2000: EEN NIEUW MILLENNIUM?

Het Amsterdamse weer was vroeg in de nieuwe eeuw behoorlijk beroerd. Om de een of andere reden had ik verwacht dat een nieuw millennium meteen ook volkomen nieuw weer zou inluiden. Ik besefte dat dit heel naïef was – en wetenschappelijk niet staande te houden – maar hield intussen stiekem hoop voor dezelfde tijd volgend jaar, wanneer het andere nieuwe millennium zich zou aandienen.

Los van de aan het millennium voorafgaande overstroming achtervolgde Melbourne me op kleine, onverwachte manieren. Een aardige jonge vrouw in een bank op de Kinkerstraat schold me de tien gulden voor het ‘aan je geld komen’ kwijt die ze al willen rekenen voor de eenvoudigste transactie (zoals aan geld denken), enkel en alleen omdat zij uit Adelaide kwam en ik uit Melbourne. Had ze echter mijn ware gevoelens voor Adelaide gekend (zie Verre horizon, blz. 33-37), dan had ze me vast en zeker het dubbele gerekend. Ik begon te kijken naar Neighbours om voeling te houden met wat er in Melbourne gebeurde, en overtuigde mezelf er min of meer van dat de gebeurtenissen in Ramsay Street echt waren, omdat ze zo langdradig, eentonig en saai waren. Mijn vriend Eric, voormalig inwoner van Melbourne die inwoner van NYC was geworden, kwam naar Amsterdam voor een reclame-feestje en logeerde een paar nachten bij Sally en mij. Ray, die ik voor het eerst in Melbourne had ontmoet, kreeg een baan als redacteur speciale projecten bij het in-flight-magazine van de KXM, de Holland Herald, en beloofde dat hij mij zoveel schrijfopdrachten zou doorspelen als hij kon, en Sally zoveel mogelijk redactiewerk. Terry hield een afscheidsfeestje voordat hij terugging naar Melbourne (tijdens het feestje vertelde ik hem dat mijn bank me ondanks mijn abominabele kredietwaardigheid een MasterCard Gold had gegeven. “Er wordt elke minuut een bank geboren,” zei hij, wat me letterlijk* op de grond deed vallen van het lachen).

≡ Niet letterlijk letterlijk.

Boom Chicago stond borg voor Sally’s verblijf, wat betekende dat we ons niet hoefden bezig te houden met onze eigen terugkeer naar Melbourne. Om dat te vieren brachten we in februari een lang weekend in Bologna door (als onderbreking van het leven in Amsterdam en de gedachten aan Melbourne).

NIEUWSBERICHT, 4 februari 2000

De Amsterdamse straten liggen bezaaid met hondenpoep – en het gemeentebestuur heeft een manier bedacht om het probleem op te lossen. Voetgangers in de stad wordt ƒ 5 per uur geboden om hondenpoep van het trottoir te halen. Er is weinig risico dat het werk opraakt, want er zijn in Nederland bijna 1,4 miljoen honden. Eenieder die de straten tijdens het wandelen wil schoonmaken zal betaald krijgen.

Mijn nieuwe carrière…

Ik ben niet de enige hier die zijn dagen opgesloten in huis en naar buiten kijkend doorbrengt. Aan de overkant van de straat, gezien vanuit de kamer waarin ik werk – deze kamer, de kleine voormalige kinderkamer met het gekleurde behang, de gordijnen met ijsjes erop gedrukt en de herinnering aan gehuil en gekir – staat een appartementenblok van vier verdiepingen, gebouwd in de klassieke Amsterdamse-Schoolstijl met lange, gelijkmatige banen roodbruine baksteen en ramen met witte houten kozijnen. Op de tweede verdieping, precies boven de huisdierenpoli (dierenarts), woont een jong Turks meisje van zestien of zeventien dat elke dag laat in de ochtend verschijnt, altijd in dezelfde outfit – een spijkerbroek en een gestreept truitje – en dat de hele dag, elke dag opnieuw, heel weinig doet behalve uit het raam staren. Soms komt er een andere jonge vrouw bij haar zitten, misschien haar zuster of een vriendin, en dan staren ze samen uit het raam of draaien zich om en kijken naar de grote televisie die in de hoek achter in de kamer staat. Soms dansen ze, met hun armen omhoog en draaiende polsen op de populaire Turkse manier. Kort geleden is het meisje mijn blik gaan opvangen, vluchtig, voordat ze haar ogen weer op de straat richt waar bijna nooit iets gebeurt.

