4 HAND IN HANDSCHOEN

 

 

 

Even één ding over de middeleeuwen: de sterren waren echt waanzinnig.

De hemel werd niet gehinderd door de lichtjes in een stad en was een glinsterend landschap van melkwegstelsels – echt zo’n soort hemel waar Shelby het liefst onder wakker bleef liggen om er heel lang naar te kijken. Vlak voor zonsondergang had de zon zich eindelijk door de grijze winterwolken heen weten te branden en nu wemelde het donkere schildersdoek boven haar van de sterren.

‘Dat is de Grote Beer, hè?’ vroeg Miles, en hij wees naar een fonkelende boog in de lucht.

‘Al sla je me dood.’ Shelby haalde haar schouders op, maar ze boog wel wat dichter naar hem toe om zijn vinger met haar ogen te kunnen volgen. Ze kon zijn huid ruiken – vertrouwd en een beetje citroenig. ‘Ik wist niet dat jij aan astronomie deed.’

‘Ik ook niet. Nooit gedaan ook. Maar er is iets met die sterren vanavond… of misschien sowieso wel met de hele avond. Alles voelt zo bijzonder. Begrijp je wat ik bedoel?’

‘Ja,’ fluisterde Shelby, helemaal gefascineerd door de hemel, waar ze anders nooit een gedachte aan wijdde. Ze voelde zich op een vreemde manier heel dicht bij die hemel. Heel dicht bij Miles ook. ‘Ja, ik begrijp het.’

Toen ze eenmaal besloten hadden nog een nacht te blijven, had Shelby strijdlustig een deken en een stuk touw weten te bemachtigen – met behulp van vaardigheden die ze zich vroeger in de achterbuurt waar ze woonde had eigengemaakt –, en daarmee had ze een bijna elegante tent gefabriceerd. Net als veel andere feestgangers die hier op bezoek waren, hadden Miles en zij hun tentje opgezet op een hoge groene helling buiten de stadsmuren. Miles had zelfs wat brandhout gevonden, hoewel ze geen van beiden ook maar enig idee hadden hoe je zonder lucifers een vuurtje moest maken.

Het was hier eigenlijk wel leuk. Ja, er kwamen vreemde coyotegeluiden uit het bos, maar Shelby hielp zichzelf herinneren dat ze op de Kustschool ’s nachts ook wel eens datzelfde schelle gekrijs hoorde. Miles en zij bleven gewoon dicht bij elkaar en als er wilde beesten uit het bos kwamen, verstopten ze zich gewoon achter een paar dikke middeleeuwers.

Vlak bij de weg was een speciale feestmarkt ingericht, dus toen ze de tent hadden opgezet, gingen ze allebei een kant op. Miles had als taak om wat te eten te scoren en Shelby zou op zoek gaan naar Valentijnscadeautjes, die ze dan de volgende dag aan Luce en Daniël konden geven. Daarna zouden ze elkaar weer treffen in het kampement en onder de sterren eten.

In het uur voor zonsondergang waren de kooplui van de stad naar buiten verkast. De avondmarkt was heel anders dan de dagmarkt binnen de stadsmuren, waar je alledaagse artikelen als stof en graan kon kopen. Shelby begreep dat de avondmarkt speciaal voor deze gelegenheid was georganiseerd; voor Valentijnsdag, want dan was het in de stad druk met kooplieden die van ver kwamen en met andere bezoekers.

Het grasveld stond vol met opgezette tenten, waarvan vele tevens als ruilcentrum dienstdeden. Shelby had niet veel in de aanbieding, maar ze slaagde er toch in haar felrode haarelastiek te ruilen voor een kanten kleedje in de vorm van een hart. Dat wilde ze aan Luce geven, ‘van Daniël’.

Ze had ook met alle plezier een enkelband van hennep, die ze een keer van Phil op een afspraakje op de Kustschool had gekregen, geruild voor een leren schede voor een dolk, waarvan ze dacht dat Daniël die wel leuk zou vinden. Koop maar eens een cadeautje voor een jongen – hartstikke moeilijk.

