IK EN EU

Mijn vrienden David, Peter, Sam en Jenny zijn jurist. Mijn zusjes Leith en Julie zijn jurist. Mijn vriend Chris Burns is biotechnoloog. Onze wederzijdse vriend David maakt wijn. Anthony is uitvinder. James schrijft dialogen voor films. Darcy is headhunter. Simeon, Damian, Larry en Laen zitten in de reclame. Michael zat ook in de reclame, maar verdient nu zijn geld als illustrator. Sonia is journalist. Jeroen heeft zijn eigen IT-bedrijf. Zijn zus Yolanda zit in de Hoge Raad. Mijn zwager is bankier. Mijn vrouw redacteur.

Vergeleken bij al deze mensen voel ik me een ontwortelde job-hopper, gewoon griezelig in mijn gebrek aan ambitie, doorzettingsvermogen en overgave, de onbetrouwbare, selfmade klusjesman die een moord pleegt voor zijn loonzakje. Zo is het altijd geweest: mijn hele volwassen leven heb ik aan tientallen baantjes gesnuffeld zonder een duidelijk beeld van de toekomst en tussen die baantjes zaten lange perioden van navelstaren, nietsdoen en mij bekwamen in het vervaardigen van goedkope sandwiches. Ik heb het twee keer geprobeerd op de universiteit, maar heb het op beide faculteiten nog geen semester volgehouden, gedeeltelijk omdat mijn kapsels me onmiddellijk en terecht onpopulair maakten en gedeeltelijk omdat ik de wil, het vertrouwen en de basale intelligentie mis om een goede wetenschapper te worden; op de middelbare school was ik een ongeïnteresseerde, ongemotiveerde, asociale en uitermate domme leerling; van de basisschool kan ik me niet veel herinneren maar ik durf te stellen dat ik daar ook een idioot was; naar de kleuterschool heeft mijn moeder me maar niet eens gestuurd; en voor de kleuterschoolleeftijd deed ik niet veel meer dan wat dribbelen en slapen.

Op een middag in juni haalde ik mijn oude laptop te voorschijn, die ik niet meer had gebruikt sinds drie jaar terug in Melbourne. Ik schrok me wezenloos van wat de computer me over mijn leven toen wist te vertellen. Tussen de onvoltooide verhalen, kortzichtige boekbesprekingen, frivole columns en een flink deel van een roman vond ik: een sollicitatiebrief voor marketingmanager bij een uitgeverij (een functie waar ik net zo ongeschikt voor zou zijn als voor schrijver van reisgidsen bij diezelfde uitgeverij); een andere brief met een luchtige smeekbede aan een film- en televisieproducent voor wie ik het jaar daarvoor weleens wat had gedaan met een verzoek tot broodschrijverij in wat voor vorm dan ook; een aanvraag voor deelname aan een korte cursus bij de Australian Film Television and Radio School; nog een aanvraag, voor een reis- en literaire beurs van een of ander liefdadigheidsfonds; en een krankzinnig gezellige brief aan de CEO van Saatchi & Saatchi, die ik had geschreven omdat ik een interview met hem op tv had gezien en ik had bedacht dat het uitzicht van zijn kantoor er goed uitzag en dat ik best in Manhattan wilde wonen met een dik salaris uit de reclame.

De aanblik van die verzameling grillen en uitbarstingen van ongevormd verlangen en misplaatste neigingen maakte me treurig; toch slaagde ik er even in mezelf wijs te maken dat ik de man die die vage en verwarde brieven had geschreven in Melbourne had achtergelaten. De waarheid was natuurlijk dat ik dat niet had gedaan: pas geleden nog had ik een belachelijke poging gedaan programmeur bij de televisie te worden – de Nederlandse televisie nota bene, waar ze programmeren net zo serieus nemen als een verkiezing in Zimbabwe; niet lang daarvoor had ik door Londen gedwaald om stiekem receptionisten te filmen. En hoewel ik nou niet echt ongelukkig was met waar het leven me had gebracht (of misschien waar ik mijn leven had gebracht), was ik er nou ook weer niet ondersteboven van – ik ging er in ieder geval geen oscar mee winnen.

Het probleem was dat ik niet goed wist wat ik aan het doen was. Ik geloof niet dat iemand volkomen gedefinieerd wordt door zijn baan (hoewel dat bij veel mensen, en vooral bij juristen, wel het geval is), maar een baan hebben is beslist een goede methode om de lastige vraag naar wie je bent te ontwijken en voor je uit te schuiven. Ik had veel geprobeerd in de hoop mijn leven zin en richting te geven, maar volgens mij was dat niet gelukt en was mijn leven, afgezien van wat ik met Sally had, vormeloos en zonder basis. Ik voelde me als het pluisje van een paardebloem – ik kwam terecht waar welk willekeurig briesje me ook bracht.*

≡ Sally had pas nog gezegd dat ze hoopte dat ik geen last zou krijgen van het ‘natteblaadjes syndroom’. “Dat gebeurt met Japanse mannen die hun baan kwijtraken. Ze raken heel erg betrokken bij het leven van hun vrouw, en hangen de hele tijd om haar heen. Als natte blaadjes die aan je schoen blijven plakken. Zorg dat je het niet krijgt, schatje. Ik heb mooie schoenen.” Hoe konden de Japanners zo elegant en poëtisch spreken over zoiets naars?

