zie je wel? Dát is jouw probleem. Je houding. Ik stel voor dat je die in je zak stopt en hem er niet uithaalt, niet zolang je hier bent, in Ciudad Juárez.’

   ‘O, maar dan moet ik mijn zak even zoeken. O, het enige wat ik heb zijn allemaal grote pistolen en extra magazijnen.’

   Hij grijnsde.

   Ze schudde haar hoofd en klemde haar kaken op elkaar. Na acht jaar in Army Intelligence en vier jaar als geroutineerde cia-field officer zat ze nu hier: in een auto waar ze machopraatjes moest aanhoren van een afgeleefde en corrupte inspecteur van de federale politie. Haar miskraam, haar scheiding, de vervreemding van haar broers en zussen... en waarvoor? Voor dit? Ze keek Gomez met een vuile blik aan.

   Ze luisterden naar de andere units over de radio en reden tien minuten later door een straat met aan weerszijden roze, witte en paarse flatgebouwen. Een paar slungelige jongens van een jaar of tien, twaalf stonden in de deuropeningen naar hen te kijken en in hun mobieltjes te praten. Zij waren spotters van het kartel, en Gomez zag hen ook.

   Aan het einde van de straat, vlak bij het volgende kruispunt, werd de straat geblokkeerd door drie lijken. Vega haalde een verrekijker uit de middenconsole en zoomde in.

   Het waren jonge mannen, twee lagen op hun buik in een plas bloed en de derde op zijn rug met een hand op zijn hart gedrukt. Ze droegen een donkere spijkerbroek en een donker T-shirt, en als ze al sieraden hadden gedragen, dan waren die nu gestolen. Twee politiewagens stonden ongeveer twintig meter verderop, en de agenten zaten gehurkt achter de portieren. Gomez zette zijn auto achter een van de twee politiewagens en zei met grote ogen: ‘Mondje dicht.’

   Nadat ze waren uitgestapt, zag Vega op de daken minstens zes mannen die naar hen keken, een paar van hen praatten in hun mobieltje. Ze klemde haar pistool iets steviger vast en kreeg een droge mond.

   Achter hen kwam een busje aanrijden waar twee agenten met een paar explosievenhonden uit stapten. Toen ze naar hen toe liepen, begon Gomez’ mobieltje te rinkelen en hij ging achter de truck staan om het telefoontje aan te nemen. Vega zag dat de oude man twee telefoons bij zich had; dit was niet de telefoon die hij had gebruikt om haar mobieltje te bellen waardoor hij haar zijn nummer had gegeven. Dit was een andere telefoon. Interessant.

   Boven het geschreeuw van de agenten voor hen uit, kon ze niet horen wat hij zei. De hondenbrigade liep langzaam rond en nadat ze het hele gebied en de lijken hadden onderzocht, zwaaide de man en riep dat alles veilig was.

   Even later werd hij beschoten door een sluipschutter op het dak links van hem, waarbij het grootste deel van zijn hoofd eraf werd geschoten.

   Zomaar. Zonder waarschuwing. Op klaarlichte dag. Met als getuigen de burgers op de balkons van de flatgebouwen.

   Terwijl de andere agenten schreeuwden dat ze moesten gaan liggen, werd de tweede hondenman in zijn nek geschoten en kwamen de kogels er onder zijn kin weer uit.

   De lijken die op straat lagen, werden opengereten door een nieuw salvo van een paar AK-47’s, net als de honden. Vega kroop op haar buik naar voren en bleef vlak bij het voorwiel van de truck liggen. Ze richtte haar wapen op het dak en vuurde, haar kogels ketsten tegen de rand en sloegen het stucwerk weg.

   ‘Stop met schieten!’ schreeuwde Gomez. ‘Stop met schieten!’

   En toen... niets. Een paar kreten, de stank van buskruit en de warmte van het asfalt in Vega’s gezicht.

   Opeens hoorde ze piepende remmen. Op het volgende kruispunt stond een witte pick-up zonder achterklep en vanuit een van de achterafstraatjes kwamen drie mannen gewapend met geweren, AR-15’s en één AK-47. Ze renden naar de truck en sprongen op de laadklep. Een paar agenten openden het vuur, maar de truck scheurde al weg. De kogels van de agenten leken haast plichtmatig, want geen enkele kogel raakte de truck.

   Vega krabbelde overeind en rende naar de passagierskant, waar Gomez op zijn hurken zat en zijn hoofd schudde.

   ‘Kom mee!’ riep ze. ‘Kom mee!’

