3 DUISTER BERAAD

 

 

 

Roland werd met een akelig verloren gevoel wakker.

De heerlijke herinnering aan zijn liefde voor Rosaline gleed weg. Hij voelde aan zijn bonzende hoofd en realiseerde zich dat hij op de grond lag.

Hij rolde zich langzaam om en kwam overeind. Er deed iets gemeen pijn, maar niet iets wat niet na verloop van tijd vanzelf zou overgaan.

Hij keek omhoog naar het balkon. Vroeger was hij daar nog nooit vanaf gevallen. Waarschijnlijk had hij niet dat hele harnas moeten aantrekken. Hij begon stram te worden. Hoe vaak was hij al tegen deze muur opgeklommen, vol verwachting dat hij haar snel weer zou zien? Hoe vaak had Rosalines lange blonde haar hem gewenkt, net als de lokken van Rapunzel?

Normaal gesproken stond ze al op hem te wachten als Roland bij het balkon aankwam, dolblij om hem te zien. Dan riep ze met gesmoorde fluisterstem zijn naam en vloog in zijn armen. Ze voelde dan heel licht, heel teer aan, haar huid rook naar het rozenwater uit haar bad en haar lichaam gonsde bijna van de kracht van hun geheime liefde…

Roland schudde zijn hoofd. Nee, hun verkering was niet alleen maar rozengeur en maneschijn geweest. Eén duistere herinnering bezoedelde de rest.

Het was de laatste herinnering die hij aan haar had.

Het gebeurde in het derde seizoen van hun geheime omgang, toen de wereld om hen heen overging naar het najaar en het zomergroen wegbrandde in een overvloed aan vlammend rood en oranje.

Ze hadden plannen gemaakt om samen weg te lopen om niet alleen de regels van haar vader te ontvluchten, maar ook de vooroordelen van een samenleving die niet toestond dat de dochter van een edelman met een Moor trouwde. Roland was een week bij zijn geliefde weggebleven, onder het voorwendsel dat hij plannen moest maken voor hun nieuwe leven samen.

Maar dat was een leugen geweest. Hij was raad gaan vragen voor de echte problemen waar ze mee te maken zouden krijgen:

Zou ze nog van hem houden als ze het wist?

En:

Zou hij zijn ware aard voor haar geheim kunnen houden en haar toch gelukkig kunnen maken?

Er was echt maar één iemand geweest tot wie hij zich had kunnen wenden.

 

Hij vond Cam op de zuidelijkste punt van de eilanden die ooit Nieuw-Zeeland genoemd zouden worden. In die tijd waren beide eilanden nog volledig ongerept; er was nog geen mens geweest. De Maori zouden er pas over een halve eeuw aankomen, dus Cam had het hele land voor zichzelf.

Terwijl Roland erheen vloog, zag hij de dreigende kliffen, scherp als dolken, zoals hij ze nog nooit eerder had gezien. De wind trok verraderlijk aan zijn vleugels en smeet hem tussen de wolken. Tegen de tijd dat hij bij de uitgestrekte, ongerepte inham aankwam waar Cam zich verborgen hield voor het universum, rilde hij en was hij drijfnat.

Het water was als een spiegel voor de bergen, die begroeid waren met groene berkenbossen. Roland stak onder het vliegen de punt van een vleugel in het water en merkte dat dat ijskoud was. Hij rilde en vloog door.

Helemaal aan het eind van de inham landde hij op een leigrijze kei die voor een onvoorstelbaar hoge waterval lag, zo hoog dat het bovenste deel in mist was gehuld. Onderaan lag Rolands gevallen engelenbroeder, die het beukende water op zijn vleugels liet neerkomen.

Wat was Cam aan het doen? En hoe lang kwelde hij zichzelf hier al in deze watermartelkamer?

‘Cam!’