Toch had ik niet zo’n medelijden met mezelf, omdat ik heel goed wist dat het juist het gebrek aan carrière of sterke ambities was geweest waardoor ik mijn spullen en leven had kunnen oppakken en naar Amsterdam had kunnen verhuizen. Ik begreep dat ik een grote avontuurlijke geest was – en blijf- en deel uitmaakte van het onontkoombare verlangen van de mens om onbekende verten te ontdekken op zoek naar zijn bestemming, fortuin en een plaats in de wereld. En als het mijn bestemming was om een paar keer per week in de rij te staan bij de slager waar er werd voorgedrongen door snaterende, grijze Hollandse vrouwen die opgehoest vlees voor hun werkende mannen kochten, en dat ik behalve wachten in de rij in Hollandse winkels niet wist wat ik die dag eens zou doen, dan moest dat maar. Het kon allemaal veel erger.

“Dat kan wel zo zijn, Sean,” zei ik hardop (want het was door de week, en doordeweeks is het behoorlijk eenzaam). “Dat kan heus wel zo zijn, maar het kan ook een stuk beter.” Binnen een uur had ik, geheel conform onze droom om te wonen in het land van de vrijheid, twee aanvragen verstuurd voor de Green-Cardloterij van het State Department van de vs.

Al wachtende op de resultaten uit Amerika (de uitslag duurde nog maanden en zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat we werden uitgekozen, zouden we pas eind 2003 de vs binnen mogen), troostte ik me met het feit dat als ik me verward en onzeker voelde, ik in de Europese Unie in elk geval op mijn plaats was. De EU is geen eenheid en heeft daardoor geen autoriteit en geen duidelijk doel: volgens de laatste opiniepeilingen vindt minder dan de helft van de inwoners van de EU het zinnig om er lid van te zijn; het Engelse standpunt in dezen komt elke keer neer op de vier woorden ‘denk aan de oorlog’ (ofze met die oorlog de koude bedoelen, de Tweede Wereldoorlog of het akkefietje in Maleisië is niet duidelijk), behalve met betrekking tot de euro, waarbij het uitgangspunt ‘denk aan het pond’ is; de unie heeft een te verwaarlozen invloed op de Verenigde Staten; Duitsland en Frankrijk kibbelen continu over wie er nu ‘de leider’ van Europa is; niemand vertrouwt Berlusconi (omdat hij persoonlijk rijker is dan een aantal lidstaten); niemand kan onthouden of Finland nu wel of niet meedoet; bijna niemand weet iets af van Estland; niemand kent de naam van de premier of de president of de koning of de koningin van Denemarken…En bovendien weet vrijwel niemand iets af van de EU zelf. Ik zal hieronder enige duidelijkheid (maar geen betekenis) geven met een korte schets van de geschiedenis van de unie.

1946  Winston Churchill beveelt een ‘soort Verenigde Staten van Europa’ aan tijdens een toespraak op de Universiteit van Zürich. Voegt er geen ‘zonder de Hunnen’ aan toe, maar de implicatie wordt overal begrepen.

1948  Het Comité voor de Internationale Coördinatie voor Bewegingen voor de Eenwording van Europa komt samen in Den Haag om te discussiëren over de afkorting van de naam van het comité. Onder voorzitterschap van Winston Churchill stemmen de achthonderd gedelegeerden voor de oprichting van een Europese Beraadslagende Vergadering en een Europese Speciale Raad, om de voorbereiding van de politieke en economische integratie van de Europese landen te begeleiden. Het comité stelt tevens voor een Handvest voor de Rechten van de Mens te adopteren en een Gerechtshof in te stellen. Ten slotte vraagt het om meer water en pepermunt omdat ‘Duitsland die heeft ingepikt’.

1951  In Parijs wordt vergaderd over de oprichting van een Europees Comité voor Defensie. België, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Duitsland doen mee, evenals vijf observerende landen: de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Canada, Denemarken en Nederland. Hoewel er wellicht wat te veel room in was verwerkt, wordt de catering als uitstekend beoordeeld.

1955  De Raad van Europa kiest voor de fraaie, maar vrijwel betekenisloze blauwe vlag met twaalf gouden sterren.

1957  Verdragen voor de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Atoomenergie Gemeenschap (Euratom) worden ondertekend door België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Nederland (BFDILN) in Rome (R). Wordt vanaf dan aangeduid met het ‘Verdrag van Rome’ (VVR), dat de eerste steen zal worden van de huidige Europese Unie (EU).

1962  De Raad van Europa vaardigt zijn eerste richtlijn uit, en vestigt de EEG-wereldvoedselregulering door duidelijk te maken welke kleurstoffen aan voedsel mogen worden toegevoegd. Nederland is tegen alle ‘smaakstoffen’.

1963  De Franse eurovisionair en president Charles de Gaulle betwijfelt of het Verenigd Koninkrijk wel politiek bereid is toe te treden tot de gemeenschap en zegt non tegen Britse deelname aan de EEG.

1967  Het Verenigd Koninkrijk vraagt opnieuw om toetreding tot de gemeenschap (inmiddels EG), gevolgd door Ierland en Denemarken. Generaal de Gaulle, nog steeds terughoudend de Britten te aanvaarden, uit een correct voorgevoel over de spectaculaire mislukking van Marks & Spencer op het vasteland dertig jaar later.

1970  Lidstaten aanvaarden het rapport-Davignon over politieke samenwerking, met als doel Europa met één stem te laten spreken over alle belangrijke internationale kwesties; welke taal die ene stem zal spreken is volstrekt andere koek.

1972  Nu De Gaulle eindelijk dood is, tekent het Verenigd Koninkrijk het verdrag over toetreding tot de Europese Gemeenschap.

1975  Tijdens een vergadering van de Europese Raad in Rome besluiten de ministers een Europees Parlement op te richten, samengesteld door ‘algemeen kniesrecht’, vrijwel onmiddellijk veranderd in ‘algemeen kiesrecht’.

