1 HET BOEK VAN DE WACHTERS

 

 

 

‘Goeiemorgen.’

Een warme hand streek langs Luce’ wang en veegde een pluk haar achter haar oor.

Ze rolde zich op haar zij, gaapte en deed haar ogen open. Ze had heel diep geslapen en over Daniël gedroomd.

‘O,’ fluisterde ze, en ze voelde aan haar wang. Daar was hij.

Daniël zat naast haar. Hij had een zwarte trui aan en dezelfde rode sjaal om zijn nek geknoopt als ze hem de eerste keer op Zwaard & Kruis had zien dragen. Hij zag er beter uit dan in welke droom ook.

Door zijn gewicht zakte de rand van het bed een beetje door, en Luce trok haar benen op om wat dichter naar hem toe te kunnen schuiven.

‘Je bent geen droom,’ zei ze.

Daniëls ogen waren waziger dan ze zich van hem herinnerde, maar toen hij naar haar gezicht keek en haar gelaatstrekken bestudeerde alsof hij haar voor het eerst zag, straalde er nog steeds een pure paarsblauwe kleur uit.

Luce vouwde zich helemaal om hem heen en sloeg haar armen om zijn nek. Ze kusten elkaar vol overgave. Het maakte haar niet uit dat ze nodig haar tanden moest poetsen of dat ze waarschijnlijk warrig haar had. Haar interesseerde maar één ding, en dat was zijn kus. Ze waren nu samen en daar moesten ze allebei onwillekeurig om grijnzen.

Toen kwam het allemaal weer bij haar terug.

Vlijmscherpe klauwen en doffe rode ogen. Een verstikkende stank van dood en rottenis. Overal duisternis, zo intens in zijn doem dat daardoor licht, liefde en alles wat goed was op aarde vermoeid, kapot en dood gingen voelen.

Dat Lucifer ooit iets anders voor haar had betekend – Bill, de stenen gargouille van wie ze ten onrechte gedacht had dat hij een vriend van haar was – was uitgesloten. Ze had hem te dichtbij laten komen, en nu had hij besloten om met een schone lei te beginnen, omdat zij niet precies gedaan had wat hij wilde; ze had er namelijk voor gekozen haar ziel in het oude Egypte niet te doden.

Als ze de tijd kon terugdraaien, kon ze alles sinds de Val uitwissen.

Lucifer hoefde maar met zijn vingers te knippen en elk leven, elke liefde, elk moment dat elke sterfelijke en engelenziel ooit had beleefd zou ineenstorten en verdwijnen. Alsof het universum een bordspelletje was en hij het jammerende kind dat ermee ophield zodra hij dreigde te gaan verliezen. Maar Luce had geen idee wat hij nou eigenlijk wilde winnen.

Haar huid werd warm toen ze aan zijn toorn dacht. Hij had per se gewild dat zij het zag, dat zij in zijn hand trilde toen hij haar mee terugnam naar de tijd van de Val.

Toen had hij haar weggegooid en er een Verkondiger op uitgestuurd om zich als een net uit te spreiden en alle engelen die uit de Hemel waren gevallen op te vangen.

Net op het moment dat Daniël haar in dat met sterren bezaaide niets had opgevangen, was Lucifer uit beeld verdwenen en was de hele cyclus van voren af aan begonnen.

Het was een drastische zet. Daniël legde haar uit dat Lucifer zich aan zijn vorige ik moest koppelen en zijn macht moest opgeven om de engelen naar de toekomst te kunnen begeleiden. Gedurende de val van de engelen – hoe lang die ook mocht duren – was hij volkomen onthand.

Net als de anderen was hij in een volkomen machteloos isolement naar beneden gevallen, samen met zijn broeders, maar wel los van hen – samen alleen.

En als ze eenmaal op de Aarde vielen, zou de tijd even horten en zou alles vervolgens opnieuw beginnen. Alsof de zevenduizend jaar tussen toen en nu nooit hadden bestaan.

Alsof Luce niet net eindelijk was gaan begrijpen hoe de vloek in elkaar zat.

De hele wereld stond op het spel – tenzij Luce, zeven engelen en twee Nephilijnen hem konden tegenhouden. Ze hadden maar negen dagen de tijd en geen flauw idee waar ze moesten beginnen.

Luce was de avond ervoor zo doodmoe geweest dat ze zich helemaal niet meer kon herinneren dat ze op dit veldbed was gaan liggen en dat ze deze dunne blauwe deken om haar schouders had getrokken. Tussen de balken van dit hutje zaten spinnenwebben en er stond een opklaptafeltje met een half leeggedronken beker warme chocolademelk die Gaby de avond ervoor voor iedereen had gemaakt. Maar voor Luce leek het allemaal wel een droom. Haar vlucht uit de Verkondiger naar dit eilandje voor de kust van Tybee, een veilige zone voor de engelen, stond haar door een verblindende uitputting niet meer helder voor ogen.

Ze was in slaap gevallen terwijl de anderen nog aan het praten waren. Ze was weggedroomd op Daniëls stem. Nu was het stil in de hut, en door het raam achter Daniël zag ze de grauwe lucht van de beginnende dageraad.

Ze stak haar hand uit om zijn wang aan te raken. Hij draaide zijn hoofd om en kuste de binnenkant van haar hand. Luce kneep haar ogen dicht om te zorgen dat ze niet ging huilen. Waarom moesten Luce en Daniël na alles wat ze hadden meegemaakt eerst ook nog de Duivel verslaan, voordat ze eindelijk in alle vrijheid van elkaar konden houden?

‘Daniël.’ Roland riep hem vanuit de deuropening. Hij had zijn handen in de zakken van zijn duffel en op zijn dreads droeg hij een grijze wollen skimuts. Hij glimlachte even vermoeid naar Luce. ‘Het is tijd.’

‘Tijd waarvoor?’ Luce duwde zich op haar ellebogen omhoog. ‘Gaan we weg? Nu al? En mijn ouders dan? Die zijn waarschijnlijk helemaal in paniek.’

‘Ik wou even met je bij ze langsgaan,’ zei Daniël, ‘om afscheid te nemen.’