Roland riep zijn naam drie keer, gaf het toen op en liep het water in om zijn broer eruit te trekken. Toen Cam voelde dat hij werd aangeraakt, maaide hij met zijn armen en klampte zich vast aan de rotsen waarop hij gelegen had. Maar toen zag hij dat Roland het was en liet hij zich eruit trekken, zijn gezicht een en al argwaan.

Roland hees hen allebei op een rotsachtige richel achter de waterval. Het kostte hem veel moeite, en toen het gelukt was hijgde hij, was hij doornat en koud tot op het bot. De richel was smal, maar er was toch genoeg ruimte voor hen allebei, zodat ze op het vochtige steen konden gaan staan. Zo achter het bulderende water was het er griezelig stil.

Roland wankelde uitgeput achteruit, tot zijn vleugels tegen de rots aan kwamen, waarna hij zich naar beneden liet glijden en ging zitten.

‘Ga naar huis, Roland.’

Cams groene ogen stonden verdoofd en gedesoriënteerd. Hij werkte zich op een elleboog omhoog. Zijn naakte lichaam was één grote akelige blauwe plek van het onophoudelijke gebeuk van de waterval. Maar het ergste van alles waren wel zijn vleugels…

Die waren doorschoten met nieuwe gouden vezels. Roland zag onwillekeurig hoe mooi die in het licht van de maan schitterden.

‘Dus het is waar.’ Roland had gehoord dat Cam naar de kant van Lucifer was overgelopen.

Geen van beide demonen leek in staat het ritueel in acht te nemen waarmee normaal gesproken nieuwe leden altijd werden begroet. Ze moesten elkaar eigenlijk omhelzen en hun vleugelpunten tegen elkaar houden ten teken dat ze elkaar accepteerden, dat ze zich veilig en onder vrienden wisten.

Cam stond op, liep naar Roland toe en spoog hem in het gezicht. ‘Jij hebt de kracht niet om mij terug te halen. Laat Lucifer zelf maar komen als hij het gevoel heeft dat ik tekort ben geschoten.’

Roland veegde zijn gezicht af en krabbelde overeind. Hij stak zijn hand naar Cam uit, maar de demon deinsde achteruit.

‘Cam, ik ben hier niet naartoe gekomen om…’

‘Ik ben hiernaartoe gekomen omdat ik alleen wilde zijn.’ Cam liep naar een donkere hoek van de richel, waar Roland nu een stapeltje kleren en tassen zag liggen – Cams schamele bezittingen. Roland meende de rol perkament te herkennen die wel eens zijn huwelijkscontract kon zijn, maar Cam deed snel een haveloze mantel van schaapsvel om en stak het perkament in een diepe zak. ‘O, je bent er nog?’

‘Ik heb advies nodig, Cam.’

‘Waarover? Over het goede leven?’ Cams vuur was weer terug, maar het maakte een schelle indruk in dit bleke, schimmige spook dat voor Roland stond. ‘Zoek om te beginnen zelf maar eens een onbewoond eiland. Dit eiland is bezet, maar er zijn er vast nog veel meer.’ Hij gebaarde naar de wereld, naar Roland.

‘Ik hou van een sterfelijke vrouw,’ zei Roland heel langzaam. ‘Ik wil mijn leven rond haar inrichten.’

‘Jij hébt helemaal geen leven. Je bent een gevallen engel aan de andere kant. Je bent een demon.’

‘Je begrijpt best wat ik bedoel.’

‘Geloof mij nou: liefde is onmogelijk. Smeer ’m en bespaar jezelf een gebroken hart.’

Op dat moment realiseerde Roland zich dat het heel dom van hem was geweest om voor advies naar Cam te gaan. En toch had hij gewoonweg niet anders gekund. Cams liefdesgeschiedenis was geen succes geweest, maar hij begreep wel wat Roland doormaakte.

‘Misschien kun je me dan vertellen wat… wat ik níét moet doen.’

