3 ZIJN ZWAARD, ZIJN WOORD

 

 

 

‘Dat was geniaal!’ riep Shelby uit toen Lucinda weg was en Miles en zij weer alleen waren bij de put.

Aan de westelijke hemel waren de zonnestralen helemaal verbleekt. De meeste mensen waren op weg naar huis, hun karren en tassen vol met boodschappen voor het avondeten. Shelby had al heel lang niks meer gegeten, maar ze sloeg amper acht op de geuren die er hingen van gebraden kip en gekookte aardappelen. Ze werd voortgedreven door de dampen van haar opwinding. ‘We zaten net echt helemaal op één lijn. Het was net alsof ik iets dacht en jij het dan zei – alsof we in een soort idioot ritme zaten!’

‘Ja, hè?’ Miles stak de schep in de emmer en nam een lange, langzame slok water. Zijn sproeten waren donkerder geworden door de zon. Shelby moest er nog steeds aan wennen dat hij er zonder zijn pet zo anders uitzag. ‘Je had gelijk: het was een heerlijk gevoel om Luce wat blijer te maken. Ook al is ze niet ónze Luce.’ Miles’ hoofd schoot naar links, alsof hij iets gehoord had. Zijn lichaam verstijfde.

‘Wat is er?’ vroeg Shelby.

Maar toen liet hij zijn schouders iets lager zakken dan hij normaal altijd deed. ‘Niks. Ik dacht dat ik een Verkondiger zag, maar het was niks.’

Shelby had geen zin om aan Verkondigers te denken; ze was veel te opgewonden. ‘Weet je wat geweldig zou zijn?’ zei ze, terwijl ze op de rand van de put ging zitten. ‘We zouden voor hen allebei inkopen kunnen gaan doen. Dan kopen we voor Luce een of ander gevalletje van kant en dan zeggen we tegen haar dat het van Daniël komt. En ik zou een lief gedichtje kunnen schrijven – “rozen zijn rood”, weet ik veel – dat die middeleeuwse boerenkinkels waarschijnlijk helemaal niet kennen. En dan kunnen we dat…’

‘Shelby?’ onderbrak Miles haar. ‘Vergeet je niet dat we naar huis willen? We horen hier niet, weet je nog? We hebben Lucinda al geholpen door haar hoop te geven, waardoor ze naar het Valentijnsfeest gaat, maar verder kunnen we niet veel doen om iets aan de uitwerking van haar vloek te veranderen. We moeten een Verkondiger zien te vinden.’

‘Nou, je weet dat als Luce hier is, de rest hoogstwaarschijnlijk ook in de buurt is,’ zei Shelby snel. ‘Als we Daniël zouden weten te vinden, slaan we twee vliegen in één klap. Dan sturen we hem naar het feest, en dan vinden wij de weg weer terug naar de Kustschool.’

‘Ik weet niet of het wel zo gemakkelijk is om Daniël zover te krijgen dat hij naar dat feest gaat.’

‘Maar dan kunnen we niet naar huis! We kunnen pas gaan als we onze belofte aan Luce hebben ingelost! Ik wil niet de zoveelste zijn die haar in de steek laat.’ Shelby voelde zich plotseling vreselijk moedeloos. ‘Dat verdient ze niet.’

Miles blies langzaam zijn adem uit. Hij liep met gefronst voorhoofd om de put heen – zijn denkgezicht. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij uiteindelijk. ‘Wat maakt één dag extra nou uit?’

‘Echt waar?’ gilde Shelby.

‘Maar waar moeten we Daniël zoeken? Zei Lucinda niet iets over een kasteel?’ vroeg Miles. ‘Dat zouden we kunnen zoeken en dan…’

‘Daniël kennende kan hij overal wel lopen te chagrijnen. En dan bedoel ik ook echt overal.’

Shelby hoorde het geluid van paardenhoeven en draaide haar hoofd om naar het brede pad dat midden over de markt liep. Voorbij de kraampjes, die voor de avond gesloten werden, ving ze een glimp op van een sneeuwwit koninklijk paard.

Toen het langs de luifel van het laatste kraampje liep en vol in zicht verscheen, hapte Shelby naar adem.

De gestalte in het zwartleren zadel dat was gevoerd met hermelijn, was een echte ridder in een glimmend harnas, en Shelby, Miles en de meeste bewoners keken ongegeneerd vol ontzag toe.

Met zijn brede schouders en zijn gezicht onzichtbaar door zijn vizier, reed de ridder met een overduidelijk adellijke uitstraling het plein over. De stalen platen met de klinknagels begonnen bij zijn voeten, die in twee stevige stijgbeugels zaten. Zijn benen waren omhuld met gepoetste scheenplaten, en zijn maliënkolder was zo strak dat het dicht tegen zijn gespierde zij aan zat. Zijn metalen helm had een platte bovenkant, met twee gebogen delen die in een schuine stand boven zijn neus tegen elkaar kwamen. In de voorkant van het vizier zaten kleine ademgaatjes en voor zijn ogen zat een smalle kier. Het was een angstaanjagend tafereel: hij kon hen wel zien, maar zij zagen alleen zijn oogverblindende buitenkant.