1991  Europese Raad komt op Top in Maastricht tot verdragsontwerp over Europese Monetaire Unie. De Britse premier John Major weet zich schielijk terug te trekken. Charles de Gaulle verklaart desgevraagd via een ouija-bord: “Ik heb het toch gezegd.”

1997  De Europese Raad komt samen in Amsterdam en stelt de contouren vast voor verdragsontwerpen voor een nieuwe fase in de economische en monetaire unie en neemt een resolutie aan over groei en werkgelegenheid. Als dat achter de rug is, maakt het gezelschap een ommetje over de Wallen onder het genot van drank en luide, stompzinnige opmerkingen.

1999  De eenheidsmunt, de euro, wordt gelanceerd op 1 januari. Twaalf lidstaten nemen de nieuwe munt over, maar drie landen, Denemarken, Zweden en – voorspelbaar – het Verenigd Koninkrijk, besluiten de beslissing uit te stellen. In zijn eerste jaar is de nieuwe munt geen groot succes en daalt deze dertig procent in waarde in relatie tot andere belangrijke munteenheden. Het Verenigd Koninkrijk verklaart desgevraagd per telefoon: “We hebben het toch gezegd.” Na een rapport over vergaande corruptie en misstanden in de Europese Commissie moeten alle twintig commissarissen aftreden. In de Unie treedt chaos op.

2001  Gebruikelijke verwarring en gebrek aan eenheid. Nog steeds geen fatsoenlijke worst te koop in Holland. “Wanneer houdt die verdomde varkenscrisis nou eens op?” vragen de mensen.

Begin juni verschenen er overal in de stad posters die een zaak van ongekend belang verkondigden: Unilevers eerbiedwaardige schoonmaakmiddel Jif zou van nu af door de wereld gaan met ‘de nieuwe internationale naam’ Cif. (Ik nam aan dat de oude, halfinternationale naam ooit bedacht moest zijn als een pittige afkorting van het Engelse jiffy – snel, in een wip – en leerde onmiddellijk de nieuwe internationale uitdrukking I’ll be there in a ciffy!) Onder geen beding mocht het product bekend worden als Gif, dat immers een gevaarlijk klank heeft.

Ik maak geen grapjes over hoe belangrijk deze gebeurtenis was: ik vind internationale naamsverandering heel goed en het zou tijd worden dat ze hetzelfde deden met;

  • Oil of Olay (Australië en de Verenigde Staten)
  • Oil of Olaz (Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland en Nederland)
  • Oil of Ulay (Verenigd Koninkrijk)
  • Oil of Olé (Spanje)
  • Oü of Olaz (België)
  • Oil of Olive (Italië)
  • en Oü of Ulan (Rest van de wereld)

—die allemaal hetzelfde zijn met verschillende namen* in verschülende delen van de wereld, alsof ze spionnen zijn.

≡ Behalve Spanje en Italië, die ik heb verzonnen.

Als we echt op weg zijn naar één wereld, zal het hier beginnen: cosmeticafabrikanten zuüen ons moeten leiden.

We zullen in elk geval niet worden aangevoerd door de Europese Unie, die nog steeds beraadslaagt of Engels nu wel of niet de officiële taal zal worden. Natuurlijk klinken er van alle kanten bezwaren, vooral van die delen van alle kanten die Frankrijk of Duitsland heten. Ik ben geen cultuurimperialist, maar het lijkt me zonneklaar dat het Engels binnenkort de linguafranca (o, ironie!) van de officiële EU wordt, waardoor al die tolken en vertalers overbodig worden. De man op straat geeft zijn mening, zoals zo vaak het geval is, op basis van onwetendheid, angst en vooroordeel, voornamelijk omdat de mensen denken dat het instellen van een officiële EU-taal betekent dat iedereen in de EU die taal moet spreken. Dat is niet het geval (nog niet tenminste); het betekent alleen dat de vergaderingen, rapporten, verdragen en menukaarten in het Engels gesteld zullen worden. Leg dat maar eens uit aan driehonderd miljoen mensen in vijftig verschillende talen, zelfs al gaat het om een van de vele Germaanse⁄Latijnse⁄Griekse talen met duizenden woorden die aan het Frans zijn ontleend, en dan bedoel ik het Engels.

Net als alle Europeanen zijn de Hollanders gesteld op hun eigen taal, die ze hebben geboetseerd en gekneed tot iets wat aan hun behoeften en tongen tegemoet komt. Dat betekent onder andere dat de volksmond veel woorden heeft ontwikkeld voor alle munten – zoals piek, knaak, riks, joetje en geeltje. Over een paar maanden is er voor een aantal van deze woorden geen plek meer in hun taal; ze zullen wegkwijnen en uitsterven. En hoewel de namen lang niet zo bloemrijk en interessant zijn als de Engelsen aan hun machtige geld hebben gegeven, is het toch triest – op dezelfde manier als het triest is dat de verbinding ‘Sean’ en ‘Condon’ op een dag uit het spraakgebruik verdwenen zal zijn.

Maar de Hollandse volksmond zal ongetwijfeld eurowoorden verzinnen (schoolkinderen waarschijnlijk, want die hebben ook zo hun best gedaan met het ontwerpen van Hollandse taartjes, die voornamelijk uit room en banketbakkersroom bestaan met een roze of gele laag erop, of iets groenigs). De Oostenrijkers spreken al over de nieuwe biljetten als kalina’s, naar de grafisch ontwerper Robert Kalina die de opvallend onopvallende briefjes heeft ontworpen. Net als veel andere Oostenrijkse zaken zal dit weinig indruk maken in de rest van Europa.*

≡ Notoire uitzonderingen op deze veelomvattende generalisatie zijn Habsburgers, lippizaners en Hitler. Het bewijs wordt geleverd door citermuziek.

