1 LIEFDE VAN LANG GELEDEN

 

 

 

Luce zag dat ze helemaal aan het eind van een smalle steeg stond, onder een reepje door de zon wit uitgeslagen lucht.

‘Bill?’ fluisterde ze.

Geen reactie.

Ze was een beetje duizelig en gedesoriënteerd uit de Verkondiger gekomen. Waar was ze nu? Aan de andere kant van de steeg zag ze levendigheid en licht, een soort drukke markt, waar Luce glimpen opving van fruit en waar gevogelte van hand tot hand ging.

Een venijnige winterwind had de plassen in de steeg tot derrie doen opvriezen, maar toch stond Luce te zweten in de zwarte baljurk die ze aanhad… Waar had ze deze gehavende jurk in vredesnaam aangetrokken? Ach ja, dat was op het bal van de koning in Versailles geweest. Ze had de jurk in de kledingkast van een of andere prinses gevonden. En toen ze was doorgestapt naar de opvoering van Hendrik VIII in Londen had ze hem gewoon aangehouden.

Ze snoof even aan haar schouder. Die rook nog steeds naar de rook van het vuur dat het Globe-theater in lichterlaaie had gezet.

Boven haar hoorde ze luid gekletter: er werden luiken opengegooid. Door twee naast elkaar liggende ramen op de eerste verdieping staken twee vrouwen hun hoofd naar buiten. Luce schrok en drukte zich in de schaduw tegen de muur om mee te kunnen luisteren. Ze keek toe hoe de vrouwen met een gezamenlijke waslijn in de weer waren.

‘Laat jij Laura naar het feest gaan om te kijken?’ vroeg de een – een moederlijke vrouw met een eenvoudige grijze kap op –, terwijl ze een reusachtige natte broek aan de lijn vastmaakte.

‘Kijken kan geen kwaad, lijkt me,’ zei de ander, een jongere vrouw. Ze schudde een droog linnen hemd uit en vouwde het snel en efficiënt op. ‘Zolang ze maar niet aan die schunnige schouwspelen meedoet. De Urn van Cupido! Haha! Laura is pas twaalf jaar; ze is veel te jong om al een gebroken hart op te lopen.’

‘Ach, Sally’ – de andere vrouw glimlachte dunnetjes en zuchtte –, ‘je bent veel te streng. Valentijnsdag is voor alle harten bedoeld, jong én oud. Het is voor jou en meneer misschien ook wel goed om een beetje aan die romantiek mee te doen, toch?’

Een eenzame marskramer, een kleine man met een blauwe kiel en een blauwe broek aan, kwam met een houten handkar de steeg in gelopen. De vrouwen namen hem argwanend op en gingen zachter praten.

‘Peren,’ zong hij naar de open ramen, waar de hoofden en handen van de vrouwen zich uit hadden teruggetrokken. ‘Het fruit van de liefde! Een peer voor je Valentijnsliefje en dit jaar wordt gegarandeerd een heerlijk jaar.’

Luce sloop langs de muur naar het begin van de steeg. Waar was Bill nou? Ze had zich niet gerealiseerd hoezeer ze op de kleine gargouille was gaan vertrouwen. Ze had andere kleren nodig. En ze zou ook wel eens willen weten waar ze was, en in welke tijd, en wat ze hier deed.

Ze was hier in een of andere middeleeuwse stad. En er werd een Valentijnsdagfeest gehouden. Nooit geweten dat dat al zo’n oude traditie was.

‘Bill!’ fluisterde ze. Maar er kwam geen reactie.

Ze was bij het begin van de steeg aangekomen en stak haar hoofd om de hoek.

Toen ze het torenhoge kasteel voor zich zag oprijzen, bleef ze geschrokken staan. Het was reusachtig groot en heel majesteitelijk. Ivoren torens staken hoog de blauwe lucht in. Goudkleurige vaandels, allemaal met het embleem van een leeuw versierd, wapperden zachtjes aan de hoge stokken. Ze verwachtte eigenlijk elk ogenblik trompetgeschal te zullen horen. Het was net alsof ze per ongeluk in een sprookje verzeild was geraakt.