Aan zijn linkerzij zat een schede met een zwaard erin en over zijn wapenrusting droeg hij een lange witte tuniek met een rood kruis op de borst, precies zo een als Shelby een keer in een film van Monty Python gezien meende te hebben.

‘Waarom vragen we het hem niet?’ zei Shelby.

‘Meen je dat nou?’

Shelby haperde even. Oké, ze vond het natuurlijk eng om een echte ridder in levenden lijve aan te spreken. Maar hoe moesten ze Daniël anders zien te vinden?

‘Heb jij soms een beter idee?’ Ze wees op de rijzige gestalte. ‘Hij is een ridder. Daniël is een ridder. Grote kans dat ze in hetzelfde ridderlijke kringetje verkeren, toch?’

‘Oké, oké. En Shel?’ Miles haalde halverwege diep adem – iets wat hij altijd deed als hij zenuwachtig was. Of als hij dacht dat hij met wat hij ging zeggen Shelby zou beledigen. ‘Probeer niet met dat Georgia-accent te praten, ja? Het is die dolverliefde Lucinda misschien ontgaan, maar we moeten echt wat voorzichtiger zijn als we ons onder de mensen hier begeven. Denk maar aan wat Roland gezegd heeft over wat er gebeurt als we ons met het verleden bemoeien.’

‘Wees maar niet bang, ik zorg er heus wel voor dat ik niet opval.’ Shelby sprong van de rand van de put, rechtte haar schouders zoals ze dacht dat een echte dame dat zou doen, knipoogde even naar Miles – wat een beetje ongemakkelijk voelde – en beende toen naar de ridder toe.

Ze had pas twee kleine stappen gezet toen de ridder zich naar haar omdraaide, zijn vizier omhoogschoof, zijn donkere ogen dichtkneep en haar een boze blik toewierp – een boze blik die Shelby al een paar keer eerder had verdiend.

Als je over de duivel spreekt. Had Miles niet nét iets over Roland Sparks gezegd?

Roland keek van Shelby naar Miles en weer terug. Hij herkende hen, zoveel was duidelijk, en dat betekende dat dit de Roland uit hun leven in het huidige tijdperk was, hun Roland, de Roland die ze voor het laatst in de door gevechten overhoop gehaalde achtertuin van Lucinda Price hadden gezien. En dat betekende dat ze in de nesten zaten.

‘Wat doen jullie hier?’

Miles stond binnen een tel naast Shelby, met zijn handen beschermend om haar schouders. Dat was heel aardig van hem, alsof hij niet wilde dat zij in haar eentje in de kraag gevat werd. ‘We zijn op zoek naar Daniël,’ zei hij. ‘Kun jij ons helpen? Weet jij waar hij is?’

‘Júllie helpen? Om Daniël te zoeken?’ Roland trok niet-begrijpend zijn donkere wenkbrauwen op. ‘Bedoel je Luce niet, het sterfelijke meisje dat in haar eigen Verkondigers verdwaald is geraakt? Jullie gaan je boekje echt ver te buiten.’

‘Dat weten we, dat weten we; we horen hier niet.’ Shelby zette haar meest schuldbewuste toon op. ‘We zijn hier per ongeluk terechtgekomen,’ zei ze er nog bij, terwijl ze naar Roland op zijn ongelooflijk witte paard omhoogkeek. Ze had geen idee dat paarden zo groot waren. ‘We proberen naar huis te gaan, maar we kunnen geen Verkondiger vinden…’

‘Uiteraard.’ Roland snoof minachtend. ‘Alsof ik niet al genoeg verplichtingen heb. En dan moet ik nu ook nog voor babysit gaan spelen.’ Hij stak terloops een gehandschoende hand op. ‘Ik roep er wel een voor jullie.’

‘Wacht even.’ Miles deed een stap naar voren en onderbrak Roland. ‘We dachten, aangezien we hier nu toch zijn, dat we misschien iets aardigs voor Lucinda konden doen. Je weet wel, voor de Lucinda van dit tijdperk. Niks bijzonders; gewoon om haar leven wat op te vrolijken. Daniël heeft haar gedumpt…’

‘Je weet hoe hij soms kan doen…’ viel Shelby hem bij.

‘Wacht even. Hebben jullie Lucinda gezien?’ vroeg Roland.

‘Ze was er helemaal kapot van,’ zei Miles.

‘En morgen is het nog wel Valentijnsdag,’ voegde Shelby eraan toe.

De hengst hinnikte, en Roland kalmeerde hem met behulp van de teugels. ‘Was ze aangehecht?’

Shelby trok haar neus op. ‘Was ze wát?’

‘Was ze een combinatie van haar ik uit het verleden en haar ik uit het heden?’