Wat er ook gebeurt, in elk land krijgt het geld andere namen en binnen de kortste tijd zijn we terug bij af – niemand heeft een flauw benul waar de ander het over heeft als het gaat om pan-Europese veranderingen – en zullen we nieuwjaarsdag 2020 een officiële Europese volksmond moeten invoeren, tot ongenoegen en verwarring van miljoenen, onder wie winkeliers, schoolkinderen en kruimeldieven.

Steeds vaker krijg ik koude rillingen van de post. Eén keer maakte ik de brievenbus beneden open en haalde er een brief uit van de Vreemdelingenpolitie over Sally’s werk- en verblijfsvergunning. Hij stond vol lange, negatief klinkende woorden, die in hun strengheid heel Germaans overkwamen. Ik schrok enorm en kon aan niets anders meer denken dan het land uitgezet te worden, waarop ik besloot hem naar Sally op haar werk te faxen. Zij liet hem aan de juiste autoriteiten lezen (dat wil zeggen aan iedereen die Nederlands spreekt) en belde vijf minuten later om te zeggen dat in tegenstelling tot wat ik dacht, haar aanvraag was ingewilligd – zelfs zo goed was ingewilligd dat ze niet eens het gebruikelijke saaie vraaggesprek had hoeven voeren. Ik was zo opgelucht dat ik een fles Moet kocht, terwijl Sally zonder een speciale reden een prachtig lichtblauw overhemd van Hugo Boss voor me meebracht. Het was een goede dag voor mij – en, wil ik graag denken, voor Nederland.

Die avond gingen we met Ray en Sonia en hun leuke nieuwe baby Archie* eten bij Moeders (nu Sonia er een is, leek het wel gepast) om het mooie weer te vieren en onze halflegale status (ik moest als Sally’s wederhelft nog wel een vergunning aanvragen), twee zaken die ik voorheen niet met mijn verblijf in Nederland in verband had gebracht.

≡ Genoemd naar Rays oom, de stripfiguur.

Iets wat veel cultuurliefhebbers met Amsterdam associëren is dat het een opwindende, bruisende en prikkelende stad is die over de hele wereld bekendstaat om zijn toewijding aan alle vormen en aspecten van kunst: om de week is er wel een festival, feest, parade, concert, tentoonstelling of cultureel relletje. De grootste en populairste manifestatie vindt plaats in juni en heet Holland Festival, een rond Amsterdam geconcentreerde maand van vernieuwende muziek, toneel en dans uit de hele wereld. Hoogtepunten uit het programma van 2001 waren het Colombiaanse Teatro de los Sentidos met ‘de geheimzinnige reis door de zintuigen’ Oraculos; de interpretatie van de Poolse avant-gardistische regisseur Krzysztof Warlikowski van Hamlet; het Argentijnse poppen- en objecttheater El Periférico de Objetos met Zooedipus, een bewerking van de Oedipus-mythe; een absurde komedie van Richard Foreman met de titel Now that communism is dead, my lifefeels empty; de ‘musique concrète’ – compositie Experimentum mundi van Giorgio Battistelli; twee dagen gewijd aan de hedendaagse IJslandse muziek en Uri Caine met composities gebaseerd op Mahler, Bach, Schumann en popmuziek.

Het moge duidelijk zijn dat Sally en ik er niets van hebben gezien.

11 juni 2001

Terwijl ze Timothy McVeigh lieten ‘inslapen’ bracht ik een video terug. Precies op dat moment. En niet eens zo’n goede video. Vreselijk slecht eigenlijk (Dick Maas’ in Amsterdam gesitueerde Do not disturb, als je het weten wilt). Toen ik het huis verliet, leefde hij nog en toen ik twintig minuten later terugkwam was hij dood. Krankzinnig. Ik stuurde Sally een e-mail met de tekst:

Beste Sally,

Als je dit leest ben ik dood.

Vriendelijke groeten,

Timothy McVeigh

Ze was niet gecharmeerd van mijn ziekelijke geest en ik bij nader inzien ook niet. Wat dacht ik nou eigenlijk? Aan de andere kant, Amsterdam heeft ook zo zijn lange, grimmige geschiedenis van openbare terechtstellingen. Op het plein voor het stadhuis (nu ‘paleis’) zijn tientallen mensen onthoofd, opgehangen, gewurgd, verbrand of geradbraakt. De veroordeelden waren moordenaars, waarzegsters, simonisten en ketters: aan het begin van de zestiende eeuw werd bij gevangengenomen opstandige wederdopers die een koninkrijk van Zion in de stad hadden willen vestigen het hart uitgerukt en in het gezicht gesmeten; verschillende lutheranen werden onthoofd en een stel doopsgezinden werd aan ladders gebonden en voorover op een brandstapel geworpen. Regelmatig werd als verzetje een vrouw die van hekserij werd verdacht in een zak genaaid en in het IJ gegooid op een speciaal daarvoor bestemde plaats waar nu het Centraal Station staat. Wat executies betreft is de mens vooruitgegaan.

NIEUWSBERICHT, 25 juni 2001

Een Nederlands warenhuis probeert de goede manieren te verbeteren door tafereeltjes met goed gedrag in de etalages neer te zetten. Op dit moment is in een etalage van de Bijenkorf in Rotterdam te zien hoe iemand afval opraapt en het in een vuilnisbak deponeert. Het warenhuis is verder van plan kinderen te tonen die opstaan voor oude mensen, en hondenbezitters die de uitwerpselen van hun huisdier oprapen.