‘Maar hoe moet ik uitleggen dat ik na hun Thanksgivingetentje zomaar ben verdwenen?’

Ze herinnerde zich weer wat Daniël de avond ervoor had gezegd: dat het voor hen wel had gevoeld alsof ze een eeuwigheid in de Verkondigers hadden gezeten, maar dat er in werkelijkheid slechts een paar uur verstreken waren.

Maar voor Harry en Doreen Price hadden die paar uur waarin hun dochter vermist was geweest wel degelijk een eeuwigheid geleken.

Daniël en Roland keken elkaar even veelbetekenend aan. ‘Dat hebben wij al geregeld,’ zei Roland, en hij gaf Daniël een bosje autosleutels.

‘Hoe dan? Hoe hebben jullie dat geregeld?’ vroeg Luce. ‘Mijn vader heeft een keer de politie gebeld toen ik een halfuur te laat uit school kwam…’

‘Maak je maar geen zorgen, meid,’ zei Roland. ‘We hebben een alibi voor je geregeld. Je hoeft alleen nog even snel iets anders aan te trekken.’ Hij wees naar de rugzak die op de schommelstoel naast de deur lag. ‘Gaby heeft je spullen gebracht.’

‘Eh, bedankt,’ zei ze niet-begrijpend. Waar was Gaby eigenlijk? Waar waren alle anderen? De avond ervoor was het stampvol geweest in de hut, heel gezellig met de gloed van de engelenvleugels en de geur van warme chocolademelk en kaneel. De herinnering aan die gezelligheid, in combinatie met het vooruitzicht dat ze afscheid moest nemen van haar ouders, zonder te weten waar ze naartoe ging, bezorgde haar deze ochtend een leeg gevoel.

De houten vloer was ruw onder haar blote voeten. Ze keek omlaag en realiseerde zich dat ze nog steeds de strakke witte lange jurk droeg die ze in Egypte aan had gehad – het laatste leven dat ze via de Verkondigers had bezocht. Die had ze van Bill moeten aantrekken.

Nee, niet Bill. Lucifer. Hij had heel goedkeurend toegekeken toen ze het sterrenschot in haar ceintuur had gestoken, terwijl ze nadacht over het advies dat hij haar net gegeven had, namelijk over hoe ze haar eigen ziel moest doden.

Nooit, dat nooit. Daar vond Luce het leven veel te waardevol voor.

In de oude groene rugzak die ze vroeger altijd mee naar zomerkamp nam, vond Luce haar favoriete pyjama – de flanellen met rode en witte strepen –, netjes opgevouwen, met de bijpassende witte pantoffels eronder. ‘Maar het is ochtend,’ zei ze. ‘Waar heb ik dan een pyjama voor nodig?’

Daniël en Roland keken elkaar weer even veelbetekenend aan, en dit keer durfde Luce te zweren dat ze hun best deden om niet te lachen.

‘Vertrouw ons nou maar,’ zei Roland.

Toen Luce aangekleed was, liep ze achter Daniël aan de hut uit, en terwijl ze over het kiezelstrand naar het water liepen, dook ze achter zijn brede schouders weg voor de wind.

Het eilandje voor Tybee lag ongeveer anderhalve kilometer uit de kust van Savannah. Aan de overkant van dat stuk zee zou een auto voor hen klaarstaan, had Roland gezegd.

Daniëls vleugels zaten verstopt, maar hij moest gevoeld hebben dat zij naar de plek keek waar ze altijd uit zijn schouders ontsproten. ‘Als alles in gereedheid is gebracht, kunnen we overal naartoe vliegen om Lucifer tegen te houden, waar dat ook maar nodig mag zijn. Tot het zover is kunnen we ons beter gedekt houden.’

‘Oké,’ zei Luce.

‘Zullen we doen wie het eerst aan de overkant is?’

Haar adem vormde wolkjes in de ijskoude lucht. ‘Ik win toch.’

‘Dat is waar.’ Hij legde zijn arm om haar middel, zodat ze het wat warmer kreeg. ‘Misschien kunnen we dan maar beter de boot nemen. Om mijn beruchte trots niet te krenken.’

Ze keek toe terwijl hij een kleine metalen roeiboot losmaakte van de enige steiger die er lag. Het zachte licht op het water deed haar denken aan de dag waarop ze een wedstrijdje hadden gedaan over het geheime meer bij Zwaard & Kruis. Toen ze zich op de platte rots in het midden hadden gehesen om op adem te komen, had zijn huid geglinsterd. Daarna waren ze op het door de zon verwarmde steen gaan liggen en hadden ze hun lichaam in de warmte laten drogen. Ze kende Daniël toen amper – ze wist bijvoorbeeld niet dat hij een engel was – en toch was ze toen al gevaarlijk verliefd op hem geweest.

‘In mijn leven op Tahiti gingen we altijd samen zwemmen, toch?’ vroeg ze, verbaasd dat ze zich nog een moment herinnerde waarop ze Daniëls haar had zien glinsteren van het water.

Daniël staarde haar aan en ze wist hoeveel het voor hem betekende dat hij nu eindelijk in staat was om herinneringen aan hun verleden met haar te kunnen uitwisselen. Hij keek zo ontroerd dat Luce bang was dat hij in tranen zou uitbarsten.

In plaats daarvan kuste hij haar zacht op haar voorhoofd en zei: ‘Je hebt al die keren ook van me gewonnen, Lulu.’

Terwijl Daniël roeide, spraken ze niet veel. Luce vond het al genoeg om te kijken hoe zijn spieren zich spanden en strekten, elke keer dat hij de riemen naar achteren trok, om die in en uit het koude water te horen gaan, om de zilte lucht van de oceaan in te ademen. Achter haar schouders kwam de zon op, die haar nek verwarmde, maar toen ze het vasteland naderden, zag ze iets wat haar de rillingen over de rug bezorgde.

Een auto. Ze herkende de witte Taurus onmiddellijk.

‘Wat is er?’ vroeg Daniël toen hij Luce zag verstijven. Intussen raakte de roeiboot de kust. ‘O. Dat,’ zei hij onbezorgd, en hij sprong de boot uit en stak Luce een hand toe. De grond was bedekt met bladeren en rook heel vol. De geur deed Luce aan haar jeugd denken.

