4 DE LIEFDE VLIEGT UIT

 

 

 

In de schuur was niemand te bekennen.

De zon was ondergegaan.

Behalve een koud, dun reepje Toscaanse maan die door de open deur naar binnen scheen was het enige licht afkomstig van Arrianes vleugels. Die wierpen een zachte iriserende gloed op de dieren, die niet sliepen: de paarden hinnikten, de kippen liepen rusteloos in hun hok te klokken en de koeien lagen in het naar muskus ruikende hooi, hun uiers zwaar van de melk.

Zij voelden ook iets.

Arriane kreeg het heel benauwd – waar was Tess? Ze beende door de schuur op zoek naar aanwijzingen, maar vond alleen maar bewijzen van hun ruzie. De omgevallen melkemmers. Het verwarde stuk modderige hooi, waar ze geworsteld hadden. Als ze haar ogen dichtdeed, kon ze Tess nog steeds zien zoals ze haar het liefst zag, met een glimlach en een blos op haar wangen.

Arrianes adem veroorzaakte wolkjes voor haar gezicht. Ze keek hoe die oplosten in de ijskoude lucht. Ze wilde het uitschreeuwen, ze wilde alles tegenhouden wat zomaar verdween.

Het voorgevoel was zo sterk dat Arriane haar handen wrong en nog een keer de stallen door liep voor ze weer de lucht in vloog. Ze dacht weer aan de boze woorden die ze elkaar in het gezicht geslingerd hadden, en ze had spijt van alles wat ze ooit tegen Tess gezegd of gedaan had wat niet uit pure liefde voortkwam.

Daar.

De punt van haar vleugel streek langs een berg vochtig hooi, en ze bleef meteen stokstijf staan.

Wat was dat?

Arriane liet zich op haar knieën vallen. Haar vleugels gloeiden wit op en verlichtten de geschrokken dieren, die een en al oog waren en achteruitdeinsden naar een hoek van hun stal.

Er lag bloed op het hooi – een glanzende rode plas.

‘Tessriël!’

Arriane steeg op en tuurde verwoed de grond af om te kijken of ze nog ergens anders bloed van haar vriendin zag liggen. Ze vloog paniekerig rond en zocht alle hoeken en gaten van de schuur af. Ze schoot als een veldleeuwerik alle kanten op, maar vond niets.

Totdat ze zich door haar vleugels naar buiten liet dragen, helemaal naar de andere kant van de schuur.

Daar, vlak onder de open deur, zag ze een klein plasje bloed dat in het gras wegsijpelde. Ze ging er dichter naartoe en bleef er even boven zweven. Ze wilde het aanraken, maar…

Nee. Ze deed het niet.

Donkerrode bloeddruppels trokken van de plas weg en vormden een sliert van een paar centimeter lang, die in de richting van de Poolster leidde.

Tess was vertrokken. Maar wat was er met haar gebeurd?

Arriane ging laag boven de grond vliegen, op zoek naar kleine aanwijzingen. Hier en daar zag ze bloedvlekjes op de lange grassprieten, maar op een gegeven moment verdween het spoor helemaal, nadat ze de bedding van een kreek was overgestoken, en Arriane jammerde het uit, bang dat alles nu verloren was.

Maar toen vond ze het pad van haar vriendin toch weer, vlak bij een treurwilg.

Het bloed stroomde nog een meter of twintig door – het spoor werd breder en vertoonde een eind ervandaan ook nog spetters, alsof er een verse wond was veroorzaakt. Werd Tess door een vijand achternagezeten, die haar tijdens haar vlucht had verwond? Arriane maakte vaart, want ze wilde zo snel mogelijk tussen Tess en het kwaad dat haar iets kon aandoen zien te komen – wat dat ook voor kwaad mocht zijn.