‘Goed dan,’ zei Cam, en hij haalde diep en huiverend adem. ‘Prima. Je moet jezelf níét verlagen door een leugen te volgen. Je moet mij níét vragen of ze nog van je zal houden als ze erachter komt wat je bent – zelfs de meest verliefde idioot weet daar het antwoord op. Niet dus. Dat kan ze niet. Je moet ook níét dromen dat je het voor haar geheim kunt houden. En je moet in de allereerste plaats, omwille van Lucifer, níét vergeten dat geen tempel op aarde je wil hebben, mocht je er toch voor kiezen om met dat arme schepsel in het huwelijk te treden.’

‘En toch geloof ik dat ik het tot een goed einde zal kunnen brengen, Cam.’

‘Geloof je dat dat meisje en jij eerlijk tegen elkaar zijn?’

‘Ja, we zijn ontzettend dol op elkaar.’

‘En hoe luidt haar kijk op de eeuwigheid?’

Roland zweeg even.

‘Je gaat me toch niet vertellen dat je dat niet weet, hè? Prima, dan zal ik het je vertellen. De onbetwistbare waarheid over onze onsterfelijkheid luidt als volgt, Roland: stervelingen kunnen zich er helemaal niets bij voorstellen. Het jaagt ze angst aan. Die kennis zal haar de das omdoen – namelijk dat ze oud zal worden en dood zal gaan en dat jij jong zult blijven, en altijd even knap als je nu bent.’

‘Ik zou voor haar kunnen veranderen. Ik zou mezelf oud kunnen laten worden, er rimpelig uit gaan zien, verschrompelen en…’

‘Roland.’ Cam trok een zuur gezicht. ‘Dat is niks voor jou. Wie zij ook moge zijn, het is in elk geval makkelijker voor haar als je er nu een einde aan maakt, nu ze ongetwijfeld jong en welgevormd is en ze nog een andere partner kan vinden. Verspil haar beste jaren niet.’

‘Maar liefde moet toch op de een of andere manier mogelijk zijn. Het feit dat het Lilith en jou niet gelukt is betekent toch niet…’

‘We hebben het hier niet over mij.’

Ze stonden zwijgend te luisteren naar de echo van het vallende water om hen heen.

‘Prima,’ zei Roland op een gegeven moment, ‘maar hoe zit het dan met Daniël en Lu…’

‘Wat is er met hen?’ Cam brulde boven de waterval uit. Zijn gezicht liep rood aan, zo kwaad werd hij plotseling. ‘Als zij je rolmodellen zijn, ga je hun toch lekker om advies vragen?’ Hij schudde vol weerzin zijn hoofd. ‘We weten trouwens toch allemaal hoe het met hen zal aflopen.’

‘Hoe bedoel je?’

Nu richtte Cam zijn heldergroene ogen op Roland. En toen Roland merkte dat hij meewarig werd aangekeken, bloosde hij.

‘Uiteindelijk,’ zei Cam, ‘zal hij haar in de steek laten. Hij kan niet anders. Hij is geen partij voor deze vloek. Die zal hem overleven en hem de das omdoen.’

Rolands vleugels ruisten. ‘Dat zie je verkeerd. Je bent te close met Lucifer geworden…’

‘Je zit er volkomen naast,’ bulderde Cam, maar toen hij zich omdraaide, zag Roland het merkteken in zijn nek. De tattoo kwam net boven de hoge kraag van zijn mantel uit. Onmiskenbaar.

‘Draag je nu zijn teken?’ Rolands stem beefde. Hij had er zelf geen. En hij hoopte ook niet dat hij er ooit een aangeboden zou krijgen. Lucifer brandmerkte alleen bepaalde demonen; demonen met wie hij een speciale relatie wilde.

‘Cam, je kunt toch niet…’

Cam pakte Rolands gezicht met zijn hand vast en hield het stevig beet. Ze stonden heel dicht bij elkaar, in een intieme houdgreep. Roland wist niet meer of ze nu vrienden of vijanden van elkaar waren.