Intuïtief wilde Luce meteen dat Daniël bij haar was. Dit was van het soort schoonheid dat pas echt leek als je het samen met iemand van wie je hield kon beleven.

Maar Daniël was in geen velden of wegen te bekennen. Ze zag alleen een meisje.

Een meisje dat Luce ogenblikkelijk herkende.

Een van haar vorige ikken.

Luce keek hoe het meisje over de brug met een wegdek van kasseien slenterde, die naar de hoge deuren van het kasteel voerde. Ze liep erlangs en ging naar de ingang van een prachtige rozentuin, waar de struiken tot hoge, muurachtige hagen waren gesnoeid. Haar lange haar hing los en zat rommelig; het hing tot halverwege de rug van haar witlinnen jurk. De oude Luce – Lucinda – staarde verlangend naar de zware roze en rode bloemen die verleidelijk hoog boven de tuinpoort hingen.

Toen ging Lucinda op haar tenen staan, stak haar bleke hand boven de poort uit en boog midden in een kale struik één enkele onwaarschijnlijk rode roos naar haar neus toe.

Kon je eigenlijk wel verdrietig aan een roos ruiken? Luce wist het niet; ze wist alleen dat er iets aan dit meisje – aan haarzelf dus – verdrietig voelde. Maar waarom? Had het soms iets met Daniël te maken?

Luce wilde net helemaal uit de donkere steeg tevoorschijn komen toen ze een stem hoorde en iemand naar haar vorige ik toe zag lopen.

‘O, daar ben je.’

Lucinda liet de roos los, die terug de tuin in zwiepte, waarbij de bloem aan doorns van andere takken bleef steken. Terwijl ze zich omdraaide naar de stem, regenden de rode traanvormige bloemblaadjes op haar schouders neer.

Luce zag dat de houding van Lucinda veranderde en dat er, toen ze Daniël zag, een brede glimlach op haar gezicht verscheen. En Luce voelde die glimlach ook op haar eigen gezicht. Ze zaten allebei misschien in een ander lichaam en hun dagelijks leven leek in niks op elkaar, maar wat Daniël betrof stonden hun zielen precies op één lijn.

Hij was in volledige wapenrusting uitgedost, maar zijn helm had hij afgezet en zijn goudblonde haar hing slap van het zweet en het vuil. Hij was duidelijk net aangekomen; de gespikkelde merrie naast hem zag er moe uit. Luce moest tegen alle aandrang in haar lichaam vechten om hem niet in de armen te vliegen. Hij zag er adembenemend uit: een ridder in een glinsterend harnas, mooier dan welke sprookjesridder ook.

Maar deze Daniël was háár Daniël niet. Deze Daniël behoorde een ander meisje toe.

‘Je bent terug!’ Lucinda rende meteen op hem af, en haar lange haar wapperde achter haar aan in de wind.

Haar vorige ik stak haar armen uit, nog maar een paar centimeter van Daniël verwijderd…

Maar het beeld van haar koene ridder haperde in de wind.

En toen was het weg. Luce zag het paard en het harnas van Daniël in rook opgaan, en ze zag Lucinda – die zichzelf niet meer tot stilstand wist te brengen – zo met haar hoofd tegen een boerende stenen gargouille aan knallen. Luce’ maag kwam omhoog van de walging.

‘Gefopt!’ lachte Bill, terwijl hij een salto maakte.

Lucinda gilde het uit, struikelde over haar jurk en kwam op handen en knieën in de modder terecht. Bills krakende lach galmde van de gevel van het kasteel af. Hij schoot nog verder omhoog de lucht in en zag toen dat Luce vanaf de overkant van de straat boos naar hem stond te kijken.

‘Dus daar ben je!’ zei hij, en hij kwam radslagen makend naar haar toe.

‘Ik heb je nog zo gezegd dat je dat nooit meer mocht doen!’

‘Mijn acrobatentoeren?’ Bill sprong op haar schouder. ‘Maar als ik niet oefen, win ik geen medailles,’ zei hij met een Russisch accent.