Slechts één wezen kon een demon die volledig in zijn macht stond, achtervolgen en te grazen nemen. In haar zwartste fantasie zag Arriane Lucifer voor zich, met op zijn ogen de verschillende troebele laagjes, terwijl zijn fenomenale vleugels met de ranzige zwarte haren zich uitspreidden.

Maar zou Lucifer hier wel naartoe gekomen zijn om Tess met geweld terug de Hel in te dringen? Arriane had haar geliefde nooit oog in oog met haar meester zien staan, hoewel de beelden daarvan wel door haar hoofd spookten. Als zij erachter kwam dat Lucifer Tess daadwerkelijk iets had aangedaan, stond Arriane niet voor zichzelf in. Door de woede die ze in zich voelde aanzwellen, kon ze bijna niet meer vliegen.

Liefde zoals zij die voelde was dodelijk, zelfs voor een engel.

‘Tessriël!’ brulde ze weer over de eindeloze groene velden. Maar ze hoorde niets.

Aan de westelijke hemel vormden donderwolken een vuil scherm. Arriane hoopte maar dat Tess niet die kant op was gegaan. De regen zou alle geuren en sporen wegnemen, en er zo voor zorgen dat Arriane het spoor helemaal kwijtraakte.

Maar misschien was dat precies waar Tess op uit was.

Dus zou ze recht op de kern van de storm af koersen.

Arriane drukte haar vleugels plat. Ze concentreerde zich en verhoogde haar snelheid. Door de luchtturbulentie schudde ze heen en weer. Haar lichaam ging van links naar rechts, op en neer, tot ze drijfnat was, rilde en regen uitspuugde.

Op dat moment zag ze Tess. Ze lag op haar rug op de rand van een stenen landtong in de voetheuvels van de Dolomieten, niet ver van de plek waar Arriane voor het eerst het gevoel had gekregen dat er iets goed mis was.

Tess zag eruit alsof ze stervende was – maar engelen gingen niet dood, dus dat was onmogelijk. Ze sloeg op een onnatuurlijke manier met haar vleugels, opzij van haar lichaam. Er stroomde bloed uit, dat een plasje vormde op een platte rots onder haar. Ze was alleen.

Ze was alleen.

Arriane bevond zich een meter of dertig boven haar in de lucht, maar de dofzilveren gloed in Tess’ hand was ook van die hoogte goed te zien.

Maar wat moest Tess met een sterrenschot?

Arriane dook zo snel naar omlaag dat de wind in haar oren bulderde. Ze landde op een lichtgrijs rotsblok vlak bij Tess. Vóór haar wierpen haar vleugels een lichtkring, die het lichaam van Tess in een koel aureool omvatte. Ze zag het nu goed: het sterrenschot had de linkervleugel van de demon opengereten. Hij lag er niet helemaal af, maar de ooit zo krachtige koperkleurige vleugel hing nog maar aan een heel dun hemels vezeldraadje.

Woede laaide in Arriane op – ze zou degene die dit op zijn geweten had vermoorden. Toen keek ze naar Tess’ asgrauwe gezicht en naar haar ogen, die bijna dicht waren en waarmee ze naar haar opkeek.

En toen begreep ze het.

Er was niet iemand anders die dit op zijn geweten had. Deze wond, gemener dan welke wond ook, had ze zichzelf toegebracht.

Een paar uur daarvoor had Arriane nog gemijmerd over hoe zuiver de huid van een engel was, en dat daar geen enkel teken op achterbleef. Maar dat was niet helemaal waar – sommige dingen lieten blijvende littekens achter.

Lucifer kon dat met de inkt van zijn tatoeages.

Een met een sterrenschot toegebrachte verwonding kon dat ook – als de engel die al overleefde.

De vermenging van…

‘Tessriël, nee!’

De demon hield het sterrenschot in haar rechterhand en bracht het weer naar de wond, alsof ze de vergulde vleugel per se van haar lichaam wilde amputeren. Maar haar vingers beefden zo hevig dat het sterrenschot in een ander deel van de vleugel sneed. Uit het dikke gespierde middendeel spoot bloed. Pas op dat moment leek ze zich er rekenschap van te geven dat Arriane bij haar was.