Shelby hechtte totaal geen waarde aan het elastiek en de enkelband, maar de kooplui vonden ze maar wat exotisch. ‘Welke alchemistische substantie zorgt ervoor dat hij uitrekt, maar wel zijn vorm behoudt?’ vroegen ze haar, terwijl ze het elastiek bestudeerden alsof het een kostbare edelsteen was. Shelby onderdrukte haar lach, want de middeleeuwse martelwerktuigen waren geen moment uit haar gedachten.

Zoals altijd na het shoppen kreeg Shelby vreselijke trek. Ze hoopte dat Miles ergens wat lekkers had weten te scoren. Ze liep snel over het drukke grasveld naar hem toe, maar toen doemde er een wazige gedachte in haar hoofd op: vergat ze niet iets?

‘O, wat een mooie kap!’ Voor haar stond een blonde vrouw met een brede glimlach. Ze aaide de kanten sluier van de nonnenkap die Shelby die ochtend van de kar had gepikt. ‘Is dat er een van de meesterkleermaker?’

‘Eh… van wie?’ Shelby’s schuldbewuste blos kroop omhoog naar de punten van haar gestolen kap.

‘Hij staat daar verderop met zijn kraam.’ De vrouw wees naar een tent, van stijf wit doek, een meter of drie verderop. ‘Henry heeft drie zussen, allemaal fantastische naaisters. Het grootste deel van het jaar zijn ze alleen met hun naalden in de weer voor de aankleding van de mysteriespelen van de kerk, maar voor een feest weten de meisjes altijd nog wel iets kleins en bijzonders te maken. Echt adembenemend mooi, wat ze maken.’

De tentflappen waren open en daar, onder een luifel, stond de gezette man op wiens kar Miles en zij die ochtend hadden willen springen, bij wijze van goederentrein. De man die de pet van Miles had opgeraapt. Er was een kleine drom mensen omheen komen staan, die o’s en ah’s slaakten en iets stonden te bewonderen wat blijkbaar heel bijzonder was. Shelby moest tegen de andere feestgangers aan duwen voordat ze het voorwerp kon zien dat al die hongerige ogen trok:

Een helblauwe pet van de Dodgers.

‘Bewondert u toch vooral de schitterende verf van dit vizier van stijf boekbinderslinnen!’ Henry de kleermaker ging helemaal op in zijn verkooppraatje, alsof de pet altijd al tot zijn collectie had behoord, alsof hij hem hoogstpersoonlijk had vervaardigd. ‘Hebt u ooit zulke steken gezien? Volkomen regelmatig, op het onzichtbare af!’

‘En als een zwaard door dat vilt heen snijdt, Henry, wat dan?’ joelde een man. De menigte begon te smiespelen dat het vizier misschien toch niet het meest onoverwinnelijke artikel in Henry’s collectie was.

‘Domkoppen!’ riep Henry. ‘Dit vizier is geen wapenrusting, maar iets wat je draagt omdat het zo mooi staat. Je kunt toch ook iets puur en alleen maken omdat het mooi is om naar te kijken en omdat het je blij maakt?’

De feestgangers joelden, maar Shelby’s hart hamerde in haar keel, want ze wist wat haar te doen stond.

‘Ik koop die pet!’ riep ze plotseling.

‘Hij is niet te koop,’ zei Henry.

‘Natuurlijk is hij wel te koop,’ zei Shelby, en ze zette haar zenuwen over haar vreselijke Engelse accent van zich af, duwde een paar geschrokken mensen opzij, duwde alles opzij, behalve haar vastberadenheid om die pet in handen te krijgen. Die was belangrijk voor Miles, en Miles was belangrijk voor haar. ‘Hier,’ riep ze, ‘neem mijn kap ervoor terug. Mijn eh… mijn vader heeft hem vanochtend voor me gekocht, maar hij eh… past me niet goed.’

Henry keek op en Shelby voelde dat ze in paniek begon te raken; hij zou toch niet weten dat zij de kap gestolen had? Maar toen hij zijn hoofd naar Shelby scheef hield, leek het niet eens tot hem door te dringen dat de kap ooit van hem geweest was. ‘Ja, want je oren steken eronder uit. Maar die kap alleen is niet genoeg.’

Hè? Ze had helemaal geen grote oren! Shelby wilde Henry lik op stuk geven, maar herinnerde zich gelukkig op tijd waarom ze hier was.