Ik wil weten wat voor dingen dit meisje zegt tegen haar broer, die soms met een gitaar op schoot zit, en tegen de andere vrouw die haar soms vergezelt in haar roeping van het staren; ik wil weten of ze in het Nederlands of in het Turks praat; ik wil weten wat ze denkt dat ik doe als ik hier de hele dag, elke dag, zit en voor me uit staar naar mijn computerscherm, of af en toe naar links, om vluchtig naar haar te kijken en me van alles over haar af te vragen.

In april werd de Nederlandse klompenindustrie bedreigd omdat er niet genoeg populierenhout was om het schoeisel te maken. Volgens de Volkskrant was de prijs van het hout de afgelopen dertig jaar hetzelfde gebleven, wat mensen ontmoedigde om het te verbouwen. In het voorgaande jaar waren er maar honderdduizend populieren geplant, ver onder de zevenhonderdduizend die nodig waren om aan de vraag te voldoen. Dit kwam als een verrassing voor me: ik had gedacht dat de grootste klompenbedreiging zou zijn dat niemand met gezond verstand zwaar, oncomfortabel, onpraktisch en dwaas ogend schoeisel zou willen dragen. Gemaakt van hout.

Ik hield mezelf voor de gek dat ik het best redde zonder baan, maar ik wist dat die illusie geen stand kon houden. In mei begon ik van verschillende dingen last te krijgen. Ik werd me bewust van een min of meer constante druk op mijn borst, algemeen ademgebrek en een acute, verstikkende vertwijfeling. Ik bezocht een dokter, die zei dat ik een min of meer constante druk op mijn borst had, algemeen ademgebrek en een gevoel van vertwijfeling. Hij vroeg waardoor het kon komen dat ik last had van deze dingen. Ik vertelde dat de vorige dag het Lockerbie-proces in Kamp Zeist vlak bij Utrecht was begonnen; dat het proces tegen de twee Libiërs die ervan werden verdacht de tragedie te hebben veroorzaakt waarschijnlijk zou worden bijgewoond door beambten van de burgerluchtvaart, politieagenten en lokale mensen die de ramp hadden zien gebeuren, om als eersten een getuigenverklaring af te leggen. Ik vertelde de dokter dat alle 259 passagiers en bemanningsleden en elf inwoners van Lockerbie waren omgekomen toen de Boeing 747 op 21 december 1988 midden in de lucht uit elkaar spatte en neerstortte, achtendertig minuten na het opstijgen van Heathrow Airport op weg naar New York. “Ze verwachten dat het proces minstens een jaar gaat duren,” zei ik.

“Kende u mensen aan boord van die vlucht?” vroeg de dokter.

“Nee, maar het is evengoed afschuwelijk dat het is gebeurd. Het maakt me nog steeds van streek.”

“Ja ja. Ik denk dat u een algemene hyperventilatie-paniekreactie hebt en daarom pijn en ademhalingsproblemen ondervindt.”

“Dus moet ik nu aan de Paxil?”

Hij schudde zijn hoofd en zei dat ik naar een fysiotherapeut moest. Vervolgens schreef hij de naam en het nummer van een psychiater op een velletje papier en zei dat ik die desgewenst kon bellen. En dat zou ik waarschijnlijk wel hebben gedaan als ik staat was geweest de naam of het nummer te ontcijferen.

Ik ging daarentegen wel naar de fysiotherapeute, een aardige jonge vrouw die Misja heette en die een reeks ademhalings- en ontspanningsoefeningen opstelde die ik moest doen voordat ik ging slapen en als ik me zenuwachtig voelde. Op een vrijdag vroeg ik haar wat ze die avond ging doen (omdat ik een beleefd en vriendelijk mens ben). “Mijn vriend bellen, kijken wat hij gaat doen. Als hij niets doet, ga ik op ICQ,” zei Misja.

Ik dacht dat ICQ misschien een soort vrijwilligersprogramma was, waar mensen die dringend fysiotherapie nodig hebben noodbehandelingen krijgen van vrouwen als Misja. “Wat is ICQ?” vroeg ik vol bewondering.

“Dat is een chatlijn op internet. I seek you.”

