Berlijn:
de nieuwe oude hoofdstad

1


De mark Brandenburg is van oudsher geconcentreerd rondom de steden Brandenburg, Berlijn, Potsdam en Frankfurt aan de Oder. Uit opgravingen blijkt dat de omgeving van Berlijn al meer dan tienduizend jaar bewoond is. Omstreeks 1000 v.Chr. leefden in het gebied tussen Elbe en Oder West-Germaanse stammen die bekendstaan als Semnonen. Nadat deze stammen in de 3de eeuw n.Chr. in zuidwestelijke richting waren weggetrokken, werd hun plaats ingenomen door Oost-Germaanse, uit Scandinavië afkomstige Bourgondiërs. Die trokken eveneens naar het westen, waar zij uiteindelijk in het Rhônedal belandden.

Omstreeks 650 werd Brandenburg ingenomen door de Wenden. Nadat Hendrik I in 928 de stad Brandenburg had ingenomen, ontbrandde er een tweehonderd jaar durende strijd tussen Wenden en Germanen. In 1134 wist de Askaniër Albrecht de Beer de Noordmark in bezit te krijgen; vanaf 1150 noemde hij zich markgraaf van Brandenburg.

Omstreeks 1230 stichtten de markgraven Johan I en Otto III aan de Spree de beide plaatsjes Cölln en Berlin. De ironie van de geschiedenis wil dus dat Berlijn, de stad die veertig jaar in tweeën gedeeld is geweest, waarvan 28 jaar door een muur, oorspronkelijk ook uit twee stadjes heeft bestaan: Cölln (waarnaar de naam van de Berlijnse wijk Neukölln nog steeds verwijst en dat voor het eerst in 1237 in een oorkonde wordt vermeld) en Berlin (eerste vermelding in 1244). De beide handelsstadjes waren van elkaar gescheiden door de Spree. Generaties lang toonden de bewoners van beide plaatsjes bar weinig belangstelling voor elkaar. Ook nadat de beide gemeenten een gemeenschappelijk raadhuis hadden gebouwd in 1307, bleef de relatie tussen oost en west koel.

De geschiedenis maakte tot dan doorgaans een grote bocht rond Berlin en Cölln, die helemaal aan de rand van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie lagen. In 1356 werd Brandenburg een keurvorstendom en in 1359 sloot men zich bij de Hanze aan, omdat Berlijn – de naam Cölln werd steeds minder gebruikt – een steeds grotere overslagfunctie vervulde op een kruispunt van handelswegen (de waterwegen Elbe, Havel en Spree). Na het uitsterven van het huis van de Askaniërs in 1320 kwam de mark Brandenburg toe aan het Zuid-Duitse huis Wittelsbach, maar dit werd weer betwist door het huis Luxemburg, waardoor de mark speelbal werd in de Europese machtsstrijd van de Duitse keizer. De keizer, die tegelijkertijd keurvorst van Brandenburg was, zegde de handelslieden van Berlijn tal van privileges toe. De welvaart nam hierdoor weliswaar toe, maar de stad en de mark hadden keer op keer te lijden onder de plundertochten van hordes roofridders. Pas met het aantreden van de Neurenbergse burggraaf Friedrich von Hohenzollern, die in 1415 van keizer Sigismund als keurvorst zeggenschap kreeg over de mark Brandenburg, werd er krachtdadig opgetreden tegen de roversbendes. Als Friedrich I vestigde hij zich in Berlijn. In 1440 volgde Friedrich II zijn vader op en vatte hij het plan op om een permanente residentie aan de Spree te laten bouwen. Aan de oever van de Spree, waar in de jaren zeventig van de 20ste eeuw het Palast der Republik kwam te staan, werd een begin gemaakt met de bouw van het Stadtschloss.

Kiez

Kiez of Kietz is een woord van Slavische herkomst dat oorspronkelijk in Noordoost-Duitsland ‘een nederzetting in de nabijheid van een burcht’ betekende. Doorgaans woonden er vissers en genoot men een of andere vorm van zelfstandigheid. Voorbeelden van Kieze waren er in Köpenick en Potsdam.

In Berlijn is Kiez al decennia de aanduiding van een typisch Berlijnse wijk waarmee de doorgaans volkse bewoners zich emotioneel sterk verbonden voelen. Het ontstaan is deels te verklaren door de snelle expansie van Berlijn na 1870, waardoor tal van kleinere dorpen rondom de stad werden opgeslokt. De Kiez is voor de bewoners een vertrouwd eiland in een zee van huizen, waar Berlijn nog zijn menselijke maat heeft. Kieze zijn bijvoorbeeld wijken als Kreuzberg, Prenzlauer Berg en Wedding, maar ook het Scheunenviertel en Spandau.