Zo’n daad van winkeliershypocrisie doet mij wensen plaatjes van vriendelijk en efficiënt winkelpersoneel in heel Amsterdam op prullenbakken te plakken. Ik zou ze nog zelf opplakken ook, ware het niet dat zulke plaatjes onmogelijk te vinden zijn.

Ik kreeg een bericht van Simco van 180 dat hij me wilde spreken. Ik dacht onmiddellijk aan moeilijkheden en voelde mijn knieën knikken. Toen ik terugbelde vroeg hij of ik geïnteresseerd was in freelance werk voor de Adidas-campagne voor de Wereldkampioenschappen 2002. Ik zei ja, maar vroeg me stiekem af of ik hiermee ook ergens onderweg in de problemen zou komen. Je weet maar nooit met iemand als ik.

NIEUWSBERICHT, 16 juli 2001

Vincent van Gogh heeft zijn oor verloren tijdens een dronkemansruzie met zijn kamergenoot, beweert historica Rita Wildegans. Paul Gaugain sneed Vincents oorlel aftoen hij na het drinken van te veel absint door het lint ging, aldus de historica, iets wat Gaugain niet heeft durven bekennen uit angst voor de guillotine. “[Gaugain] was een roekeloze en onvoorspelbare waaghals,” stelt Wildegans. Zij gelooft ook dat Van Gogh zijn oor aan zijn favoriete prostituee in bewaring heeft gegeven en later tegen de politie zei dat hij te dronken was om zich te herinneren wat er precies was gebeurd.

Des te vreemder is het dat ik nog over beide oren beschik.

Op een zondagochtend werden Sally en ik heel vroeg wakker doordat een gore, roodharige junk de deur van de dealer op de begane grond probeerde in te trappen die in het appartement op de derde verdieping tegenover ons slaapkamerraam woont. Na lange, veel te vroege minuten vol gegil en gezwaai op haar smalle voeten en dunne benen, geschraap in de modder op zoek naar steentjes om mee naar het raam te gooien, gevolgd door nog meer en heel hard getrap, werd de deur opengemaakt door een stevige kerel van een jaar of vijftig in een kleine zwarte onderbroek. “Ga weg!” snauwde hij haar een paar keer toe, voor ze een poging ondernam hem onverwacht voorbij te rennen, de hal in. De man greep de junk en begon haar te duwen. Ze leek het niet te merken. Hij duwde haar terug de stoep op en sloeg de deur dicht, die zij tot onze verbazing onmiddellijk weer opentrok. Op de stoep volgde meer geduw en geworstel, totdat ze nog een keer probeerde langs de man te glippen. Hij zette haar weer buiten en sloot de deur. Al die tijd stond een dikke vent met een snor een meter of drie daarvandaan toe te kijken. De vrouw zat zo langzamerhand onder het bloed en was nog steeds aan het gillen. Iemand riep uit een raam (in het Engels): “It’s time to change?” Ik begreep wel wat die persoon daarmee bedoelde, maar het was een vreemde, milde en weinig toepasselijke uitdrukking, beter geschikt voor een bedrijfstraining dan als aansporing voor een wanhopige junk. Sally en ik zaten op ons bed en keken uit het raam naar de grimmige en zielige scène. Ik vroeg me af: als we de politie hadden gebeld, voor wie was dat dan geweest? Ik moet toegeven dat ik weinig sympathie heb voor junkies, en ook niet voor dealers die vertellen waar ze wonen.*

≡ Een paar maanden daarna werd de bewoner van de etage eindelijk gearresteerd, een gebeurtenis die ik met veel plezier vanuit mijn raam heb gevolgd. Er waren twee opmerkelijke feiten aan de operatie. Ten eerste duurde het anderhalf uur voor de vijf agenten binnen waren, want de man die ze gingen arresteren wilde de deur niet voor ze opendoen en het duurde een eeuwigheid voor de slotenmaker kwam. Ik stond werkelijk versteld dat die agenten gewoon buiten bleven staan lachen en grappen maken in de kou, de regen en het donker van eind december. Het vermogen van Hollanders om gewoon te wachten tot er iets gebeurt is absoluut verbijsterend. Het tweede opvallende aspect was dat het starende Turkse meisje er niets van heeft kunnen zien, omdat het zich allemaal afspeelde aan haar kant van de straat, recht onder haar. Ze mist alle spannende dingen – behalve mij, typend achter mijn computer. De nacht voor de arrestatie werd ik plotseling wakker omdat ik dacht dat ik een ijselijke doodskreet had gehoord. Ik gleed uit bed en keek uit het raam in de verwachting een vrouw te zien liggen bloeden in de regen. Er was niets te zien en ik schreef het geluid toe aan de zoveelste enge droom. Toen ik de volgende morgen de politie zag kwam ik daarop terug. Had de schreeuw tot de arrestatie geleid? Had iemand gebeld om het geschreeuw aan te geven? Voor wie hadden ze dan gebeld? Voor zichzelf? Het zogenaamde slachtoffer? Had ik zelf moeten bellen? Had ik de politie al in augustus moeten bellen? Lang nadat de politie naar binnen was gegaan bleef ik aan het raam staan wachten tot ze een brancard met een laken erover naar buiten zouden dragen. Ik dacht aan Antwerpen en bad in stilte dat het niet zou gebeuren, met mijn hele hart hopend dat er niets was gebeurd.

Toen ik even later weer probeerde te gaan slapen dacht ik aan wat Joep! die middag in Venlo een paar jaar geleden had gezegd. Amsterdam mag dan misschien geen Holland zijn, maar het is beslist Amsterdam.