“O.” Meteen besliste ik dat ik mijn mentale gezondheid niet langer in haar genezende handen kon laten en hield op haar te bezoeken. Ze had meer hulp nodig dan ik.

Toevallig…

Toevallig wil ik er alleen maar voor zorgen dat wij drieën op tijd in het hotel terug zijn voor de live-uitzending van de Academy Awards, die rond middernacht Antwerpse tijd moet beginnen. Onze vriend Chris Potter, verpleger bij de Royal Australian Air Force, heeft net een paar dagen geleden een lange, aangrijpende vredesoperatie van een half jaar in Oost-Timor afgesloten en bezoekt voor het eerst Europa. Na deze detachering is hij sarcastischer en op een wrangere manier opgewekt over het leven dan ooit; maar toch behoudt hij zijn humor. “O, je moet wel van de Timorezen houden, Sal,” zei hij eerder. “Het is een algemene order – hou van ze of schiet ze dood.” Sally en ik hebben hem Amsterdam laten zien en nu laten we hem kennismaken met Antwerpen. Parijs komt hierna. Het is onze laatste avond in de stad en na het eten lopen we gedrieën terug naar het hotel. Ik houd nauwgezet de tijd in de gaten, om beslist op tijd terug te zijn om alle sterren van Hollywood te zien schitteren. Antwerpen is een kleine stad maar bezit veel antiekwinkels, en onze route naar het hotel voert ons over de Lange Nieuwstraat, het centrum van antiek Antwerpen. Er zijn té veel mooie, onbetaalbare dingen om bij stil te houden en naar te staren.

“Kom op,” moet ik de anderen steeds aansporen. “We hebben nog maar twintig minuten tot OSCAR-tijd.”

“Hou je kop, gek,” zegt Sally en keert zich dan naar Chris. “Moet je de nerf van die Eames-stoel zien.”

“Meent Sean het echt?” vraagt Chris aan Sally. “Kunnen al die Hollywood-figuren hem werkelijk iets schelen?”

Toevallig meen ik het echt en kan het me schelen, dus ik zet er de pas in, zonder het al te erg te vinden dat de anderen treuzelen bij het etalagekijken in fantasieland. Sally en Chris lopen een eindje achter me als ik een hoek omga en de grote, met donkere keien bestrate Vogeltjesmarkt zich voor me ontvouwt. Aan mijn linkerhand doemt de hoge Stadsschouwburg op, waar nu The Phantom of the Opera wordt gespeeld, schuin ertegenover staat ons hotel en ongeveer vier meter van me vandaan ligt iemand met zijn gezicht naar boven op het asfalt. Uit mijn ooghoek zie ik een fiets tegen een muur vlakbij staan. Als ik alleen was geweest zou ik om deze persoon – dronken of aan de drugs of wat dan ook – heen gelopen zijn, zo laat op een koude avond terwijl er een lichte motregen begint te vallen; niet omdat ik de beroemdheden niet wilde missen als ze uit limousines stappen en op rode tapijten poseren, maar omdat ik zo in elkaar zit. Ik zie voortdurend mensen die op straat in elkaar gezakt zijn of slapen en meestal negeer ik ze, erop vertrouwend dat ze in orde zijn of dat er, als ze niet in orde zijn, wel iemand anders, iemand die meer geneigd is tot eenvoudige vriendelijkheid, iemand die gekwalificeerder is, vlak na mij langskomt en voor ze zorgt. Dat is, geloof ik, de manier waarop de wereld werkt. En het werkt vanwege mensen als Chris Potter, die, zodra hij het meisje ziet, snel naar de plaats loopt waar ze ligt, zich over haar heen buigt en haast alsof hij haar probeert te verleiden zegt: “Gaat het, lieverd? Wat is er aan de hand? Heb je gedronken? Drugs gebruikt?” Lieverd. Dat raakt me echt, de manier waarop hij dat gewoon kan, iemand in de problemen ‘lieverd’ noemen. Ze zegt in het Engels dat ze niets heeft gebruikt, dus hij vraagt haar opnieuw wat er aan de hand is.

Ze zegt: “I love you.”