‘Het is niet wat je denkt,’ zei Daniël. ‘Toen Sophia van Zwaard & Kruis vluchtte, nadat’ – Luce wachtte kreunend en hoopte maar dat Daniël niet “nadat ze Penn vermoord had” zou zeggen –, ‘nadat we erachter waren gekomen wie ze in werkelijkheid was, hebben de engelen haar auto in beslag genomen.’ Zijn gezicht verhardde. ‘Zo veel is ze ons wel verschuldigd, en nog veel meer ook.’

Luce dacht aan het witte gezicht van Penn, waar al het bloed uit was weggetrokken. ‘Waar is Sophia nu?’

Daniël schudde zijn hoofd. ‘Dat weet ik niet. Maar daar komen we jammer genoeg waarschijnlijk snel achter. Ik heb het gevoel dat ze zich met onze plannen probeert te bemoeien.’ Hij haalde de sleutels uit zijn zak en stak er één in het portier van de bijrijder. ‘Maar daar hoef jij je op dit moment geen zorgen over te maken.’

‘Oké.’ Luce keek hem met tot spleetjes geknepen ogen aan en ging op de met grijze stof beklede stoel zitten. ‘Dus er is iets anders waar ik me op dit moment wél zorgen over moet maken?’

Daniël draaide het sleuteltje in het contact om en de auto kwam langzaam en sidderend tot leven. De laatste keer dat ze op deze stoel had gezeten, was ze bang geweest om alleen met hem in de auto te zitten. Dat was op de avond geweest dat ze elkaar voor het eerst gekust hadden – voor zover zij toen geweten had, tenminste. Toen ze de gesp van de autogordel vast probeerde te maken, voelde ze zijn vingers op de hare. ‘Weet je niet meer hoe die werkt?’ vroeg hij zacht, terwijl hij zich naar haar toe boog om de gordel vast te maken en hij zijn handen nog even op de hare liet liggen. ‘Er is een trucje voor.’

Hij gaf haar zacht een kus op haar wang, schakelde toen en reed het natte bos uit, de smalle tweebaansweg op. Er was verder niemand op de weg.

‘Daniël?’ vroeg Luce weer. ‘Waar moet ik me zorgen over maken?’

Hij keek even naar haar pyjama. ‘Hoe goed kun jij doen alsof je ziek bent?’

 

Terwijl Luce langs de drie azaleabomen naast het raam van haar slaapkamer sloop, bleef de witte Taurus in het steegje achter haar ouderlijk huis stationair draaien. In de zomer kropen hier de tomatenplantjes uit de zwarte aarde, maar in de winter zag de tuin aan de zijkant van het huis er kaal en troosteloos uit, en voelde die helemaal niet als ‘thuis’. Ze kon zich niet herinneren wanneer ze hier voor het laatst had gestaan. Ze had al uit drie verschillende kostscholen weten te ontsnappen, maar nog nooit eerder uit haar eigen ouderlijk huis. Nu probeerde ze er juist ongezien ín te komen, en ze wist niet eens hoe haar eigen raam werkte. Luce keek om zich heen naar wat ze van haar slaperige woonwijk kon zien, naar de ochtendkrant die in zijn bedauwde plastic omhulsel op de rand van het gazon van haar ouders lag, naar de oude basketbalring zonder netje op de oprit van de familie Johnson, aan de overkant van de straat. Sinds ze hier was weggegaan, was er niets veranderd. Er was niets veranderd, behalve Luce zelf. Als Bill in zijn opzet zou slagen, zou deze buurt dan ook van de aardbodem worden weggevaagd?

Ze zwaaide nog één keer naar Daniël, die vanuit de auto zat toe te kijken, haalde toen diep adem en wrikte het onderste raam met haar duimen omhoog uit de barstende blauwe verf van de vensterbank.

Het gleed meteen omhoog. Binnen had iemand de hor al opengedaan. Luce wachtte even, schoof de witte katoenen gordijnen uit elkaar en zag tot haar grote verbazing het halfblonde, halfzwarte hoofd van haar vroegere vijand, Molly Zane, in de opening verschijnen.

‘Watmotje, Gehaktbrood?’

Luce’ haren gingen meteen overeind staan toen ze de bijnaam hoorde die ze op haar eerste dag op Zwaard & Kruis had opgelopen. Bedoelden Daniël en Roland dit dan toen ze zeiden dat zij de dingen thuis wel zouden regelen?

‘Molly, wat doe jij hier?’

‘Rustig maar, hoor, ik bijt niet.’ Molly stak haar hand uit. Haar nagels waren afgebrokkeld – knalgroen.

Luce legde haar hand in die van Molly, maakte zich klein en liet zich been voor been door het raam naar binnen glijden.

Haar slaapkamer zag er klein en gedateerd uit, als een tijdcapsule die daar door een Luce van lang geleden was achtergelaten. Op de binnenkant van haar deur hing de ingelijste poster van de Eiffeltoren. En daar hing haar prikbord vol met medailles van haar zwemteam, nog uit de tijd dat ze op de basisschool zat. En daar, onder het dekbed met de groen-met-gele hawaïprint, lag haar beste vriendin, Callie.

Callie kwam onder de dekens vandaan en vloog om het bed heen, zo in Luce’ armen. ‘Ze zeiden de hele tijd dat het wel goed zou komen met je, maar dan op zo’n leugenachtig toontje van “we zijn allemaal zó verschrikkelijk bang dat we jou echt niet aan je verstand gaan brengen wat er allemaal speelt”. Weet je wel hoe ontzettend eng dat was? Het was alsof je echt met lichaam en al van de aardbodem was verdwenen…’

Luce omhelsde haar vriendin ook stevig. Callie wist niet beter of Luce was pas sinds de avond ervoor vermist geweest.

‘Nou, zo kan ie wel weer,’ bromde Molly, en ze trok Luce bij Callie weg. ‘Jullie gaan elkaar straks maar verder aflebberen. Ik heb niet de hele nacht met die goedkope polyester pruik op in je bed gelegen, net alsof ik Luce was met buikgriep, om ons nu alsnog door jullie te laten verraden.’ Ze rolde met haar ogen. ‘Stelletje amateurs.’