Ze sloeg hem van zich af. ‘Ik bedoel: je in Daniël veranderen.’

‘Dat heb ik niet voor jou gedaan, maar voor haar. Misschien vindt je vorige ik het wel grappig.’

‘Nee, dat vindt ze niet.’

‘Daar kan ik niks aan doen. Bovendien kan ik geen gedachten lezen. Je verwacht van mij dat ik doorheb dat jij altijd als je iets zegt namens alle Lucinda’s spreekt die er ooit bestaan hebben. Je hebt nooit iets gezegd over dat ik geen grapjes met je vorige levens mag uithalen. Het is allemaal voor de lol, hoor. Voor mij althans.’

‘Het is wrééd, zul je bedoelen.’

‘Als je per se spijkers op laag water wilt zoeken, prima, ik laat haar verder graag aan jou over. Ik neem aan dat ik je er dus niet op hoef te wijzen dat wat jíj met ze doet ook niet bepaald menselijk te noemen is!’

‘Jíj hebt me anders zelf geleerd om 3-D te gaan, hoor.’

‘Inderdaad,’ zei hij met een griezelige lach waar Luce kippenvel van kreeg.

Bill liet zijn blik vallen op een heel kleine stenen gargouille die boven op een van de zuilen van de tuinpoort stond. Hij ging schuin in de lucht hangen, vloog om de zuil heen en sloeg zijn arm om de schouder van de gargouille alsof hij eindelijk een echte vriend had gevonden. ‘Stervelingen! Je kunt niet met ze samenleven, maar je kunt ze ook niet de vlammenzee van de Hel in sturen. Heb ik gelijk of niet?’ Hij keek om naar Luce. ‘Het is niet zo’n prater.’

Luce kon er niet meer tegen. Ze rende naar de tuin om Lucinda omhoog te helpen. De jurk van haar vorige ik was bij de knieën gescheurd en haar gezicht zag lijkbleek.

‘Gaat het?’ vroeg Luce. Ze verwachtte dat het meisje dankbaar zou zijn, maar in plaats daarvan deinsde ze achteruit.

‘Wie… wat ben jij?’ Lucinda staarde Luce aan. ‘En wat voor duivel is dat?’ Ze wees naar Bill.

Luce zuchtte. ‘Dat is gewoon… Let maar niet op hem.’

Bill zag er waarschijnlijk in de ogen van deze middeleeuwse Lucinda uit als een duivel. En Luce zelf vermoedelijk niet veel beter – als een gestoord meisje dat gekleed in een futuristische, naar rook stinkende baljurk op haar af gesneld kwam.

‘Sorry,’ zei Luce, en ze keek over de schouder van het meisje naar Bill, die het allemaal wel vermakelijk leek te vinden.

‘Nog plannen om 3-D te gaan?’ vroeg Bill.

Luce liet haar knokkels kraken. Prima. Ze wist dat ze zich, als ze verder wilde komen met haar zoektocht, aan dit vorige lichaam moest vasthechten, maar het gezicht van haar vorige ik had iets – verbijstering, en een vleugje onverklaarbaar verraad – waardoor ze aarzelde. ‘Dit eh… dit is zo gebeurd.’

Haar vorige ik zette grote ogen op, maar toen ze zich net van Luce los wilde maken, greep die de hand van haar vorige ik en kneep erin.

De massieve stenen onder haar voeten verschoven en de wereld die Luce zag, tolde rond als in een caleidoscoop. Haar maag kwam omhoog en toen de wereld weer plat geworden was, voelde ze de bekende misselijkheid komen opzetten waarmee het aanhechten altijd gepaard ging. Ze knipperde met haar ogen en in dat ene verontrustende moment zag ze het van hun stoffelijk omhulsel bevrijde beeld van allebei de meisjes. Daar had je de middeleeuwse Lucinda – onschuldig, gevangen en doodsbang; en daar, naast haar, stond Luce – schuldbewust, uitgeput, geobsedeerd.

Voor spijt was geen tijd meer. Want toen ze uitgeknipperd was, zag ze…

Eén enkel lichaam, één ziel in nood.