‘Bedoel je zoals…’ Shelby dacht aan hoe Daniël er in Jeruzalem uit had gezien: verloren en onscherp, alsof je naar een 3D-film zit te kijken en je bril afzet.

Maar voor ze antwoord kon geven, zette Miles zijn schoen boven op haar tenen. Als Roland het maar niks vond dat zij nu hier waren, zou hij helemaal niet blij zijn als hij hoorde dat ze met behulp van de Verkondigers zo’n beetje de hele wereld rond hadden gereisd. ‘Sst,’ deed Miles uit een mondhoek.

‘Kijk, het is vrij eenvoudig: herkende ze jullie?’ drong Roland aan.

Shelby zuchtte. ‘Nee.’

‘Nee,’ zei Miles.

‘Dan is ze de Luce uit deze tijd en mogen wij ons er niet mee bemoeien.’ Roland keek hen bijzonder argwanend aan, maar zei verder niets. Een van zijn lange goudzwarte dreadlocks raakte los uit het elastiek en kwam onder zijn helm uit. Hij stopte hem er weer onder en keek het stadsplein rond, naar de honden die op een sliert koeiendarm aanvielen, naar de kinderen die een lekke bal door de modderige straten schopten. Het was duidelijk dat hij hen liever niet was tegengekomen.

‘Roland, alsjeblieft,’ zei Shelby, en ze stak brutaal haar hand naar zijn gevechtshandschoen uit. Pantserhandschoen, dacht ze. Zo’n ding heet een pantserhandschoen. ‘Geloof jij dan niet in de liefde? Heb jij dan helemaal geen hart?’

Shelby voelde dat de woorden in de ijskoude lucht bleven hangen en wilde dat ze ze terug kon nemen. Ze was vast veel te ver gegaan. Ze kende Rolands geschiedenis helemaal niet. Hij had zich toen de engelen vielen aangesloten bij Lucifer, maar ze had hem nooit echt slecht gevonden. Alleen maar geheimzinnig en onpeilbaar.

Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, en Shelby dacht dat ze weer een preek te horen zou krijgen over de gevaren van het reizen per Verkondiger, of dat hij zou dreigen dat hij haar zou verlinken bij Francesca of Steven. Ze kreunde en wendde haar blik af.

Toen hoorde ze de zachte klik waarmee een vizier werd gesloten.

Toen ze opkeek, was Rolands gezicht niet meer te zien. De donkere oogspleet van het vizier was ondoorgrondelijk.

Je hebt het weer goed verknald, Shelby.

‘Ik ga Daniël voor jullie zoeken,’ bulderde Rolands stem achter het vizier, en Shelby schrok op. ‘Ik zal ervoor zorgen dat hij hier op tijd is voor het feest van morgen. Ik moet nog één ding doen, en dan kom ik hier terug en zorg ik dat jullie een Verkondiger krijgen die jullie als de wiedeweerga terugbrengt naar de Kustschool, waar jullie op dit moment horen te zitten. Ik wil verder geen discussie. Jullie nemen mijn aanbod aan of niet.’

Shelby klemde haar kaken op elkaar om te voorkomen dat haar mond openzakte. Hij ging hen helpen!

‘Geen… geen discussie,’ stamelde Miles. ‘Prima, Roland. Hartstikke bedankt.’

De helm van Roland helde even naar voren en Shelby nam maar aan dat dat een knikje moest voorstellen, maar hij zei verder niets. Hij dreef zijn witte paard aan, zodat het zich omdraaide, en reed het pad op dat de stad uit voerde. Iedereen stoof uiteen toen het dier wegdraafde en vervolgens in galop overging, waarbij zijn witte staart als een verdwijnende rookwolk achter hem aan wapperde.

Shelby zag iets vreemds: in plaats van fier de stad uit te rijden, hield Roland zijn hoofd ingetrokken en hingen zijn schouders een beetje af. Alsof door iets onverklaarbaars zijn stemming was omgeslagen. Was dat gekomen door iets wat zij had gezegd?

‘Zo zeg, dat was heftig,’ zei Miles, die naast haar kwam staan.

Shelby stapte wat dichter naar hem toe, zodat hun armen elkaar raakten, en ze voelde zich meteen al iets beter.

Roland ging Daniël zoeken. Hij ging hen helpen.

Shelby merkte dat ze heel on-Shelby-achtig glimlachte. Ergens onder al die wapenrusting zat misschien toch nog een hart dat in de kracht van ware liefde geloofde.

Ondanks al haar uiterlijke cynisme moest Shelby toch toegeven dat ook zij in de liefde geloofde. En aan de manier waarop Miles Lucinda die middag had getroost, merkte ze dat hij er ook in geloofde. Samen keken ze naar de gloed van de ondergaande zon op het harnas van Roland en luisterden ze naar het geklepper van hoeven op kasseien, dat langzaam wegstierf, tot het helemaal stil werd.