Vrijwel elke ochtend is het eerste wat ik doe – na voorbereidende zaken als douchen, koffiezetten, het weer buiten inspecteren en Sally kussen voor ze vertrekt om een nieuwe dag te zwoegen in Leiden – de computer aanzetten en de website van de Age te bekijken. De Age is een krantje uit Melbourne met een goede reputatie, in het bijzonder in het negeren van mijn boeken of ze een slechte recensie geven. Ik weet niet waarom ik zo verslaafd blijf aan die krant, hoewel ik er misschien wel een verklaring voor zou kunnen bedenken als ik er langer dan drie seconden over zou nadenken.

Dezelfde dag – iets meer dan drie seconden later

De reden is dat, nu er steeds minder brieven, pakjes, telefoontjes en e-mails van vrienden en familie thuis komen, de Age de beste nieuwsbron van en band met mijn voormalige stad vormt. Maar wat kan het me schelen wat daar gebeurt – dat de Australische regering schandalig weigert vierhonderd Afghaanse asielzoekers in zijn territoriale wateren toe te laten? Dat een of andere Australische c-ster is omgekomen bij een tragisch verkeersongeval? (De frequentie van dit soort incidenten is momenteel bepaald opmerkelijk.) Of dat een Australische olympische afstandsloper zich soms ‘eenzaam en gedeprimeerd’ voelt? Dat de rentestand stijgt dan wel daalt? Dat autorijders de tol ontduiken als ze door niet-zo-nieuwe-maar-de-vorige-keer-dat-ik-hier-reed-was-ie-er-nog-niet tunnels rijden? Dat zware mist vertragingen in het luchtverkeer en auto-ongelukken heeft veroorzaakt? Dat rechercheurs van moordzaken op zoek zijn naar de moeder van de vermoorde zesjarige jongen van Frankston? Dat de tijd om een huis in Sandringham te kopen nog nooit zo goed of juist slecht is geweest? Natuurlijk las ik elke dag de krant toen ik nog in Melbourne woonde, om op de hoogte te blijven van het nieuws en de emotionele staat van de atleten, maar het kon me nooit op dezelfde ordinaire manier schelen wat er gebeurde in de rest van de wereld – in Amsterdam of New York of Bombay – om de doodeenvoudige reden dat ik daar niet woonde. Nu voel ik me echter alsof ik aan twee halfronden verbonden ben: ik moet weten wat er hier gebeurt en daar. Niet dat ik echt weet wat er hier gebeurt, want daarvoor is mijn Nederlands te slecht. En omdat ik voortdurend het gevoel heb dat ik elk moment het land kan worden uitgezet, mag ik van mezelf ook niet te veel betrokken raken bij de lokale politiek of het koningshuis. Maar het is een feit dat ik ook niet echt weet, of in ieder geval niet echt voel wat er aan de hand is in Melbourne – omdat erover lezen op internet niet hetzelfde is als weten: ik ben er niet bij betrokken, ik surfer alleen langs. In beide gevallen zou je het kunnen vergelijken met het hebben van een minnares: het is wel leuk, maar je kunt er niet echt aan toegeven want je hebt ook nog een vrouw. Maar nu vraag ik me af wat in deze verwrongen analogie gelijkstaat aan mijn vrouw. Is dat Melbourne of Amsterdam? Of is het Sally, mijn echte vrouw? Of staat er niets aan gelijk en ben ik nu met geen van beide plaatsen getrouwd?

Eind augustus vond in München (hoofdkwartier van de Europese Centrale Bank) de onthulling plaats van de ‘euro’ – in het anti-zoetgevooisde Nederlands zeggen we geen joero. Er werd veel gesproken over de meevaller voor valsemunters op 1 januari 2002, omdat op die datum nog niemand de nieuwe bankbiljetten heeft gezien en in handen gehad (wat me doet denken aan interessante nieuwe carrièreperspectieven).

Terwijl de valsemunters zich verkneukelden, zaten automaatafhankelijke industrieën als sigaretten-, condoom- en tandenborsteltjes-voor-noodgevallen-automaatfabrikanten diep in zak en as, omdat ze de nieuwe munten nog niet hadden mogen zien en ze dus niet de noodzakelijke aanpassingen konden maken die ervoor moesten zorgen dat de machines euro’s accepteerden maar roebels en dinars en wat er nog meer werd ingegooid weigerden. Het kostte veel hoofdbrekens – niet in de laatste plaats in mijn eigen hoofdje, omdat ik er eigenlijk niets van snapte. Het enige wat ik weet is dat ik na dit jaar nog minder cijfers op mijn bankrekening zal hebben staan dan nu. Dat kan niet goed zijn.

Was ik maar een bevend oud mannetje (in plaats van een bevende jonge) die met zijn wandelstok à la Ray Milland kon zwaaien naar de winkeliers en grommen: “Ik betaal niet met de euro! Ik doe het niet! Ik houd me bij mijn oude geld, dankuwel-alstublieft!” Tuurlijk, het was wel handig dat we allemaal hetzelfde geld kregen, maar betekende dat ook dat we elkaars economieën gingen ondersteunen? Dat het een makkie werd in Duitsland een lening af te sluiten? En wat moest ik in godsnaam beginnen met die enorme emmer petieterige Nederlandse muntjes – vooral die idiote microscopische dubbeltjes, die niet bij de munt geslagen leken te zijn, maar gecultiveerd in een petrischaaltje? Zou er geen busje moeten rondrijden die via een luidspreker op het dak riep: “Lever uw kleingeld in!?” En als een leuke, jonge (onder de zesendertig) vent als ik die euro al niet begreep, wat moesten de mensen in afgelegen dorpen in euroland het dan zwaar gaan krijgen.

“En er wonen dertig miljoen soortgenoten in dat land,” zei ik tegen Sally, toen ik een folder over de euro doorbladerde. “Het wordt een enorme chaos.”