‘Wacht even. Wát heb je gedaan?’ vroeg Luce.

‘Toen jij… verdwenen was,’ zei Callie op fluistertoon, ‘wisten we dat we nooit aan je ouders konden uitleggen wat er gebeurd was. Zelfs ík kon het amper bevatten, terwijl ík het met eigen ogen had gezien. Dus heb ik tegen ze gezegd dat je je niet lekker voelde en dat je naar bed was gegaan, en Molly heeft net gedaan alsof zij jou was en…’

‘Gelukkig vond ik deze in je kast.’ Molly liet een pruik met kort zwart golvend haar om een vinger ronddraaien. ‘Overblijfsel van Halloween?’

‘Wonder Woman.’ Luce kreunde en had meteen voor de zoveelste keer weer spijt van het Halloweenkostuum dat ze ooit op de middelbare school had gedragen.

‘Nou, het heeft in elk geval gewerkt.’

Het was heel vreemd om te zien dat Molly – die ooit aan de kant van Lucifer had gestaan – haar had geholpen. Maar zelfs Molly wilde niet nog een keer vallen, net als Cam en Roland. Dus waren ze hier, als een echt team.

‘Hebben jullie voor een alibi gezorgd? Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ontzettend bedankt.’

‘Nergens voor nodig.’ Molly draaide haar hoofd met een ruk om naar Callie, om Luce maar vooral geen kans te geven haar dankbaarheid te uiten. ‘Zij is pas echt een uitgekookte tante. Bedank haar maar.’ Ze stak een been uit het open raam en draaide zich toen nog even om. ‘Jullie kunnen het verder alleen wel af, toch? Ik heb een belangrijke vergadering in het Wafelhuis,’ zei ze.

Luce stak haar duimen naar Molly op en liet zich op haar bed neervallen.

‘O, Luce,’ fluisterde Callie. ‘Toen je weg was, lag jullie hele achtertuin onder een dikke laag grijs stof. En dat blonde meisje, Gaby, ging er één keer met haar hand over, en wég was alles. Toen hebben we gezegd dat je ziek was en dat verder iedereen naar huis was gegaan, en toen zijn we maar met je ouders gaan afwassen. Eerst vond ik die Molly vreselijk, maar ze is eigenlijk wel cool.’ Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Maar waar wás je in hemelsnaam? Wat is er met je gebeurd? Ik ben echt doodsbang geweest.’

‘Dat is een heel verhaal; ik weet niet waar ik moet beginnen,’ zei Luce. ‘Het spijt me.’

Er werd aangeklopt, gevolgd door het bekende piepende geluid van haar slaapkamerdeur die openging.

In de gang stond Luce’ moeder, met haar slaaphaar dat was opgestoken met een gele bananenspeld en zonder make-up op haar knappe gezicht. Ze had een rieten dienblad in haar hand met daarop twee glazen sinaasappelsap, twee bordjes met geroosterd brood met boter en een doosje paracetamol. ‘Volgens mij voel je je al een stuk beter.’

Luce wachtte tot haar moeder het blad op het nachtkastje had neergezet; toen sloeg ze haar armen om haar moeders middel en begroef ze haar gezicht in de roze badstoffen badjas. De tranen prikten in haar ogen. Ze snufte.

‘Meisje van me,’ zei haar moeder, en ze voelde aan Luce’ voorhoofd en wangen of ze koorts had. Ze had al in geen eeuwigheid meer met die zachte lieve stem tegen Luce gesproken, en Luce vond het heerlijk om die te horen.

‘Ik hou van je, mama.’

‘Ga me nou niet vertellen dat ze te ziek is voor Zwarte Vrijdag, hè?’ Luce’ vader verscheen in de deuropening, met een groene plastic gieter in zijn hand. Hij glimlachte, maar achter zijn montuurloze bril stonden zijn ogen toch bezorgd.

‘Ik voel me een stuk beter,’ zei Luce, ‘maar…’

‘O, Harry,’ zei de moeder van Luce. ‘Je weet toch dat ze hier maar voor een dagje was. Ze moet weer terug naar school.’ Ze draaide zich om naar Luce. ‘Daniël belde net nog, liefje. Hij zei dat hij je kan komen ophalen en je terug naar school kan brengen. Ik heb gezegd dat je vader en ik dat natuurlijk met alle plezier zouden doen, maar…’

‘Nee,’ zei Luce snel, want ze herinnerde zich het plan dat Daniël haar in de auto uit de doeken had gedaan. ‘Gaan jullie nou maar jullie Zwarte-Vrijdagboodschappen doen. Dat is nu eenmaal traditie in de familie Price.’

Ze spraken af dat Luce met Daniël mee zou rijden en dat haar ouders Callie naar het vliegveld zouden brengen. Terwijl de meisjes ontbeten, zaten de ouders van Luce op de rand van het bed over Thanksgiving te praten (‘Gaby heeft al het servies speciaal opgewreven – wat een engel!’). Tegen de tijd dat ze klaar waren voor de koopjesjacht van Zwarte Vrijdag (‘Je vader wil altijd alleen maar gereedschap hebben’), besefte Luce dat ze eigenlijk nog helemaal niks had gezegd, behalve een paar van die zielloze opmerkingen om een gesprek op gang te houden, zoals ‘mm-mm’ en ‘o ja?’

Toen haar ouders eindelijk opstonden om de borden naar de keuken te brengen en Callie haar tas begon te pakken, ging Luce naar de badkamer en deed de deur achter zich op slot.

Ze was nu voor het eerst weer alleen, in wat wel miljoenen jaren leken. Ze ging op het krukje zitten en keek in de spiegel.

Ze was zichzelf, maar dan anders. Tuurlijk, Lucinda Price keek haar in de spiegel aan. Maar ook…

In haar volle lippen zag ze Layla, in haar dikke golvende haar Lulu, in het intense lichtbruin van haar ogen zag ze Lu Xin en in het kuiltje in haar wang Lucia, uit op ondeugd. Ze was niet alleen. Misschien zou ze wel nooit meer helemaal alleen zijn. Daar in de spiegel werd ze aangekeken door elke gedaante die Lucinda ooit had aangenomen, en allemaal vroegen ze zich af: wat moet er van ons worden? Wat gaat er gebeuren met ons verleden, en met onze liefde?