‘Wie is naar wie toe gekomen om advies te vragen, Roland? We hebben het hier niet over mij en over hoe ik me gedraag. We hebben het over jou en de zielige liefdesgeschiedenis waar jij een einde aan moet maken.’

‘Er moet toch een manier zijn om…’

‘Wees nou eerlijk: je was nooit naar mij toe gekomen als je het antwoord niet al wist.’

 

Van alles wat Cam hem die dag bij de waterval had verteld, waren zijn afscheidswoorden nog wel het hardst aangekomen. Ja, Roland had het antwoord waarnaar hij op zoek was al geweten. Hij had alleen gehoopt dat iemand hem iets anders zou vertellen, zodat hij niet hoefde te doen waar hij zo tegen opzag.

Toen hij terugging om het haar te vertellen, leek Rosaline het al te weten. Hij klom naar haar balkon, maar ze snelde niet toe om hem te kussen. Zodra hij haar kamer binnenkwam, verstrakte haar gezicht van de argwaan.

‘Ik bespeur een verandering bij je.’ Haar stem was koud van angst. ‘Wat is er?’

Rolands lichaam deed pijn toen hij zag hoe verdrietig ze was. Hij wilde niet tegen haar liegen, maar hij kon de juiste woorden niet vinden.

‘O, Rosaline, ik zou je zoveel moeten vertellen…’

Toen dacht Rosaline aan zijn welbespraakte gedichten en vroeg ze op strenge toon: ‘Antwoord me met één woord. Hoe ziet onze toekomst eruit?’

Dat was inmiddels meer dan duizend jaar geleden. En nog kromp Roland ineen als hij dacht aan wat hij toen tegen haar had gezegd. Hij wilde dat hij deze herinnering en het moment dat erbij hoorde kapot kon slaan. Maar het was nu eenmaal gebeurd. En je kon het verleden niet veranderen.

Hij had Rosaline haar ene woord gegeven:

‘Vaarwel.’

Hij had willen zeggen: ‘Eeuwigheid.’

Maar Cam had de waarheid gesproken: tussen een vrouw en een gevallen engel was geen eeuwigheid mogelijk.

Nog voordat zij hem had kunnen smeken om niet weg te gaan, was hij al gevlucht. Hij dacht dat hij heel dapper was. Maar het leven had hem inmiddels geleerd dat hij dat niet was geweest. Hij was er kapot van en hij was bang.

Daarna had Roland haar nog maar één keer gezien: twee weken later, toen hij buiten het zicht van haar kasteelraam had gezweefd en gezien had hoe zijn liefste een uur lang had liggen huilen.

Daarna had hij gezworen dat hij nooit meer iemand verdriet zou doen in de liefde. En toen was hij verdwenen.

Hij ging ernaar leven.

Roland veegde iets van zijn wang en zag tot zijn stomme verbazing dat het een traan was. Hij had al miljoenen zilte druppels van andere wangen geveegd, maar hij kon zich niet heugen dat hij zelf ooit gehuild had.

Hij dacht aan Lucinda en Daniël, aan hun eeuwige toewijding aan elkaar. Zij liepen niet voor hun fouten weg, en in de loop der eeuwen hadden ze er heel wat gemaakt. Zij keerden juist terug naar die fouten en verdiepten zich erin tot er in dit laatste leven eindelijk iets op zijn plaats viel, toen zij als Lucinda Price gereïncarneerd was. Dat was de reden waarom zij haar verleden in was gevlucht, om de oplossing voor de vloek te vinden. Met als doel dat Daniël en zij bij elkaar konden blijven.

Ze zouden altijd bij elkaar zijn. Ze zouden altijd elkaar hebben, wat er ook gebeurde.

Roland had niemand.

Hij kwam zwijgend overeind en legde zelf een Valentijnsgelofte af. Hij zou de muur naar Rosaline opnieuw beklimmen en zichzelf verlossen op de enige manier die hij kon bedenken.