En Bill, met een grijns om zijn dikke lippen, die het allemaal stond te bekijken.

Luce greep naar haar hart, door de jurk van grof linnen heen die Lucinda had gedragen. Haar hele lichaam leek één groot liefdesverdriet te worden.

Lucinda stroomde nu door haar heen; ze voelde wat Lucinda had gevoeld voordat Luce haar intrek in haar lichaam had genomen. Ze was inmiddels heel vertrouwd geraakt met dit soort verplaatsingen – van Rusland naar Tahiti naar Tibet –, maar hoe vaak Luce het ook deed, ze dacht dat ze er nooit aan zou wennen dat ze dan zo plotseling het scala van haar voorbije emoties ook echt vóélde.

Op dit moment bestond dat uit een rauwe pijn die Luce niet meer had gevoeld sinds haar begintijd op Zwaard & Kruis, toen ze zoveel van Daniël hield dat ze bang was dat ze door dat gevoel in tweeën zou splijten.

‘Je ziet een beetje groen om je neus.’ Bill kwam voor haar gezicht zweven, maar klonk eerder tevreden dan bezorgd.

‘Dat komt door mijn verleden. Ze is…’

‘In paniek? Ziek van liefde voor die waardeloze klungel, die ridder? Ja, de Daniël van dit tijdperk heeft met je lopen sollen alsof je een stuk speelgoed was.’ Hij sloeg zijn armen dreigend over elkaar en deed iets wat Luce hem nog nooit eerder had zien doen: hij liet zijn ogen paarsblauw oplichten. ‘Misschien ga ik wel naar het Valentijnsfeest,’ zei hij op een hese, geaffecteerde toon – een belachelijk vereenvoudigde nabootsing van Daniël. ‘Of misschien heb ik wat leukers te doen, zoals met mijn reusachtige zwaard losers in de pan hakken…’

‘Niet doen, Bill.’ Luce schudde geërgerd haar hoofd. ‘Bovendien, als Daniël niet op dat Valentijnsgedoe komt opdagen, heeft hij daar een goede reden voor. Dat weet ik zeker.’

‘Ja hoor.’ Bills stem klonk weer krakerig. ‘Dat weet jij altijd zeker.’

‘Hij probeert me te beschermen,’ wierp ze tegen, maar haar stem klonk zwakjes.

‘Of zichzelf…’

Luce rolde met haar ogen. ‘Oké, Bill. Wat moet ik in dit leven leren, volgens jou? Dat jij Daniël een lul vindt? Dat heb ik inmiddels wel door, ja. Kunnen we dan nu verder?’

‘Niet echt.’

Bill vloog naar de grond en ging naast haar zitten. ‘Ik denk zelfs dat we jouw scholing in dit leven maar even moeten laten voor wat die is,’ zei hij. ‘Afgaand op jouw kribbigheid en op de wallen onder mijn ogen’ – hij rekte zich uit en liet een rimpelige, losse huidplooi zien, die het geluid maakte van een zak knikkers – ‘zou ik zeggen dat we allebei wel een dagje vrij verdiend hebben. We spreken het volgende af: het is Valentijnsdag – of in elk geval een vroege variant daarvan. Daniël is een ridder, en dat betekent dat hij naar de leukste feesten kan gaan. Hij kan het eindeloos lange, door de Kerk goedgekeurde banket in het kasteel van zijn heer met een bezoek vereren.’ Bill maakte een hoofdbeweging in de richting van de hoge witte torens achter hen. ‘Daar wordt natuurlijk een heerlijk geroosterd hert geserveerd, misschien zelfs met een vleugje zout, maar dan zit je wel de hele avond met geestelijken opgescheept, en dat is voor niemand een pretje.’

Luce keek even achterom naar het sprookjeskasteel. Woonde Daniël daar dan? Was hij nu ergens binnen die muren?

‘Of,’ ging Bill verder, ‘hij kan zich vanavond in het échte feest in het dorp storten, voor de minder respectabele lieden, waar het bier stroomt als wijn en waar de wijn stroomt als bier. Daar wordt gedanst en gegeten, en, het allerbelangrijkst, daar wordt gezwijnd.’