‘Je bent terug.’ Haar stem was zo ijl als de berglucht.

‘O, Tessriël.’ Arriane sloeg haar handen tegen haar hart. ‘Hier zullen ze nooit meer van genezen.’

‘Dat was ook precies de bedoeling. Ik wilde iets waardoor ik me jou zou blijven herinneren.’

‘Zeg dat toch niet.’ Arriane liet zich op haar knieën vallen en kroop naar Tess toe. ‘Wat moet jij ook met een sterrenschot? Met Azazel onderhandelen? Dat kan niet zomaar!’

‘Dat kan wel, als je het maar hard genoeg wilt. Als ik jou niet kan krijgen, wil ik helemaal niets.’ Met een grimas op haar gezicht stak Tess het sterrenschot met een neerwaartse klievende beweging in haar verminkte vleugel. Dat gaf een geluid als van vlees dat uiteengescheurd werd, maar de vleugel lag nog steeds niet helemaal los. ‘Het is moeilijker dan je denkt.’

‘Hou op!’ schreeuwde Arriane, en ze schoot toe om het sterrenschot uit Tess’ handen te trekken.

In een flits richtte Tess het sterrenschot op haar. ‘Achteruit,’ zei ze zwak. ‘Je weet wat er gebeurt als je me aanraakt.’

Arriane keek aandachtig naar de gevallen engel van wie ze hield, die helemaal onder het bloed zat dat op haar, als ze het aanraakte, de uitwerking van vergif zou hebben.

Maar zelfs door die wetenschap liet Arriane zich niet tegenhouden. Tess móést weten dat ze niet alleen was, dat er iemand van haar hield.

De herinnering aan Tess die lachte, galmde in haar oren en verwarmde haar binnenste. En terwijl Arriane het beeld van Tess, de lieve, mooie Tess, voor ogen had, deed ze het ondenkbare.

Ze stormde op Tessriël af, wierp zich boven op de demon, graaide naar het sterrenschot en schreeuwde het uit van angst toen ze zich aan het bloed van Tessriël brandde. Het was de volkomen unieke pijn van demonenbloed op engelenvlees, en het voelde alsof er duizend botte zwaarden in haar ziel gestoken werden.

Bloed op bloed was nog veel erger.

Arriane klemde haar kaken op elkaar en werd bijna gek van de pijn. Ze probeerde uit alle macht het sterrenschot uit Tess’ handen te wurmen.

‘Laat me los!’ Tess klauwde met haar nagels naar Arrianes keel, tot ze de huid had opengehaald en Arrianes eigen bloed begon te stromen. Er ontsnapte een dierlijke brul aan Arrianes lippen.

Toen haar bloed zich met dat van Tessriël vermengde, begon het daadwerkelijk te koken. Op haar lichaam veranderde het in zuur, zodat haar huid eraf schroeide. Zodra hun bloed zich ergens met elkaar vermengde, stegen er aan de linkerkant van haar lichaam belletjes op, en op haar been, bovenlichaam en nek verschenen lelijke littekens.

Maar nog steeds liet Arriane niet los.

‘Zie je nu wat je gedaan hebt?’ De lippen van Tess waren blauw, doordat ze heel veel bloed had verloren. Haar angst werd onderbroken door sadistisch gelach. ‘Zelfs mijn bloed vloekt met het jouwe, en het jouwe met het mijne. Precies zoals’ – hier haperde haar stem even, en haar ogen begonnen af te dwalen – ‘precies zoals ze altijd gezegd hebben.’

‘Lig stil!’ Arriane probeerde zich te concentreren en het brandende zuur te vergeten; het enige wat telde was dat ze de bloeding van Tess stelpte. Ze nam de twee slappe vleugels in haar handen en wist niet wat ze moest doen.