‘Kom op, zeg! Die kap is hartstikke oud, de stof is verschoten!’ Ze wees met een beschuldigende vinger. ‘En wat voor iets slechts betekenen die letters die op de voorkant geblazoeneerd staan?’

‘Zijn dat letters?’ vroeg iemand uit het publiek.

‘Ik kan niet lezen,’ zei iemand anders.

En het was wel duidelijk dat Henry ook niet kon lezen. ‘Wat ze betekenen?’ vroeg hij. ‘Ik dacht dat ze alleen ter versiering waren.’ Toen herinnerde hij zich dat hij net beweerd had dat hij de pet zelf had gemaakt, en zei er snel achteraan: ‘Ik heb het ontwerp van een heer gekregen die ik toevallig tegenkwam.’

‘Die letters zijn het teken van de duivel!’ improviseerde Shelby, en hoe meer zelfvertrouwen ze kreeg, hoe luider haar stem werd. ‘Die uitsteeksels vormen zijn teken, zijn herkenningsteken.’

De menigte hapte naar adem en drong nog wat verder naar voren. De geur van al die mensen bezorgde Shelby het gevoel dat ze geen adem meer kreeg.

Henry hield de pet een eind van zich af. ‘O ja, is dat zo? Waarom wil jij hem dan zo graag hebben?’

‘Waarom denkt u? Ik ga hem vernietigen, uit naam van alles wat heilig en goed is in deze wereld.’

Er steeg een goedkeurend gemompel uit het publiek op.

‘Ik ga hem verbranden en de wereld van dit kwade teken verlossen!’ Ze begon het nu echt leuk te vinden.

Een paar mensen in het publiek juichten zwakjes.

‘Ik ga de mensheid beschermen tegen de vloek van deze kap!’

Henry krabde zich eens op het hoofd. ‘Maar het is toch gewoon een kap, of niet?’

De mensen die om Shelby heen stonden draaiden zich om om naar haar te kijken. ‘Eh… ja, maar… ik wilde u er alleen van verlossen.’

De kleermaker keek naar de kap die ze in haar hand hield en trok zijn linkerwenkbrauw op. ‘Dat handwerk komt me bekend voor,’ mompelde hij. Toen keek hij weer naar Miles’ pet. ‘Eerlijk oversteken?’

Shelby stak hem de kap met de sluier toe. ‘Eerlijk oversteken.’

De man knikte en de uitwisseling vond plaats. Miles’ geliefde pet van de Dodgers voelde als puur goud, en Shelby wist niet hoe snel ze weer bij hun tent moest komen. O, wat zou hij blij zijn! Ze vloog het grasveld over, langs de minstrelen die verdrietige en eenzame liederen zongen, langs kinderen die tikkertje speelden, en toen zag ze al snel de contour van Miles’ schouders in het donker.

Alleen was het niet donker.

Miles had uitgevogeld hoe je een vuur moest maken! En boven de vlammen zat hij worstjes te roosteren die aan een vork waren geprikt. Toen hij naar haar opkeek en glimlachte, verscheen er een piepklein kuiltje in zijn linkerwang, dat haar nog nooit eerder was opgevallen. Shelby voelde zich duizelig worden. Misschien kwam het doordat ze dat hele eind gerend had. Of misschien kwam het door de warmte van het vuur.

‘Honger?’ vroeg Miles.

Ze knikte, zo zenuwachtig over het goede nieuws dat ze zijn pet terug had dat ze niet wist hoe ze het moest vertellen. Ze hield de pet achter haar rug en was opeens heel onzeker over alles. Over haar houding, haar cadeau, haar wijde middeleeuwse kleren. Maar dit was Miles, zeg; hij zou nooit over haar oordelen. Waarom voelde ze zich dan opeens zo zenuwachtig?

‘Dat dacht ik wel. Hé, waar is je kap?’

Bespeurde ze daar een vleugje spijt in zijn stem? Zat haar haar voor geen meter? Nu had ze niet eens meer haar elastiek om er een staart van te maken.

Ze werd rood. ‘Die heb ik geruild.’

‘O. Voor iets wat we aan Luce en Daniël kunnen geven?’