“Fout,” zei ze, “er wonen driehonderd miljoen mensen in de eurozone. Het wordt nog veel erger dan chaos.”

“Of zoals op 1 januari 2000 toen iedereen, ik incluis, dacht dat de vliegtuigen uit de lucht zouden komen vallen, dat de banken zouden instorten en we allemaal hongerig en zonder geld de brokstukken moesten ontwijken en wachten tot Satan de cafés en de pretparken zou komen sluiten. Dat was rot, maar ik zeg je, het wordt nog veel erger als het echte millennium begint in 2002.”

Van wat ik uit de folder begreep, werden de nieuwe briefjes een tamelijk saai stel bankbiljetten. Ik ben zo gelukkig geweest in twee landen te wonen waar ze het ontwerp van bankbiljetten serieus nemen. Zowel Australië als Nederland heeft prachtige, felgekleurde biljetten; het zonnebloemgeel van het briefje van vijftig gulden zal worden gemist door de man die ervan houdt dat de inhoud van zijn portemonnee niet alleen substantie maar ook stijl heeft, zoals het oude Aussie-briefje van twintig (bekend als ‘de kreeft’ vanwege de oranje kleur en doordringende geur). De euro’s zien er te serieus uit en zijn bloedeloos van kleur, waarschijnlijk zoals de Duitse mark eruitzag in de jaren dertig toen die nog minder waard was dan een peso. Ik was dan misschien niet gelukkig, maar ik was in elk geval ongelukkig op een niet-automaatafhankelijke manier…

Geen van de gebouwen, deuren, poorten of glas-in-loodramen op de eurobriefjes bestaat echt. Deze designbeslissing is genomen zodat geen van de landen uit de eurozone met lelijke gebouwen en monumenten (zoals België) zich beledigd zouden voelen als ze niet werden vertegenwoordigd (wat zeker het geval zou zijn geweest) en dat de landen met een overmaat aan boeiende bouwwerken (zoals Frankrijk) niet oververtegenwoordigd zouden zijn (wat zeker het geval zouden zijn geweest omdat de mensen nou eenmaal geen genoeg van de Eiffeltoren krijgen). Hoewel het uit eerbied voor Nederland aardig zou zijn geweest op ten minste één briefje een tulp af te beelden. Een tulp of een prostituee.

Het hoogste eurobiljet is dat van vijfhonderd, een briefje dat ik nooit zal bezitten aangezien het meer dan duizend gulden waard is. Het kan me niet schelen, want het is lavendelkleurig en ik vind dat geen kleur voor geld. Dan komt de tweehonderd, die het soort citroengeel isdat je ook vaak aantreft op flessen wasmiddel. Ook dit is ongepast voor geld, behalve als je het wilt witwassen. Een trede lager staat een coupure die ik heel misschien ooit zal bezitten, hoewel niet langer dan een dag – het honderdje: een grasgroen biljet met een fictieve valpoort erop, dat zeker geliefd zal zijn in Italië en Griekenland. Dan komt het perzikkleurige vijftigje dat wel eetbaar lijkt, maar niet voor inwendig gebruik is bestemd, aangezien dat een vreselijk dure en weinig voedzame maaltijd zou opleveren. Het twintigje is ijsblauw en lijkt meer op echt geld dan zijn broeders en maakt daarom de grootste kans vervalst te worden – met succes. Het briefje van tien is een rare tint roze die tussen ouderwets zalmkleurig en het rood van Mars in zit. Misschien zien zalmen op Mars er zo uit. Wat het ook is, het ziet er niet uit of je het ergens anders aan kunt besteden dan aan straten voor Monopoly. Als laatste is er het saaie grijze vijfje; de bleke tint daarvan is ontzettend jammer want ik weet zeker dat als ik een stapeltje biljetten in mijn portemonnee heb, die voor het merendeel zal bestaan uit deze weinig indrukwekkende briefjes.

Sally heeft geprobeerd me uit te leggen wat die ene muntsoort betekent voor Europa, maar ik ben net als Engeland: hoewel het aanstaande en onvermijdelijk is en ik het zal moeten accepteren, snap ik er niets van. Maar ik heb tenminste het excuus dat ik één simpele ziel ben – die pondfanaten vormen een hele natie van stomkoppen met schijnbaar economisch onderlegde mensen die hun in dit soort zaken adviseren. En die willen er niet aan. Het is een wonder als ze ooit de tuppence en de ha penny loslaten. Maar ze zijn ten minste overgegaan op het metrisch stelsel…toch?

NIEUWSBERICHT, 6 september 2001

De Nederlandse regering heeft meer dan ƒ 685000 aan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen betaald aan een veroordeelde moordenaar voor de tijd die hij in de gevangenis heeft doorgebracht voor de ontvoering en moord op een zakenman in september 1987. De veroordeelde, Ferdi E., zou het geld hebben ontvangen toen hij vorige maand uit de gevangenis werd ontslagen.

Nadat hij een vinger had opgestuurd naar de familie van Gerrit-Jan Heijn – eigenaars van de Albert Heijn-supermarkten – ontving Ferdi E. een losgeld van meer dan ƒ 610000 aan contanten en tien miljoen gulden aan diamanten. Later werd ontdekt dat Heijn al dertien uur na de ontvoeringwas vermoord. Ferdi E. werd gevangengenomen en veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf. Met behulp van een onbekende Nederlandse wet eiste de ontvoerder ƒ 50000 WAO-uitkering plus rente voor ieder jaar achter de tralies, met als argument dat zijn mentale gesteldheid zozeer was achteruitgegaan in de gevangenis dat hij niet meer kon werken. Een gerechtshof in Groningen wees de eis toe.