   ‘Ik zal om assistentie vragen. Andere units achtervolgen ze wel.’

   ‘We moeten nu gaan!’ riep ze.

   Zijn ogen werden groot en hij zei op scherpe toon: ‘Wat heb ik je gezegd?’

   Ze haalde diep adem, slikte een vloek in, stond op en keek naar een van de daken, waar de sluipschutter die de beide mannen van de hondenbrigade had doodgeschoten haar onder schot hield.

   ‘O, mijn god,’ hijgde ze, een seconde voordat de moordenaar achter de dakrand verdween.

   Ze knipperde met haar ogen. Hapte naar adem. ‘Daar is hij!’ riep ze. ‘Daarboven!’

   De andere agenten bleven achter hun portieren, schudden hun hoofd en gebaarden dat ze moest bukken, dekking moest zoeken.

   Ze keek weer naar Gomez en hurkte naast hem neer. ‘We laten hem ontsnappen.’

   ‘De andere units vinden hen wel. Wacht maar. We zijn hier niet gekomen om met ze te vechten. We zijn hier gekomen om een plaats van misdrijf te onderzoeken. Hou nu je mond.’

   Vega sloot haar ogen en toen drong het pas tot haar door: ze pakte dit helemaal verkeerd aan. Ze moest een band met deze man opbouwen, zijn vertrouwen winnen, hem niet behandelen als de vijand die hij volgens haar eigenlijk was. Ze moest zich gedragen alsof ze zijn dochter was, hem toestaan haar alles over de stad te leren en pas als hij haar aardig begon te vinden, misschien zelfs respect voor haar zou krijgen, zou hij niet meer zo alert zijn en kon ze toeslaan.

   Maar haar ego had haar in de weg gezeten, haar veeleisende karakter, en ze moest zichzelf bekennen dat ze het had verknald.

   Ze bleven daar nog twee, misschien drie minuten wachten. En toen, eindelijk, kroop een van de agenten langzaam naar de lijken toe, terwijl de bewoners van de flats weer op hun balkon gingen staan om te kijken.

   ‘Is zij je nieuwe partner?’ vroeg een van de agenten aan Gomez.

   ‘Ja,’ antwoordde hij kortaf.

   ‘Voor het einde van de week is ze dood.’

   Gomez keek naar Vega. ‘Laten we hopen van niet.’

   Ze slikte. ‘Het spijt me. Ik had me niet gerealiseerd dat het zo zou zijn...’

   Gomez trok een wenkbrauw op. ‘Misschien moet je eens een krant kopen.’

 

Club Monarch

   Juárez, Mexico

 

Dante Corrales had zin om iemand te vermoorden. Drie van zijn sicarios waren doodgeschoten in Delicias, en inspecteur Gomez had hem gebeld om te zeggen dat hij zich zorgen maakte. De federale politie hield hem nu beter in de gaten en hadden hem een vrouwelijke inspecteur toegewezen die waarschijnlijk voor de regering werkte. Ze was niet te vertrouwen en nu hij in de gaten werd gehouden, zou hij veel voorzichtiger moeten zijn.

   Bovendien had een Amerikaan een kamer genomen in het hotel, ene Scott Howard, en Ignacio had gehoord dat de man gebouwen aan het bekijken was voor zijn bedrijf. Corrales geloofde dat niet echt en liet de man volgen, maar tot nu toe leek zijn verhaal juist.

   Terwijl Raul en Pablo een grote som geld afleverden bij een connectie die ze ‘de bankier’ noemden, ging Corrales naar de Monarch om te lunchen en een biertje te drinken. Onderweg ging zijn telefoon: Ballasteros belde vanuit Bogotá. Wat wilde dat vette varken nu weer?

   ‘Dante, weet je dat die jongens van de farc me weer hebben aangevallen? Ik heb meer hulp nodig.’

   ‘Oké, oké. Zodra ze er zijn, kun je met ze praten.’

   ‘Wanneer?’

   ‘Algauw.’

   ‘Heb je het gehoord van Puerto Rico?’

   ‘Wat nu weer?’

   ‘Heb je niet naar het nieuws gekeken?’

   ‘Ik heb het druk gehad.’

   ‘De fbi heeft een nieuwe interne operatie uitgevoerd. Meer dan honderd politieagenten gearresteerd. Weet je wat dit voor mij betekent? We rekenden op hen. In één enkele dag ben ik een complete route kwijtgeraakt. Weet je wel wat dit betekent?’