Met het licht dat van zijn gezicht kaatste zag Miles er tegelijk uit als haar beste vriend én als iemand die volkomen nieuw voor haar was. Iemand die ze heel graag wilde leren kennen, besefte ze.

‘Ja.’ Shelby voelde zich maar vreemd, zoals ze daar stond en met haar rare leeuwenmanen boven hem uittorende. Waarom had ze niet zulk haar als Luce, haar dat glad, glanzend en sexy en zo was? Haar dat jongens mooi vonden. Miles had het haar van Luce ook mooi gevonden. Hij zat Shelby nog steeds aan te staren. ‘Wat nou?’

‘Niks. Ga zitten. Ik heb cider, en er is brood.’

Shelby liet zich in het gras naast Miles vallen, en deed daarbij haar best om zijn pet in de plooien van haar jurk te verstoppen. Ze wilde hem de pet op het juiste moment geven, bijvoorbeeld als haar maag eindelijk niet meer knorde. Hij schoof een sissend worstje op een dikke snee knapperig brood en gaf haar een gedeukte tinnen beker met cider. Ze klonken en keken elkaar daarbij diep in de ogen.

‘Waar heb je dat allemaal gescoord?’

‘Jij denkt zeker dat je de enige bent die kan onderhandelen? Voor dat brood moest afscheid ik nemen van twee prima veters, dame, dus eet op.’

Shelby nam een hap, een slok cider en was blij dat Miles niet naar haar leeuwenmanen staarde. Hij keek naar het uitgestrekte tentenkamp dat helemaal tot aan de stad liep, naar de rook van honderd kampvuurtjes die zich in de lucht met elkaar vermengde. Ze voelde zich warmer en gelukkiger dan ze zich in lange tijd had gevoeld.

Miles had zijn brood al op voordat Shelby zelfs maar een tweede hap had kunnen nemen. Hij slikte. ‘Weet je, die hele mythe van Luce en Daniël, met hun onmogelijke liefde, met die vloek die niet verbroken kan worden, met hun noodlot en alles… Toen we daar op school net over hadden gehoord en zelfs toen ik Luce had leren kennen, vond ik het allemaal maar…’

‘Grote onzin?’ onderbrak Shelby hem. ‘Zo dacht ik er althans wel over.’

‘Ja, eigenlijk wel,’ gaf Miles toe. ‘Maar de laatste tijd ben ik daar toch wel anders over gaan denken, doordat ik samen met jou door de Verkondigers ben gegaan, doordat ik gezien heb wat deze wereld allemaal nog meer te bieden heeft, doordat ik in Jeruzalem Daniël heb ontmoet en gezien heb hoe anders Cam was toen hij verloofd was… Misschien bestaat echte liefde toch wel.’

‘Ja.’ Shelby dacht er kauwend over na. ‘Ja.’

Plotseling wilde ze Miles heel erg graag iets vragen. Maar ze was bang. En dan niet het soort bang dat je voelt als je buiten in een bos vol wilde dieren moet slapen, of het soort bang als je heel, heel ver van huis bent zonder te weten of je ooit nog de weg terug weet te vinden. Nee, dit was een rauw en kwetsbaar soort bang, van een hevigheid die haar aan het beven maakte.

Maar als ze het niet vroeg, zou ze het ook nooit weten. En dat was nog veel erger.

‘Miles?’

‘Ja?’

‘Ben jij ooit verliefd geweest?’

Miles trok een bruine grasspriet uit de grond en liet die tussen zijn handpalmen ronddraaien. Hij grijnsde even naar haar, en lachte toen gegeneerd. ‘Ik weet het niet. Ik bedoel… waarschijnlijk niet.’ Hij hoestte. ‘En jij?’

‘Nee,’ zei ze. ‘In de verste verte niet.’

Daarna leken ze allebei even niet te weten wat ze moesten zeggen. Ze bleven een poosje in gespannen stilzwijgen zitten. Soms vergat Shelby even dat het een gespannen stilzwijgen was, en voelde het net alsof ze gewoon gezellig met haar vriend Miles zat te zwijgen. Maar dan keek ze even stiekem naar hem en zag ze dat hij ook naar haar keek, met betoverend blauwe ogen, en dan voelde alles heel anders en werd ze opeens toch weer zenuwachtig.