27 augustus 2001

Sally is tien jaar ballerina geweest, tot haar zestiende. Ze was weg van dansen en droomde jaren van een carrière als balletdanseres, maar helaas maakten haar Hollandse genen een einde aan die droom doordat ze te lang werd. De jaren op haar tenen (“sur les pointes, niet op je tenen, sufferd”) hebben haar een paar spataderen opgeleverd, die ze besloten heeft te laten weghalen.

En zo zit ik in vleugel 4B van het Sint Lucas Andreas-ziekenhuis te wachten tot Sally terugkomt van de routine-ingreep.

“Het gaat toch om het rechterbeen?” vroeg de chirurg, alle vertrouwen ondermijnend, nadat hij Sally’s beide benen had bekeken en op alle twee met een groene viltstift lijnen had gezet. Het stikt hier van de verplegers met rastapetten en elke keer dat een van hen een leeg bed uit de OK terugrijdt vraag ik mij af of mijn vrouw daar niet op had moeten liggen…

Een paar uur later, thuis, krijgt Sally verschrikkelijke hoofdpijn. Diverse telefoontjes naar diverse terughoudende artsen (“Misschien kunt u beter een ander bellen”) maken duidelijk dat dit een normale, zij het onplezierige, bijwerking is van een ruggenprik. Wanneer ze de chirurg die haar geopereerd heeft aan de lijn krijgt, raadt hij haar aan wat paracetamol te nemen (“Ik heb er al een miljoen op,” zegt ze. “Jeetje, dat is veel.”) en veel te liggen, maar niet de hele tijd, en dat ze een interne lekkage in haar rug kan krijgen die, als de pijn een week aanhoudt, bestreden zou kunnen worden met een nieuwe ruggenprik – deze keer met haar eigen bloed! Dit gesprek leidt tot een hoop lekkende ruggen.

In de badkamer: “Ik kon niet alle was uit de machine halen omdat mijn rug erop lekte.”

Wijzend op de koffer die ik van de kast haal: “Wat moet ik doen als mijn rug gaat lekken in Tokio? Je moet de artsen daar betalen. Die kennen geen lekkende ruggen. Het enige wat die kennen is een honorarium.”

Liggend (maar niet de hele tijd): “Sean, zou je even willen kijken of mijn rug op het bed lekt?”

De volgende dag

De zomer is voorbij; hij is afgelopen alsof het doek van de voorstelling is gevallen. Opeens regent het weer als in de rest van het jaar. Over een paar dagen woon ik hier precies drie jaar. Drie jaar. Mijn God. Ik kan het nauwelijks geloven. Over een week om deze tijd zit Sally met Ray op kosten van de zaak in Tokio voor het tijdschrift te schooieren in het Okurahotel. Ik zal alleen zijn. Ik haat het om alleen te zijn, zonder Sally. Ik word banger voor alles, vooral dat ik haar om de een of andere reden nooit meer zal terugzien. Maar dat is niet alles: onder veel meer ben ik bang door Satan bezeten te worden. Het is onwaarschijnlijk dat mij dat ooit overkomt (denk ik) maar het is toch geen prettig vooruitzicht. Soms kan ik niet eens in mijn eentje luisteren naar ‘The Jezebel Spirit’ (uit My Life in the Bush of Ghosts van Brian Eno en David Byrne), dan ben ik veel te bang. En die nieuwe versie van The Exorcist – vergeet het maar. Ik ben al jaren geïntrigeerd door de scène dat ze als spin de trap afkomt, maar de paar keer dat ik zelfs maar de trailer zag moest ik wegrennen met mijn handen over mijn oren zodat ik niet eens iets van de film kon horen. Het gekke is dat ik niet in de duivel geloof. Niet op een katholieke manier in elk geval.

Zelfde dag, 15.30 uur

Nadat ik net boodschappen was gaan doen voor het avondeten (vegetarische taco’s, als je het per se wilt weten) wipte ik binnen bij de lokale slijter Gall & Gall, waar ik een regelmatige (en vermoedelijk gewaardeerde) klant ben, op zoek naar een redelijk geprijsde wijn voor bij vegetarische taco’s. Nadat ik een Franse merlot (ƒ 18,99*) had gekozen, maakte ik bij de toonbank een praatje met Maarten, de tengere ex-rechtenstudent die hier fulltime werkt sinds de vorige manager zes maanden terug een breakdown heeft gehad nadat één jongere te veel één Breezer te veel had gejat (leve de Nederlandse sociale dienst).

≡ Eigenlijk was het ƒ 12,99 maar ik wilde niet goedkoop overkomen…en nu lijk ik een ordinaire leugenaar.

“En,” zei Maarten, terwijl hij me met een uitgestreken gezicht glimlachend aankeek, “het is dinsdagmiddag, waarom ben je niet aan het werk?”

“Ik, eh, tja, als schrijver werk ik zo’n beetje thuis,” vertelde ik hem.

“Da’s mooi!” vond Maarten.

“Het heeft zo zijn voordelen,” gaf ik toe, “maar ook z’n nadelen.”

“Zoals?”

Zoals deze kutvraag die ik krijg voorgelegd elke keer dat ik een kut-fles kom kopen of mijn kuthaar laat knippen, wilde ik zeggen. “Geen gratis kantoorartikelen, bijvoorbeeld,” was wat ik in het echt zei. Vraag me alsjeblieft niet wat ik schrijf, schreeuwde ik Maarten in gedachten toe. Voordat hij de kans kreeg, zei ik: “Oké, het was fijn om weer eens een wijntje bij je te kopen, Maarten, ik moet er weer vandoor want eh…het werk wacht. Thuis. Tot ziens! Bye! Seeya!”