‘Gezwijnd?’

Bill zwaaide met zijn kleine handje. ‘Daar hoef jij je niet druk over te maken, liefje. Daniël heeft slechts oog voor één zwijntje van de schepping. Voor jou dus.’

‘Zwijn,’ zei Luce, en ze keek omlaag naar haar kleren van ruwe katoen.

‘Er is een zeker verdwaald zwijntje’ – Bill stootte Luce met zijn elleboog aan – ‘dat ook op het feest zal zijn en dat door de gaatjes van haar beschilderde masker de menigte zal afturen, op zoek naar haar stuk der stukken.’ Hij gaf haar een klopje tegen haar wang. ‘Klinkt dat goed of niet, meissie?’

‘Daar ben ik hier niet voor, Bill.’

‘Probeer het nou gewoon één avond – wie weet, misschien vind je het nog wel leuk ook. De meeste mensen vinden het namelijk leuk.’

Luce slikte. ‘Maar wat gebeurt er als hij me vindt? Wat moet ik leren voor ik in vlammen opga, voor…’

‘Ho eens even!’ riep Bill uit. ‘Rustig aan, heethoofd. Ik zei toch dat we vanavond alleen een beetje lol gaan maken? Een beetje romantiek gaan beleven? Een avondje vrij’ – hij knipoogde – ‘voor ons allebei.’

‘En de vloek dan? Hoe kan ik nou alles uit mijn handen laten vallen en doodleuk Valentijnsdag gaan vieren?’

Bill reageerde niet meteen. In plaats daarvan dacht hij even rustig na, en toen zei hij: ‘En als ik je nou eens vertelde dat deze avond de enige Valentijnsdag is die jullie ooit samen zijn geweest?’

Dat kwam hard aan bij Luce. ‘Ooit? Hebben we… nooit Valentijnsdag kunnen vieren?’

Bill schudde zijn hoofd. ‘Na vandaag? Nee.’

Luce dacht aan de tijd dat ze in Dover op school zat, toen Callie en zij zagen hoe sommige andere meisjes op Valentijnsdag chocoladeharten en rozen kregen. Ze hadden er een traditie van gemaakt om zich er in de plaatselijke cafetaria bij een aardbeienmilkshake over te beklagen hoe verschrikkelijk single ze waren. Ze hadden uren zitten speculeren over de piepkleine kans dat ze zelf met Valentijnsdag een date zouden hebben.

Ze moest lachen. Ze had er niet ver naast gezeten: Luce had nog nooit een Valentijnsdag met Daniël doorgebracht.

En nu vertelde Bill haar dat ze maar één kans kreeg, en dat was deze avond.

Luce’ tocht door de Verkondigers, al haar pogingen om de vloek te verbreken en te ontdekken wat er achter al haar reïncarnaties verscholen lag, een einde voor deze eindeloze cyclus zoeken – ja, dat was allemaal belangrijk geweest. Dat sprak voor zich.

Maar zou de wereld vergaan als ze van deze ene keer met Daniël probeerde te genieten?

Ze hield haar hoofd schuin naar Bill. ‘Waarom doe je dit voor me?’ vroeg ze.

Bill haalde zijn schouders op. ‘Ik heb een hart; ik heb een zwak voor…’

‘Voor wat? Voor Valentijnsdag? Je denkt toch niet dat ik daarin trap, hè?’

‘Zelfs ík heb ooit van iemand gehouden. En ik ben haar kwijtgeraakt.’ De gargouille keek even, heel even maar, weemoedig en verdrietig. Hij keek Luce recht aan en snufte.

Luce moest lachen. ‘Oké,’ zei ze. ‘Dan blijf ik. Maar alleen vanavond.’

‘Mooi zo.’ Bill schoot omhoog en wees met een gekromd klauwtje de steeg in. ‘Wegwezen jij, en zorg dat je je vermaakt.’ Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Nee, ik weet het beter gemaakt: ga iets anders aantrekken en zorg dán dat je je vermaakt.’