Ze nam een douche, trok een schone spijkerbroek aan, haar zwarte rijlaarzen en een lange witte trui. Ze ging op Callies koffer zitten, terwijl haar vriendin haar best deed om hem dicht te ritsen. Er hing een loden stilte tussen hen in.

‘Callie, je bent mijn beste vriendin,’ zei Luce op een gegeven moment. ‘Ik maak op het moment iets door waar ik niets van begrijp. Maar het heeft niets met jou te maken. Het spijt me dat ik niet duidelijker kan zijn, maar ik heb je gemist. Heel erg gemist.’

Callie spande haar schouders. ‘Vroeger vertelde je me anders altijd alles.’ Maar de blik waarmee ze elkaar aankeken deed vermoeden dat ze allebei wisten dat dat niet meer kon.

Voor het huis sloeg een autoportier dicht.

Door de geopende jaloezieën zag Luce hoe Daniël het tuinpad van haar ouders op liep. En ook al was het nog geen uur geleden sinds hij haar hier had afgezet, toch voelde Luce dat haar wangen rood werden zodra ze hem zag. Hij liep langzaam, alsof hij zweefde, en zijn rode sjaal wapperde achter hem aan in de wind. Zelfs Callie keek met grote ogen naar hem.

De ouders van Luce stonden samen in de hal. Ze omhelsde ze om de beurt, heel lang – eerst haar vader, toen haar moeder, toen Callie, die haar bijna fijnkneep en vlug fluisterde: ‘Ik vond het heel mooi wat ik je gisteravond heb zien doen. Dat wilde ik je nog even zeggen.’

Luce voelde haar ogen weer prikken. Ze drukte Callie ook stevig tegen zich aan en zei geluidloos ‘dank je wel’ tegen haar.

Toen liep ze het pad af en Daniëls armen in, en alles wat daarbij hoorde.

 

‘Zo, daar zijn jullie, tortelduifjes; lekker aan het tortelen, zoals het hoort,’ zei Arriane zangerig, terwijl ze haar hoofd achter een lange boekenkast tevoorschijn stak. Ze zat met haar benen over elkaar op een houten bibliotheekstoel, terwijl ze met een paar zachte ballen zat te jongleren. Ze had een overall en kistjes aan, en in haar donkere haar had ze twee piepkleine vlechtjes gemaakt.

Luce stond niet te springen van blijdschap dat ze weer terug was in de bibliotheek van Zwaard & Kruis. Die was helemaal opgeknapt sinds hij door brand was verwoest, maar het rook nog steeds alsof er hier iets groots en akeligs verbrand was. Op de faculteit hadden ze gezegd dat de brand een vreemd ongeluk was geweest, maar dat er wel iemand bij om het leven was gekomen – Todd, een stille leerling, die Luce tot de avond waarop hij was gestorven nauwelijks had gekend –, en Luce wist dat er iets duisters onder de oppervlakte van dit verhaal schuilging. Ze gaf zichzelf er de schuld van.

Toen ze met Daniël om een kast heen liep en naar het studiegedeelte van de bibliotheek ging, zag Luce dat Arriane niet alleen was. Ze waren er allemaal: Gaby, Roland, Cam, Molly, Annabelle – de engel met de lange benen en het knalroze haar – en zelfs Miles en Shelby, die opgewonden naar haar zwaaiden en er beslist anders uitzagen dan de andere engelen, maar ook anders dan andere sterfelijke pubers.

Miles en Shelby hielden – zag ze dat nou goed? Hielden ze elkaars hand vast? Maar toen ze nog eens keek, waren hun handen verdwenen onder de tafel waar iedereen aan zat. Miles trok zijn honkbalpet wat dieper over zijn ogen. Shelby schraapte haar keel en dook wat dieper weg boven een boek.

‘Jouw boek,’ zei Luce tegen Daniël zodra ze de dikke rug en de bruine verkruimelde lijm aan de onderkant had gezien. Op de verschoten kaft stond: DE WACHTERS: MYTHE IN HET EUROPA VAN DE MIDDELEEUWEN, DOOR DANIËL GRIGORI.

Haar hand ging automatisch naar de lichtgrijze kaft. Ze deed haar ogen dicht, omdat het boek haar aan Penn deed denken, die nooit dood had mogen gaan. En omdat de foto die aan de binnenkant van de kaft van het boek geplakt zat het eerste was wat haar ervan had overtuigd dat wat Daniël haar over hun geschiedenis had verteld misschien wel eens waar kon zijn.

Het was een foto die in een ander leven genomen was – in Helston, Engeland. En ook al had het natuurlijk eigenlijk nooit gekund, toch leed het geen enkele twijfel: de jonge vrouw op de foto was Lucinda Price.

‘Waar heb je dat gevonden?’ vroeg Luce.

Haar stem moest iets verraden hebben, want Shelby zei: ‘Waarom is dat stoffige boek zo belangrijk?’

‘Het is heel kostbaar. Het is ons enige aanwijzingspunt,’ zei Gaby. ‘Sophia heeft een keer geprobeerd het te verbranden.’

‘Sophia?’ Luce’ hand vloog naar haar hart. ‘Heeft juffrouw Sophia geprobeerd… De brand in de bibliotheek? Heeft zij die aangestoken?’ De anderen knikten. ‘Zij heeft Todd dus vermoord,’ zei Luce verdoofd.

Dus het was Luce’ schuld helemaal niet geweest. Weer een leven dat door Sophia was vertrapt.

‘En op de avond dat jij het haar liet zien is ze bijna bezweken, zo erg schrok ze ervan,’ zei Roland. ‘We waren allemaal geschrokken, en opgelucht dat jij het nog kon navertellen.’

‘We hebben het erover gehad dat Daniël me had gekust,’ herinnerde Luce zich blozend. ‘En over het feit dat ik dat overleefd had. Was juffrouw Sophia daar soms zo verbaasd over?’