‘Heb jij ooit gewild dat je in een ander tijdperk zou leven?’ zei Miles, om eindelijk op een ander onderwerp over te stappen. Het was net alsof iemand een enorme ballon van spanning had doorgeprikt. ‘Ik zou best een harnas willen dragen en een ridder willen zijn, dat werk.’

‘Mooie ridder zou jij zijn! Nee, ik niet, hoor. Ik zou hier lelijk uit de toon vallen. Geef mij de herrie van Californië maar.’

‘Ja, mij ook. Zeg, Shel?’ Hij liet zijn ogen over haar heen glijden. Ze had het warm, ook al sneed er een vlaag februariwind door haar ruwe wollen jurk. ‘Denk je dat het heel anders is als we straks terug zijn op de Kustschool?’

‘Natuurlijk is het dan heel anders.’ Shelby keek omlaag en plukte wat aan het gras. ‘Ik bedoel, dan zitten we in de kantine de Herald Tribune te lezen en streken te bedenken die we met de niet-Nephilijnen kunnen uithalen. Dan zitten we, zeg maar, niet meer uit middeleeuwse bronnen en zo te drinken.’

‘Dat bedoel ik niet.’ Miles draaide zich naar haar om. Hij trok haar kin met zijn vinger omhoog. ‘Ik bedoel: met jou en mij. Wij zijn hier anders. Ik vind het wel leuk zoals we hier samen zijn.’ Stilte. Een diepblauwe blik. ‘En jij?’

Shelby wist heus wel dat hij niet de Herald Tribune en zo bedoelde. Maar ze durfde niet te beginnen over wat hij dan wel bedoelde. Stel nou dat ze het verkeerd begrepen had? Hoe Miles en zij hier ook ‘waren’, zij was er in elk geval heel blij mee. Ze voelde de hele dag een soort tinteling als ze bij hem in de buurt was. Ze kon het niet goed uitleggen. Het gevoel verlamde haar tong.

Waarom kon hij niet gewoon haar gedachten lezen? (Niet dat het in haar hoofd minder verwarrend was.) Maar nee, Miles wachtte op antwoord van haar, dat veel te laat kwam, dat heel eenvoudig was, maar toch ook heel, heel ingewikkeld.

‘Tuurlijk.’ Shelby bloosde. Ze had even iets van afleiding nodig. Ze pakte de honkbalpet. Dan zou hij daar tenminste naar kijken, en niet naar haar rode wangen.

‘De reden dat ik vroeg waar je kap was,’ zei Miles nog voor ze hem de pet kon geven, ‘is omdat ik deze vanavond op de markt gevonden heb.’ Hij hield een paar lichtbruine leren handschoenen omhoog met een witte omgeslagen rand. Prachtig waren ze.

‘Heb je die gekocht? Voor mij?’

‘Ik heb ze geruild. Je had die handschoenenmaker moeten zien: hij flipte helemaal over een pakje kauwgum.’ Hij glimlachte. ‘Hoe dan ook, je had vandaag de hele dag van die koude handen, en ik dacht dat ze wel mooi stonden bij je kap.’

Shelby kon er niets aan doen. Ze begon keihard te lachen. Ze vouwde zich dubbel, sloeg op de grond en bulderde het uit. Het was heerlijk om al die opgepotte zenuwachtige energie los te kunnen laten, om die op de vooravond van Valentijnsdag de lucht in te kunnen sturen en gewoon lekker te lachen.

‘Je vindt ze lelijk.’ Miles klonk vreselijk teleurgesteld. ‘Ik weet dat het normaal gesproken niet je stijl is, maar ze waren dezelfde kleur als die kap en…’

‘Nee, Miles, dat is het niet.’ Shelby ging weer rechtop zitten en kalmeerde meteen toen ze zijn gezicht zag. Toen begon ze weer te lachen. ‘Ik heb de kap geruild voor deze.’ Ze hield de Dodgers-pet omhoog.

‘Dat meen je niet.’ Hij stak zijn hand naar de pet uit als een kind dat niet kan geloven dat de cadeautjes die onder de kerstboom liggen echt voor hem zijn.