Ik mompel wat onzin tegen Sally over jong en stom zijn en ecstasy gebruiken. De rechterschoen van het meisje zit niet aan haar voet; hij ligt een stukje rechts boven haar hoofd. Ze moet van haar fiets zijn gevallen en een beetje daas zijn geworden. Maar hoe verlies je je schoen bij een fietsongeluk? En als ze van haar fiets is gevallen, vraag ik me af, waarom staat die dan tegen de zijmuur van het theater? Terwijl Chris haar vriendelijk meer vragen stelt, komen Sally en ik iets dichterbij, en Sally wijst naar haar trainingspak en zegt: “Er zit iets aan haar broek.” Ik zie nu dat het meisje verbluffend mooi is, misschien drieëntwintig jaar oud, met lang krullend haar en grote, mooie tanden, een beetje als Hilary Swank, denk ik nog.

“Ik pak het wel,” zeg ik en reik naar beneden om wat het dan ook is van haar broek af te halen, om dat kind een beetje waardigheid te geven terwijl ze ligt te bevriezen op het asfalt, maar wat ik tussen mijn duim en wijsvinger voel is een stomp, hard, nat stuk bot dat door haar huid en trainingsbroek heen steekt. “O jezus,” zeg ik. Ik voel me ongelooflijk misselijk en heel bang voor dat arme meisje. “Chris, haar been is gebroken.” Ik ren het plein over om vanuit het hotel een ambulance te bellen en hoor haar nogmaals ‘I love you’ zeggen, net voor ik ervandoor ga. “I love you,” zegt ze luid en duidelijk tegen Chris. Ik kijk al rennend achterom en zie dat Chris haar op haar zij heeft gelegd en zijn vingers tegen haar nek duwt, haastig en met een heel bezorgde blik. Terwijl ik over het plaveisel ploeter blijf ik me afvragen of ik naar onze kamer zal rennen om mijn camera te pakken en vast te leggen wat daar verderop gebeurt. Vanwege die gedachten walg ik van mezelf; toch gaat het innerlijke debat door tot ik bij de hotellobby kom en roep dat ze een ambulance moeten bellen omdat er buiten, in de regen, een meisje met een vreselijke beenbreuk ligt en wordt bijgestaan door een vreemde.

Als ik terugkom, hijgend en zelf ook in een soort wilde shock, is het meisje gestopt met ademen. Chris geeft een stomp op haar borst en begint cardiopulmonaal te reanimeren. Na een ogenblik haalt ze twee keer kort adem en geeft dan over in zijn mond, wat hem doet kokhalzen en flink aan het vloeken maakt. Chris zegt dat haar temperatuur veel te laag is, dat ze klam is en oppervlakkig ademt, dat ze in shock is en dat ik nu meteen mijn leren jas moet uittrekken en die over haar heen moet leggen.

Nadat ik mijn jas over het meisje heb gelegd, dat nu heel erg bleek is, kijk ik naar Sally en kan niets verzinnen om te zeggen – geen woord, geen geluid – dat toepasselijk is, dat klopt bij wat er gebeurt: een jong meisje dat ogenschijnlijk aan onze voeten ligt dood te gaan. Sally ziet er bang uit; er spreekt, vrij letterlijk, angst uit haar blauwe ogen, en die angst lijkt haar ogen groter en lichter te maken. Het is donker, maar ik kan haar ogen duidelijk zien.

Als de ambulance arriveert, heeft Chris het meisje weer op haar zij gelegd en probeert hij haar luchtwegen vrij te maken. Ze geeft over op het asfalt en op mijn jas. De ziekenbroeders zijn twee uitermate idioot ogende mannen, als een stel dwazen uit een slechte komedie; een korte, dikke, oudere man en een naargeestige, lange, dunne, jongere vent. En ze hebben geen idee wat ze moeten doen, dit klassieke komedieduo. Chris heeft de leiding, terwijl de ambulancemannen hem alleen maar assisteren en Sally en ik kleine stukjes op en neer lopen, diep ademhalend. Chris zorgt met een endotracheale buis dat er een luchtweg vrij blijft, beveelt een van de ambulancemannen om een naald in de arm van het meisje te steken en gaat dan door met reanimeren. Chris is er nu van overtuigd dat ze een klaplong heeft, dus hij pakt een canule uit hun kist met medische apparatuur en steekt die in haar borstkas, wacht tot er gesis hoorbaar wordt en begint er dan, als het bloed er niet meer uitspuit, in te blazen.