‘Onder andere,’ zei Roland. ‘Maar er staat nog veel meer in dat boek dat Sophia liever voor jou verborgen had gehouden.’

‘Lesgeven was niet echt iets voor haar, hè?’ zei Cam.

‘Wat mocht ik volgens haar dan niet weten?’

Alle engelen draaiden zich om om Daniël aan te kijken.

‘Gisteravond hebben we je verteld dat niemand van de engelen zich nog herinnert waar we na de Val terecht zijn gekomen,’ zei Daniël.

‘O ja, dat. Hoe kan dat eigenlijk?’ zei Shelby. ‘Je zou toch zeggen dat zoiets wel enige indruk in je grijze brij achterlaat.’

Cam liep rood aan. ‘Probeer jij maar eens negen dagen lang te vallen, door allerlei verschillende dimensies heen, over een afstand van miljarden kilometers, waarna je dan op je gezicht op de grond terechtkomt, je je vleugels breekt, met een hersenschudding god weet hoe lang doorrolt en dan decennia lang door de woestijn dwaalt op zoek naar een aanwijzing voor wie of wat of waar je ook bent. En dan hebben we het nog een keer over die grijze brij.’

‘Zo, dus daar zitten wat pijnpuntjes,’ zei Shelby met haar psychiaterstem. ‘Als ík een diagnose zou moeten stellen…’

‘Nou, je weet in elk geval nog wel dat er een woestijn in voorkwam,’ zei Miles diplomatiek, en daarmee maakte hij Shelby aan het lachen.

Daniël draaide zich om naar Luce. ‘Nadat ik jou in Tibet was kwijtgeraakt, heb ik dat boek geschreven… maar nog vóór ik je in Pruisen weer gevonden had. Ik weet dat je dat leven in Tibet hebt opgezocht, omdat ik je daarheen gevolgd ben, dus misschien begrijp je dat ik, doordat ik jou steeds kwijtraakte, jarenlang onderzoek ben gaan doen om een manier te vinden om deze vloek te verbreken.’

Luce sloeg haar ogen neer. Door haar dood in Tibet had Daniël zich regelrecht van een klif gestort. Ze was bang dat dat nog een keer zou gebeuren.

‘Cam heeft gelijk,’ zei Daniël. ‘Niemand van ons weet nog waar we terechtgekomen zijn. We hebben door de woestijn gedwaald tot het geen woestijn meer was, we hebben over vlakten, door dalen en over zeeën gedwaald totdat díé in woestijn overgingen. Pas toen we elkaar langzaam maar zeker terugvonden en de puzzelstukjes van het verhaal in elkaar pasten, herinnerden we ons dat we ooit engel geweest waren.

Maar er waren wel overblijfselen van onze Val; drie dingen die de mens aantrof en die men bewaard heeft omdat men dacht dat het schatten of geschenken waren – dat denken ze althans – van een god waar zij niets van begrijpen. De overblijfselen hebben heel lang in een tempel in Jeruzalem begraven gelegen, maar tijdens de kruistochten zijn ze gestolen en naar allerlei verschillende plaatsen meegenomen. Niemand van ons wist waarnaartoe. Ik heb me tijdens mijn onderzoek geconcentreerd op de middeleeuwen, en in een soort theologische zoektocht naar de relikwieën zo veel mogelijk bronnen onderzocht. Men vermoedt dat als deze drie voorwerpen bemachtigd kunnen worden en op de Sinaïberg kunnen worden samengebracht…’

‘Waarom op de Sinaïberg?’ vroeg Shelby.

‘Daar zijn de kanalen tussen de Troon en de Aarde het dichtstbij,’ legde Gaby uit, terwijl ze haar haar naar achteren zwaaide. ‘Daar heeft Mozes de Tien Geboden ontvangen, daardoor komen de engelen binnen als ze boodschappen van de Troon moeten overbrengen.’

‘Beschouw het maar als de dorpskroeg van God,’ voegde Arriane eraan toe, en ze gooide een zachte bal zo hoog de lucht in dat hij tegen een plafondlamp aan kwam.

‘Maar voor je het vraagt,’ zei Cam, terwijl hij heel nadrukkelijk alleen naar Shelby keek, ‘de Sinaïberg is niet de oorspronkelijke locatie van de Val.’

‘Dat zou veel te gemakkelijk zijn,’ zei Annabelle.

‘Als de overblijfselen allemaal op de Sinaïberg bij elkaar gebracht zijn,’ zei Daniël, ‘dan zal, in theorie, de locatie van de Val onthuld worden.’

‘In theorie,’ zei Cam spottend. ‘Moet ik nou weer degene zijn die gaat zeggen dat er nog wel iets valt af te dingen op Daniëls onderzoek?’

Daniël klemde zijn kaken op elkaar. ‘Heb jij een beter idee dan?’

‘Vind je niet’ – Cam verhief zijn stem – ‘dat jouw theorie wel erg veel nadruk legt op de gedachte dat deze overblijfselen meer zijn dan alleen maar een gerucht? Wie zegt dat ze inderdaad kunnen wat ze zouden moeten kunnen?’

Luce bekeek het groepje engelen en demonen eens goed: het waren haar enige bondgenoten in deze queeste die bedoeld was om Daniël en haar te redden… en de wereld. ‘Dus die onbekende locatie is de plek waar wij precies over negen dagen moeten zijn?’

‘Over minder dan negen dagen,’ zei Daniël. ‘Over precies negen dagen is het al te laat. Dan is Lucifer er al, samen met de hele horde engelen die uit de Hemel verstoten zijn.’

‘Maar als het ons lukt om eerder op de locatie van de Val te zijn dan Lucifer,’ zei Luce. ‘Wat gebeurt er dan?’

Daniël schudde zijn hoofd. ‘Dat weten we niet echt. Ik heb nog nooit iemand over dit boek verteld, omdat ik niet wist waar het op uit zou draaien, en aangezien jij er niet was om jouw aandeel voor je rekening te nemen…’

‘Míjn aandeel?’ vroeg Luce.