Shelby hield de handschoenen zwijgend in haar handen. Miles hield de pet stevig in de zijne. Na een hele poos trok zij ze aan en zette hij hem op.

Met de pet stevig boven zijn blauwe ogen zag Miles er weer helemaal uit als de oude Miles, als de jongen die Shelby herkende van honderd lessen op de Kustschool, als de jongen met wie ze voor het eerst door de Verkondigers was gestapt, als de jongen die, zo realiseerde ze zich, haar beste vriend was.

De handschoenen waren prachtig. Van heel zacht leer en een heel verfijnd ontwerp. Ze pasten haar precies, bijna alsof Miles exact de vorm van haar handen kende. Ze keek op om hem te bedanken, maar toen ze zijn gezicht zag, deed ze dat toch maar niet.

‘Wat is er?’

Miles krabde aan zijn voorhoofd. ‘Kweenie. Zou je het erg vinden als ik die pet afzette? Ik realiseerde me vandaag dat ik je beter kon zien zonder, en dat het me eigenlijk wel beviel zo.’

‘Dat je míj beter zag?’ Shelby begreep niet waarom haar stem uitgerekend dit moment uitkoos om over te slaan.

‘Ja, jou.’ Hij pakte haar handen. Haar hartslag ging omhoog. Alles aan dit moment voelde heel belangrijk.

Er was maar één ding dat niet klopte.

‘Miles?’

‘Ja?’

‘Vind je het erg als ik die handschoenen uittrek? Ik vind ze heel mooi en ik ga ze ook zeker dragen, dat beloof ik je, maar op dit moment… ik eh… ik voel je handen niet.’

Miles trok haar heel voorzichtig de leren handschoenen uit, vinger voor vinger. Toen hij klaar was, legde hij ze op de grond en nam haar handen opnieuw in de zijne. Miles’ handen voelden sterk, geruststellend en op de een of andere manier volkomen nieuw, en daardoor verscheen er een grijns op haar gezicht die heel diep van binnenuit kwam. Op de tak van de laurierboom achter hen begon een nachtegaal te kwinkeleren. Shelby slikte. Miles haalde langzaam adem.

‘Weet je wat ik dacht toen Roland zei dat hij ons morgen terug naar huis zou sturen?’

Shelby schudde haar hoofd.

‘Ik dacht: dan kan ik deze Valentijnsdag doorbrengen op deze waanzinnig romantische plek met het meisje dat ik echt leuk vind.’

Shelby wist niet wat ze moest zeggen. ‘Je bedoelt toch niet Luce, hè?’

‘Nee.’ Hij keek in haar ogen en wachtte tot er iets gebeurde. Shelby werd weer duizelig. ‘Ik heb het over jou.’

In de zeventien jaar van haar leven was Shelby door een heleboel kikkers en een paar padden gekust. En elke keer als dit moment aanbrak, maakte de jongen het gebaar van de ultieme loser en zei: ‘Mag ik je nu kussen?’ Ze wist dat sommige meisjes dat beleefd vonden, maar Shelby vond het gewoon een ongelooflijke afknapper. Dan zei ze altijd maar iets sarcastisch terug, en dan was de stemming meteen bedorven. Ze was doodsbang dat Miles haar nu ook ging vragen of hij haar mocht kussen. En ze was tegelijkertijd doodsbang dat hij haar níét ging vragen of hij haar mocht kussen.

Gelukkig liet Miles haar niet al te veel tijd om doodsbang te zijn.

Hij boog zich heel langzaam naar voren en legde zijn hand tegen haar wang. Zijn ogen hadden de kleur van de sterrenhemel boven hen. Toen hij haar kin dichter naar de zijne trok en haar gezicht een heel klein beetje schuin hield, deed Shelby haar ogen dicht.

Hun lippen vonden elkaar in een zalige kus.

Heel eenvoudig, een paar zachte kusjes. Niks al te ingewikkelds; het was immers nog maar een beginnetje. Toen Shelby haar ogen opendeed en de blik in de zijne zag – de glimlach die ze net zo goed kende als die van haarzelf –, wist ze dat ze het mooiste Valentijnscadeau gekregen had dat er bestond. En dat had ze voor niks ter wereld willen ruilen.