Even later arriveren er twee artsen en algauw is het mooie jonge meisje, dat gekleed was voor een avond in een club of op een feest, bedekt met buizen en naalden en zijn de meeste van haar kleren losgeknipt. Sally helpt door een infuus vast te houden en ik schijn met een lantaarn op haar fijne, bleke, met braaksel besmeurde gezicht en probeer niet te huilen, terwijl die vijf mannen allerlei ongelooflijke dingen doen om haar hart weer aan de praat te krijgen en ervoor te zorgen dat ze weer gaat ademen.

Maar algauw, misschien drie kwartier nadat we haar hebben gevonden, is ze dood. Ze sterft voor onze ogen, met het licht van de lantaarn die ik vasthoud in haar gezicht, en ik kan van het ene moment op het andere precies zien wanneer ze sterft. Het zit in haar ogen, en dan niet meer.

I loveyou, had ze gezegd, en dat waren haar laatste woorden.

Veel later, in de bar van het hotel waar we verscheidene uren hebben zitten drinken, arriveert een stel Belgische agenten die ons vertellen dat het meisje van de buitentrap van de Stadsschouwburg was gesprongen. Ze had in het Vlaams op haar arm geschreven: “Ik geef niet om mezelf.” Ik vroeg de agenten wat haar naam was en ze zeiden dat ik de volgende dag het bureau kon bellen om erachter te komen wie ze was en wat ik verder nog wilde weten. Onnodig te zeggen dat ik dat niet heb gedaan. Wat ik wel heb gedaan is naar American Beauty kijken, met ademhalingsproblemen van begin tot eind. Ik haat die film zo erg – zijn oppervlakkige afschildering van ongelukkigheid en vervreemding, zijn morele leegte – dat ik er geen woorden voor kan vinden.

Een hele tijd lang, bijna twee jaar, was ik eerlijk en oprecht van plan om terug te gaan naar Antwerpen en uit te vinden wie dat meisje was. Ik wilde uitvinden wie haar ouders en vrienden waren en hun vertellen wat er die avond was gebeurd. Ik wilde vertellen wat ze had gezegd. I loveyou. Dat dat haar laatste woorden waren en dat die niet voor Chris, Sally of mij bedoeld waren, maar voor hen – haar moeder en vader, haar zussen en broers, haar vrienden.

Toen we terugkwamen van onze korte reis lagen er drie belangrijke brieven op ons te wachten. Een was van onze immigratieadvocaten en liet ons weten dat de Dienst Vreemdelingenzaken in overweging had of we mochten blijven, maar dat we in de tussentijd niet in Nederland mochten vertoeven. Tenzij we maandag in beroep gingen. Dan mocht het wel. Er lag ook een brief van de politie waarin stond dat Sally haar verblijfsvergunning, geldig voor een jaar, kon komen ophalen. De derde brief was een dikke vette rekening van Koopman & Co. O, driedubbelgebakken ironie.

21 april 2000

Vanochtend had ik voor het eerst in mijn leven een lekke band. Het gebeurde precies tegenover een fietsenmaker – toeval of niet? Waarschijnlijk wel. Toen ik daar binnen was om een nieuwe binnenband te kopen, vroeg ik om een bel. “Niet te vrouwelijk,” zei ik en vond mezelf heel grappig. Nu ik erover nadenk was ik heel grappig: die man lachte zich een breuk. Ik doe wat ik maar kan om de Nederlanders te vermaken.

Er stopt een begrafenisstoet, precies bij ons appartement. Het starende meisje van de overkant zit niet eens bij haar raam – ze moest eens weten; dit zou een gouden gebeurtenis voor haar zijn. Ze halen de kist uit de lijkwagen om hem voor de wake in een huis te zetten. Het lijkt een beetje vroeg voor een wake – het is nog maar elf uur ‘s-ochtends. Sally vraagt zich af of de locatie op een hogere etage is en of ze touw en blok zullen gebruiken om de kist de kamer in te hijsen. Ze is zo slecht. Er staat een groepje zwarte mensen onder het raam van onze eetkamer, ronddrentelend in het zonlicht, gekleed in gedeeltelijk zwart (blokjes, grijstinten, kledingstukken met een beetje zwart erin, maar niets helemaal zwart), te roken en te kletsen en te lachen. De straat is daar opgebroken, wat het geheel een soort ‘begrafenis in Zuid-Afrikaanse township’–sfeer geeft. Er huilt trouwens niemand. Dat vind ik vreemd.