‘Dat we nog niet echt goed begrijpen…’

Gaby stootte Daniël met haar elleboog aan, zodat hij zijn mond hield. ‘Hij bedoelt dat het allemaal vanzelf duidelijk zal worden.’

Molly sloeg zich tegen haar voorhoofd. ‘O ja? Wordt het allemaal vanzelf duidelijk? Meer weten jullie zelf niet? Dat is alles waar jullie op afgaan?’

‘Dat ja, en op het feit dat jij heel belangrijk bent,’ zei Cam tegen Luce. ‘Jij bent het schaakstuk waar hier om gevochten wordt.’

‘Hoezo?’ fluisterde Luce.

‘Hou je mond,’ zei Daniël tegen Cam. Toen richtte hij zijn aandacht weer op Luce. ‘Luister maar niet naar hem.’

Cam snoof, maar niemand sloeg er acht op. Zijn minachting bleef gewoon als een ongenode gast in de kamer hangen. De engelen en demonen deden er het zwijgen toe. Niemand was van plan om ook maar iets los te laten over Luce’ rol bij het tegenhouden van de Val.

‘Dus al deze informatie en die hele zoektocht,’ zei ze, ‘staan in dat boek?’

‘Min of meer,’ zei Daniël. ‘Ik moet me alleen nog even in de tekst verdiepen om te weten waar we moeten beginnen.’

De anderen maakten aan de tafel plaats voor Daniël. Luce voelde de hand van Miles langs haar arm strijken. Ze hadden elkaar nog amper gesproken sinds ze met de Verkondiger was teruggekeerd.

‘Kan ik even met je praten?’ vroeg Miles heel zacht. ‘Luce?’

Door zijn gespannen blik moest Luce weer aan de laatste paar ogenblikken in de achtertuin van haar ouders denken, toen Miles haar spiegelbeeld had opgeroepen.

Ze hadden het nooit echt gehad over die keer dat ze op het dak bij haar kamer op de Kustschool met elkaar gezoend hadden. Miles begreep vast wel dat dat een vergissing was geweest, maar waarom kreeg Luce dan elke keer dat ze aardig tegen hem deed het gevoel dat ze hem aan het versieren was?

‘Luce.’ Gaby dook naast Miles op. ‘Niet om het een of ander,’ zei ze met een blik op Miles, ‘maar als je nog bij Penn langs wilt gaan, lijkt dit me er het beste moment voor.’

‘Goed idee.’ Luce knikte. ‘Dank je.’ Ze keek even verontschuldigend naar Miles, maar die trok alleen maar zijn honkbalpet dieper over zijn ogen en draaide zich om om iets tegen Shelby te fluisteren.

‘Ahum,’ kuchte Shelby verontwaardigd. Ze stond achter Daniël en probeerde over zijn schouder mee te lezen. ‘En Miles en ik dan?’

‘Jullie gaan terug naar de Kustschool,’ zei Gaby. Het was Luce nog nooit eerder opgevallen dat ze precies zo klonk als hun docenten op de Kustschool. ‘Jullie moeten Steven en Francesca voor ons waarschuwen. Het kan zijn dat we hun hulp nodig hebben, en jullie hulp trouwens ook. Vertel ze maar’ – ze haalde diep adem – ‘wat er gaande is. Dat het eindspel gespeeld gaat worden, zij het niet op de manier zoals wij gedacht hadden. Vertel hun alles maar. Zij weten wel wat ze moeten doen.’

‘Prima,’ zei Shelby met een boze blik. ‘Jij bent de baas.’

‘Jodelahiehooo!’ Arriane zette haar handen aan haar mond. ‘Als, eh… Luce naar buiten wil, zal toch iemand haar uit dat raam naar beneden moeten helpen.’ Ze trommelde met haar vingers op tafel en keek schaapachtig. ‘Ik heb de ingang gebarricadeerd met bibliotheekboeken, voor het geval iemand van de bewaking van Zwaard & Kruis de behoefte zou voelen om ons te komen storen.’

‘Ik doe het wel.’ Cam had zijn arm al door die van Luce gestoken. Ze wilde nog protesteren, maar niemand van de andere engelen leek er bezwaar tegen te hebben. Daniël merkte het zelfs niet eens.

Bij de achteruitgang mimeden Shelby en Miles allebei ‘wees voorzichtig’ tegen Luce – de een wat feller dan de ander.

Cam liep met haar naar het raam. Zijn glimlach straalde hartelijkheid uit. Hij schoof het raam omhoog en samen keken ze naar buiten, naar de campus waar ze elkaar voor het eerst ontmoet hadden, waar ze goede vrienden waren geworden en waar hij haar zover gekregen had dat zij hem kuste. Het waren niet alleen maar slechte herinneringen…

Hij sprong als eerste door het raam, landde keurig netjes op de richel en stak een hand naar haar uit.

‘Mevrouw.’

Hij pakte haar stevig beet, zodat ze zich, terwijl hij van de richel naar beneden zweefde, heel klein en gewichtloos voelde. Binnen twee seconden waren ze twee verdiepingen lager. Hij hield zijn vleugels verstopt, maar toch bewoog hij heel sierlijk, alsof hij echt vloog. Ze kwamen zacht op het bedauwde gras neer.

‘Ik neem aan dat je niet op mijn gezelschap zit te wachten?’ zei hij. ‘Op de begraafplaats, bedoel ik, niet in het algemeen.’

‘Aha. Nee, dank je.’

Hij keek van haar weg en haalde toen een minuscuul zilveren belletje uit zijn zak. Het zag er heel oud uit en er stonden Hebreeuwse letters op. Hij gaf het haar. ‘Bel maar als je weer omhoog wilt.’

‘Cam,’ zei Luce, ‘wat is mijn aandeel in dit geheel?’

Cam stak zijn hand uit om haar wang aan te raken, maar bedacht zich toen toch. Zijn hand bleef in de lucht zweven. ‘Daniël heeft gelijk. Het is niet onze taak om je dat te vertellen.’

Hij wachtte niet op haar reactie, nee, hij boog gewoon zijn knieën en steeg op van de grond. Hij keek niet eens meer om.