   ‘Hou verdomme je bek en hou op met janken, ouwe, vette klootzak die je bent! De baas zal hier algauw zijn. Hou verdomme op met dat gejank!’

   Waarna Corrales de verbinding verbrak, vloekte en de parkeerplaats van de club op reed.

   Er waren maar twee strippers op het podium; ze werkten alleen overdag omdat ze kinderen hadden en hadden er geen enkele moeite mee om het litteken van hun keizersnee te laten zien. Twee andere vaste klanten zaten aan de grote bar, oude mannen met een hoed met een brede rand, een dikke leren riem en cowboylaarzen.

   Corrales liep naar een tafeltje achterin, naar zijn vriend Johnny Sanchez, een lange Latijns-Amerikaanse man met lang haar. Hij was scenarioschrijver en journalist met een klein brilletje en een ring van het UC-Berkley College. Johnny was de zoon van Corrales’ peetmoeder en was naar de Verenigde Staten gegaan om te studeren. Bij terugkeer had hij contact opgenomen met Corrales omdat hij een artikel wilde schrijven over de drugskartels in Mexico. Hij had Corrales er nooit van beschuldigd dat hij voor de kartels zou werken. Hij had alleen maar gezegd dat hij dacht dat Corrales er veel van wist. En daar hadden ze het bij gelaten.

   De afgelopen maanden had Corrales met de man gepraat, hem geholpen met het ontwikkelen van een script over Corrales’ leven. Hun lunchafspraken waren vaak het mooiste moment van Corrales’ dag − als hij geen seks had met Maria natuurlijk.

   Met Corrales’ toestemming had Johnny net een artikel gepubliceerd in de Los Angeles Times over het kartelgeweld langs de grens. Het artikel ging er vooral over dat de corruptie binnen het politieapparaat zo wijdverspreid was dat de autoriteiten niet meer wisten wie de goede en wie de slechte agenten waren. En dat was precies wat het Juárez Cartel wilde.

   ‘Het artikel is heel goed ontvangen,’ zei Johnny en hij nam een grote slok van zijn bier.

   ‘Graag gedaan.’

   ‘Dit is een heel opwindende tijd voor me,’ zei hij.

   Ze spraken natuurlijk Spaans, maar af en toe zei Johnny onbewust iets in het Engels, zoals net, en dan werd Corrales kwaad. Soms ergerde Corrales zich er zo aan dat hij met zijn vuist op tafel sloeg en dan schrok Johnny en bood zijn excuses aan.

   ‘Wat zei je?’ vroeg Corrales.

   ‘O, sorry. Ik heb meer dan honderd e-mails gekregen over dat artikel, en de redacteur wil er graag een serie van maken.’

   Corrales schudde zijn hoofd. ‘Volgens mij moet je je focussen op je filmscript.’

   ‘Dat doe ik ook. Maak je geen zorgen.’

   ‘Ik praat met je omdat je de zoon van mijn peetmoeder bent en omdat ik jou mijn levensverhaal wil vertellen waar een heel goede film van te maken is. Ik wil niet dat je nog meer artikelen over de kartels schrijft. Daar wordt iedereen maar onrustig van. En dan zou ik me zorgen om je moeten maken. Oké?’

   Johnny probeerde niet te fronsen. ‘Oké.’

   Corrales glimlachte. ‘Goed.’

   ‘Is er iets?’

   Corrales streek met zijn wijsvinger over de condens op zijn bierflesje. Daarna keek hij op en zei: ‘Ik ben vandaag een paar goede mannen kwijtgeraakt.’

   ‘Dat wist ik niet. Er was niets op het nieuws.’

   ‘Ik heb de pest aan het nieuws.’

   Hij keek naar het tafelblad. Het Juárez Cartel had de lokale media stevig onder de duim. Soms kwamen ze in opstand, maar de vrij recente moord op twee bekende journalisten die voor het gebouw van hun tv-zender waren onthoofd, hadden een paar belangrijke ‘vertragingen’ en omissies veroorzaakt. Veel journalisten bleven openlijk ongehoorzaam, maar anderen durfden niets meer te verslaan wat te maken had met de kartels en het kartelgeweld.