Er ligt een lijk op maar een paar meter van me vandaan. Dat vind ik echt niet fijn. Ik zou hebben gedacht dat het na Antwerpen gemakkelijker was, maar dat is niet zo. Het is moeilijker.

23 april 2000, ongeveer 9.00 uur

De telefoon gaat. Ik neem op.

Stem aan de telefoon: Allo darlin’.

Ik: Keith?

Keith: Yeah, luister, heb jij wat centen voor me te leen?

Ik (probeer mijn laatste bankafschrift voor me te zien): Tja…ik denk het wel. Geen duizenden, maar ik heb wel een paar honderd.

Keith: Waar woon je nu?

Ik: In West. Mercatorplein. Weet je waar dat is?

Keith: Yeah. Zie je zo.

Ik: Is alles in orde, Keith?

Keith: Niets wat ik niet aankan.

Een uur later is Keith met driehonderd gulden weer vertrokken. Hij heeft uitgelegd (als dat het goede woord is, wat het niet is) dat hij ‘een paar uur geleden op een parkeerplaats in Den Helder ergens in verzeild is geraakt’ en dat hij een poosje moet verdwijnen. Wat hij prompt doet – we horen weer zeven maanden niets van hem.

NIEUWSBERICHT, 28 april 2000

De KLM wordt vervolgd omdat ze 440 levende Chinese eekhoorns door een vleesmolen heeft gehaald. De KLM besloot de knaagdieren, die zeer veel lijken op de Noord-Amerikaanse grondeekhoorn, te slachten nadat ze zonder invoerdocumenten of passende kooien vanuit China op Schiphol waren aangekomen. Ze waren onderweg naar een verzamelaar in Athene. De KLM zei na de ontdekking weinig andere keus te hebben dan de dieren te vernietigen, hoewel de wrede manier van de ruiming de natie schokte en tot een debat in het parlement leidde. Na beschuldigingen dat ze op vergelijkbare wijze schildpadden en vogels had gedood, maakte de KLM een eind aan alle exotischevrachtvervoer en sloot ze haar ‘dierenhotel’ waar illegaal geïmporteerde dieren werden verzorgd alvorens naar huis te worden teruggebracht.

Man, ga ik er even voor zorgen dat ik mijn paspoort, visa, verzekeringen en andere bewijzen dat ik geen eekhoorn ben meebreng, de volgende keer dat ik op Schiphol kom.

Uit het raam van onze woonkamer konden we over de binnenplaats heen perfect binnenkijken in de woonkamer van onze overburen, negen meter verderop. De man was ongeveer van mijn leeftijd, maar te oordelen naar het feit dat hij surfplanken en mountainbikes op zijn balkon bewaarde en veel tijd besteedde aan het zonder bovenkleding rondlopen in zijn appartement, zodat hij zijn fraaie verzameling gebruinde spierbundels en andere harde zwellingen tentoon kon spreiden, was hij een heel ander type dan ik. Waar het om gaat is dat hij ook vanuit huis werkte en lange perioden met ontbloot bovenlijf achter een computer zat, en ik wilde wanhopig graag weten wat zijn broodwinning was. Was hij ook schrijver? Webdesigner? De luie telg van een rijke familie? Zijn vriendin, de heuse definitie van een lange, elegante blondine, leek een soort schilderes te zijn, misschien amateur, misschien professioneel. Hoe dan ook had ze een heel specifieke smaak wat onderwerpen betreft.

“Sally!” zei ik op een middag, terwijl ik me gedeeltelijk achter een gordijn verschool. “Snel! Kom hier!” Sally kwam ook bij het raam staan. “Probeer niet te staren, maar zie je dat grote schilderij in het huis hiertegenover? Goed kijken naar die twee okergele bulten in het midden. Ik weet niet zeker of het is wat ik denk dat het is, maar als het dat is, wonen we in een perverse stad, schat.”

Sally koos positie achter een ander gordijn en tuurde naar de overkant. “O mijn god. Wat walgelijk. Is dat…?”

“Ja – een hyperrealistische afbeelding in olieverf van de enorme testikels van onze buurman.”

“O, ik kan niet wachten om die twee te ontmoeten.”