Luce keek even over de campus uit en voelde hoe de bekende vochtige lucht van Zwaard & Kruis aan haar huid bleef plakken. Ze wist niet of deze sombere school met zijn reusachtige, lelijke neogotische gebouwen en zijn verdrietige, troosteloze tuinaanleg er nu anders uitzag of precies hetzelfde.

Ze slenterde de campus over, over het vlakke grasveld, langs het deprimerende gebouw waar de kamers van de leerlingen zich bevonden, naar het smeedijzeren hek van de begraafplaats. Daar bleef ze even staan. Ze kreeg kippenvel op haar armen.

De begraafplaats zag er nog steeds uit als een poel des verderfs midden op de campus, en rook ook zo. Het stof van de engelenveldslag was opgeruimd. Het was zo vroeg dat de meeste leerlingen nog lagen te slapen, en bovendien lag het toch niet erg voor de hand dat die op de begraafplaats zouden rondlopen, tenzij ze een taakstraf hadden. Ze ging door het hek naar binnen en liep tussen de scheefhangende grafstenen en de modderige graven door.

Penns laatste rustplaats bevond zich helemaal in de oostelijke hoek. Luce ging aan de voet van het stukje grond van haar vriendin zitten. Ze had geen bloemen bij zich en kende geen gebeden, dus legde ze haar handen maar op het koude natte gras, sloot haar ogen en stuurde een heel eigen boodschap naar Penn, al wist ze niet zeker of die haar wel ooit zou bereiken.

 

Luce kwam met een geërgerd gevoel terug bij het raam van de bibliotheek. Ze had Cam en zijn belletje heus niet nodig. Ze kon zelf wel op die richel komen.

Je kon probleemloos het laagste deel van het schuine dak op klauteren, en vandaar kon je een paar verdiepingen omhoogklimmen, tot ze bij de lange smalle richel kwam die onder de ramen van de bibliotheek liep. Die was ongeveer zestig centimeter breed. Terwijl ze over de richel kroop, hoorde ze de ruziënde stemmen van Cam en Daniël naar buiten drijven.

‘En als een van ons nu eens onderschept wordt?’ Cams stem klonk hoog en smekend. ‘Je weet dat we met z’n allen sterker staan, Daniël.’

‘Als we er niet op tijd zijn, maakt het niet uit hoe sterk we zijn. Dan worden we volledig weggevaagd.’

Ze kon zich helemaal voorstellen hoe ze er aan de andere kant van de muur bij zaten: Cam met zijn vuisten gebald en een felle blik in zijn groene ogen, Daniël onverstoorbaar en roerloos, met zijn armen over elkaar geslagen.

‘Ik verdenk je ervan dat je op eigen houtje gaat opereren.’ Cams stem klonk scherp.

‘We zijn hierover uitgesproken.’ Daniël sloeg geen andere toon aan. ‘We moeten ons opdelen; er zit niets anders op.’

De anderen waren stil; ze dachten waarschijnlijk hetzelfde als Luce. Ze kwam bij het raam en zag dat de twee engelen recht tegenover elkaar stonden. Cam en Daniël gedroegen zich precies als twee broers – zo erg zelfs dat er verder niemand tussen hen in durfde te komen staan.

Luce greep de vensterbank vast. Ze voelde zich best een beetje trots – al zou ze dat nooit toegeven – dat ze zonder hulp de bibliotheek had weten te bereiken. Waarschijnlijk zou het de engelen niet eens opvallen. Ze zuchtte en liet één been naar binnen glijden. Op dat moment begon het raam te trillen.

Het glas rammelde in de sponning en de vensterbank trilde zo hevig in haar handen dat ze daardoor bijna van de richel werd gesmeten. Ze hield zich nog steviger vast en voelde de vibraties in haar hele lichaam, bijna alsof haar hart en ziel ook meetrilden.

‘Een aardbeving,’ fluisterde ze. Net op het moment dat ze haar greep op de vensterbank dreigde te verliezen, gleed haar voet van de richel.

‘Lucinda!’

Daniël stormde naar het raam toe. Hij wist zijn handen om die van haar te slaan. Cam was er ook, met één hand onder Luce’ schouders en de andere tegen haar achterhoofd. Toen de twee engelen haar door het heen en weer schuddende raam trokken, golfden de boekenkasten en flakkerden de lampen in de bibliotheek. Meteen daarna gleed de ruit uit de sponning en viel in duizend glasscherven kapot.

Ze keek naar Daniël, in de hoop dat hij wist wat er gaande was. Hij hield haar polsen nog steeds stevig vast, maar zijn ogen waren al langs haar heen gedwaald, naar buiten. Hij tuurde de hemel af, die boos en grijs geworden was.

Maar veel erger dan dat alles was de trilling die ín Luce na-ijlde, en waardoor ze het gevoel kreeg dat ze geëlektrocuteerd was. Het leek wel een eeuwigheid te duren, maar in werkelijkheid waren het slechts vijf of hooguit tien seconden – in elk geval lang genoeg voor Luce, Cam en Daniël om met een bonk op de stoffige houten vloer van de bibliotheek neer te komen.

Toen hield het trillen op en werd de wereld doodstil.

‘Wat was dat in vredesnaam?’ Arriane stond op van de grond. ‘Zijn we soms zonder dat ik daar iets van wist naar Californië doorgestapt? Niemand heeft mij verteld dat er in Georgia ook breuklijnen zijn!’

Cam trok een lange glasscherf uit zijn onderarm. Luce slaakte geschrokken een kreet toen ze zag dat er helrood bloed over zijn elleboog stroomde, maar aan zijn gezicht was niet te zien dat hij pijn had. ‘Dat was geen aardbeving. Dat was een seismische verschuiving in de tijd.’

‘Een wát?’ vroeg Luce.

‘De eerste van vele.’ Daniël keek door het kapotte raam naar buiten en zag een witte wolk langs de inmiddels blauwe lucht schuiven. ‘Hoe dichterbij Lucifer komt, hoe sterker die zullen worden.’ Hij keek even naar Cam, die instemmend knikte.

‘Tiktak, mensen,’ zei Cam. ‘De tijd loopt. We moeten opschieten.’