   ‘Ik wil met je praten over de dag waarop die sicarios je bedreigden,’ zei Johnny om Corrales op te beuren. ‘Dat zou een geweldige scène in de film kunnen zijn. Dan zouden we je laten zien als je voor het hotel op je knieën valt, met geweervuur op de achtergrond, en jij... daar... huilend, wetend dat je ouders binnen zijn, dood, verbrand, omdat jij tegen het kartel in opstand kwam en weigerde toe te geven. Zie je dat al voor je? O mijn god! Wat een scène! Het publiek zal met je mee huilen! Jij, een arme jongen zonder toekomst, die niets te maken wil hebben met die wereld vol misdaad, en daar word je voor bestraft! Ze straffen je! En dan heb je niets meer. Helemaal niets meer. En je moet je leven vanuit het niets opbouwen. Je moet weer overeind krabbelen en wij steunen je allemaal! En dan heb je opeens geen keus meer. Je zit gevangen in een stad die je niets te bieden heeft, met maar één echte onderneming, en dus doe je wat je moet doen, omdat je moet overleven.’

   Johnny wond zich altijd op als hij het over de film had, en Corrales liet zich altijd meeslepen door het enthousiasme van de schrijver. Hij wilde net reageren op Johnny’s suggestie dat hij in feite in een kartel zat, toen Johnny opzij keek, naar iets vlak bij de grote bar.

   ‘Bukken!’ riep hij. Hij dook over de tafel heen en sloeg Corrales tegen de grond. Vanuit de richting van de hoofdbar weerklonk een schot, gevolgd door minstens zes nieuwe schoten die in de tafel sloegen en in de muur achter hen. De strippers begonnen te schreeuwen en de barkeepers riepen: ‘Niet schieten, niet schieten!’

   En terwijl Corrales op de vloer viel, schrok hij vooral van Johnny, want die schoot terug met een Beretta.

   ‘Is dit wat je wilt?’ schreeuwde Johnny in het Spaans. ‘Is dit echt wat je van me wilt?’

   De schutter bij de bar draaide zich om en rende weg, terwijl Johnny zijn pistool leegschoot.

   Ze zaten daar, te hijgen, elkaar aan te kijken.

   Toen zei Johnny: ‘Motherfucker...’

   ‘Hoe kom je aan dat pistool?’ vroeg Corrales.

   Het duurde even voordat Johnny antwoordde. ‘Van mijn neef in Nogales.’

   ‘Waar heb je leren schieten?’

   Johnny lachte. ‘Ik heb er nog maar één keer eerder mee geschoten.’

   ‘Nou, dat was voldoende. Je hebt mijn leven gered.’

   ‘Ik zag ze toevallig als eerste.’

   ‘En als dat niet zo was, was ik nu dood.’

   ‘Dan waren we allebei dood.’

   ‘Ja,’ zei Corrales.

   ‘Waarom willen ze je vermoorden?’

   ‘Omdat ik niet in het kartel zit.’

   Johnny zuchtte. ‘Corrales, we zijn bijna familie. En ik geloof je niet.’

   Hij knikte langzaam.

   ‘Kun je me de waarheid niet vertellen?’

   ‘Misschien ben ik je dat nu wel verschuldigd. Oké. Ik ben het hoofd van het Juárez Cartel,’ loog hij. ‘Ik heb de leiding over de hele operatie. En die jongens waren van het Sinaloa Cartel. We zijn in oorlog met ze vanwege de grenstunnels en hun interventie met onze transporten.’

   ‘Ik dacht dat je misschien een sicario was. Maar jij bent dus de baas?’

   Hij knikte.

   ‘Dan zou je je niet in het openbaar moeten vertonen, zoals nu. Dat is dom.’

   ‘Ik ga me niet verstoppen, dan zou ik net zo laf zijn als de andere leiders. Ik wil op straat zijn, zodat de mensen me kunnen zien. Zodat ze weten wie hun echte vriend is, niet de politie of de regering, maar wij...’

   ‘Maar dat is ontzettend gevaarlijk!’ zei Johnny.

   Corrales schoot in de lach. ‘Misschien kan dit ook in de film?’

   Johnny fronste, maar keek hem toen met grote ogen aan, alsof hij al achter een filmcamera stond. ‘Ja,’ zei hij na een tijdje. ‘Ja.’

 

De ogen van de vijand
titlepage.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_003.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_004.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_005.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_006.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_007.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_008.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_009.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_010.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_011.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_012.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_013.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_014.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_015.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_016.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_017.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_018.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_019.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_020.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_021.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_022.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_023.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_024.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_025.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_026.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_027.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_028.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_029.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_030.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_031.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_032.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_033.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_034.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_035.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_036.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_037.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_038.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_039.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_040.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_041.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_042.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_043.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_044.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_045.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_046.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_047.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_048.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_049.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_050.xhtml