‘Je maakt het alleen nog maar erger!’ gilde Tess uit.

‘Hou op! Je hebt al veel te veel bloed verloren.’

Tess kreeg stuipen, maar ze ondersteunde zichzelf met één hand op de rots en bracht haar hoofd net ver genoeg omhoog om Arriane diep in de ogen te kunnen kijken. ‘Je hebt mijn hart gebroken, Arriane. Jij kunt mij nu niet genezen.’

Arrianes lip trilde. ‘Dat kan ik wel. En dat ga ik doen ook.’

Ze pakte de rok van haar melkmeidenjurk en scheurde de dunne stof met haar tanden aan stroken. Dit wordt nooit wat, dacht ze toen ze de stof tot een onhandige mitella vlocht en die voorzichtig om de linkervleugel van Tess bond, waar het bloed uit gutste.

Ze maakte snel nog een mitella en werkte door tot haar vingers gevoelloos waren van de kou en de angst. Het lichaam van Tess vertoonde nog steeds stuiptrekkingen, maar haar ogen waren dicht en ze reageerde niet meer op Arrianes pogingen haar wakker te krijgen.

Met deze mitella’s ging ze het niet redden. De wonden van Tess vroegen om hemels ingrijpen. Dus had ze de hulp van Gaby nodig, en die zou woedend zijn, maar Gaby was Gaby, dus ze zou in elk geval helpen. De vleugels van Tess zouden nooit meer de oude worden, maar misschien zou ze toch ooit weer kunnen vliegen.

Pas nadat Arriane Tess’ vleugels zo goed en zo kwaad als het ging had verbonden, keek ze omlaag naar haar eigen lichaam. Het was een treurig schouwspel.

Haar nek brandde van de pijn. Haar jurk was aan de linkerkant helemaal kapotgegaan. Haar huid zat onder de vlekken van rondkolkend bloed, zilverkleurige pus en schilferend engelenweefsel. Ze had niks om haar wonden mee te verbinden. Ze had alle stof gebruikt voor Tess.

Ze viel op de schoot van de demon neer en snikte het uit. Ze had hulp nodig, maar ze kon Tess in die verbrande en gehavende toestand niet vervoeren. Bovendien, wat schoot ze ermee op?

Misschien had Tess wel gelijk: als de ene geliefde een gebroken hart had, kon de ander nog zo graag willen helpen, maar dan kon die ander toch nooit degene zijn die het gebroken hart zou genezen.

Arriane realiseerde zich dat elke ziel in zijn of haar eentje zo tevreden mogelijk moest zijn voordat hij zich in een liefdesrelatie stortte, want je wist maar nooit wanneer die ander die liefde zou opzeggen. Dat was wel de grootste paradox: zielen hadden elkaar nodig, maar ze hadden het ook nodig om elkaar níét nodig te hebben.

‘Ik moet gaan,’ fluisterde ze tegen Tess, wier ademhaling oppervlakkig en moeizaam ging. ‘Ik ga regelen dat er hulp voor je komt. Dat er iemand komt om voor je te zorgen. Ik hou van je en ik zal nooit van iemand anders houden. Dat kan ik alleen maar bewijzen door nu weg te gaan en te vechten voor het soort liefde dat wij met elkaar hadden, voor het soort liefde waar ik in geloof. Ik hoop dat je ooit zult vinden waar je naar op zoek bent.’ Er gleed een traan over Arrianes wang. ‘Fijne Valentijnsdag, liefste, allerliefste.’

Een vallende ster trok in een schitterende boog langs de hemel. In het noorden, precies in de richting die Arriane op zou moeten vliegen om Daniël en Lucinda te zoeken. Haar nek bonkte van de pijn toen ze van het rotsblok opsteeg, maar ondanks haar verwondingen voelden haar vleugels krachtig en zuiver. Ze spreidde ze wijd uit en vloog weg.