Reformatie en Dertigjarige Oorlog

De belangrijkste gebeurtenis in de 16de eeuw was de overgang van Joachim II tot het protestantse geloof in 1539. Vanaf 1555 gold in het Duitse Rijk de stelregel: ‘Cuius regio, eius religio’ (Die het land regeert, diens godsdienst geldt). Met andere woorden: de vorst had het recht te bepalen welke godsdienst zijn onderdanen beleden. Het keurvorstelijke Berlijn groeide uit tot een bolwerk van reformatie en protestantisme.

Tijdens het bewind van Joachim II (1535–1571) bloeide Berlijn op en verscheen er een aantal indrukwekkende gebouwen, zoals het Stadtschloss aan de Spree. Hierdoor kreeg de allengs toenemende macht van de Hohenzollern ook architectonisch gestalte. Aan het begin van de 17de eeuw woonden er naar schatting tienduizend mensen in Berlijn.

Aan de bloeiperiode kwam echter spoedig een einde: eerst werd Berlijn rond 1600 getroffen door een zware pestepidemie, en in 1618 brak de voor Midden-Europa zo verwoestende Dertigjarige Oorlog uit. Tevens had men in Berlijn de pech dat op dat moment de zwakke en besluiteloze Georg Wilhelm keurvorst was. Door het vlakke Brandenburg marcheerden de legers van Zweden en de Duitse keizer af en aan. Ze lieten een spoor van vernieling achter en verlangden hoge bijdragen aan de strijd. Als gevolg van de oorlog was de bevolking van Berlijn aan het einde van de oorlog met de helft gedaald tot zesduizend.

Van de Grote Keurvorst tot en met Napoleon

In 1640 volgde de pas twintigjarige Friedrich Wilhelm zijn zwakke vader op. Hij was gehuwd met Frederik Hendriks dochter Louise Henriëtte en verwierf zich dankzij zijn krachtdadige optreden de bijnaam de Grote Keurvorst. Hij zette zich energiek aan de wederopbouw van het door de oorlog geteisterde land en veroverde in 1648 Achter-Pommeren en nog eens drie bisdommen. Met een uitgekiende politiek van slim manoeuvreren en op zijn tijd gewelddadig optreden slaagde hij erin de macht van de adel te breken. Tijdens zijn bewind kwamen tal van buitenlandse kunstenaars naar Berlijn en moedigde hij handels- en kooplieden aan zich in Berlijn te komen vestigen. In 1671 werd de joodse gemeente gesticht en werd er een begin gemaakt met de vestingwerken rond Berlijn. Men begon met de aanleg van het Friederich-Wilhelmkanaal, dat een verbinding vormt tussen de Spree en de Oder. Buiten de vesting verrezen twee nieuwe wijken: Friedrichswerder en Dorotheenstadt. Tegenover het Stadtschloss verscheen Unter den Linden en een Lustgarten, een exotische tuin, aangelegd door prinses Louise Henriëtte.

In 1685 nodigde de Grote Keurvorst de hugenoten uit zich in Berlijn te vestigen nadat Lodewijk XIV in Frankrijk het edict van Nantes had herroepen en hen met vervolging had bedreigd. Duizenden Fransen kwamen naar Berlijn, met als gevolg dat er tot op heden in Berlijn een Franse gemeente en een Frans gymnasium bestaan. Velen van hen liggen begraven op de Hugenottenfriedhöfe aan de Chausseestraße en de Wöhlertstraße.

Tijdens het bewind van keurvorst Friedrich III (1688–1713), die vanaf 1701 koning Friedrich I werd nadat hij het koninkrijk Pruisen had gesticht, werd er vaart gezet achter de uitbreiding van Berlijn en werd Friedrichstadt uit de grond gestampt. Het inwonertal van Berlijn steeg naar 56.000. Het Stadtschloss werd verder uitgebreid, en ten westen van de Tiergarten, ver weg van de stadspoorten, liet Friedrich voor zijn echtgenote het Schloss Charlottenburg bouwen. Op aanraden van de filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz werd er een Pruisische Academie van Wetenschappen gesticht.

Tijdens het bewind van zijn opvolger Friedrich Wilhelm I (1713–1740) werd Friedrichstadt uitgebreid tot aan de Wilhelmstraße en de Leipziger Platz, maar de belangstelling van de vorst ging in eerste instantie uit naar de vergroting van het leger, wat hem de bijnaam ‘Soldatenkoning’ opleverde. Tekenend was dat hij Louises Lustgarten verbouwde tot een exercitieterrein.

Onder zijn zoon, de latere Frederik de Grote (1740–1786), groeide Pruisen, mede als gevolg van drie oorlogen, uit tot een Europese grootmacht en werd Berlijn, als gevolg van de honderden kunstenaars die naar het hof van de verlichte absolutistische monarch trokken, het ‘Athene aan de Spree’ genoemd. Inmiddels telde de stad 150.000 inwoners.

Omstreeks 1750 ontstonden in Berlijn de eerste katoen- en zijdemanufacturen en groeide de stad uit tot een van de grootste textielsteden van Duitsland. Vanaf 1770 werd er hard gewerkt om van Unter den Linden een soort Berlijnse Champs-Elysées te maken.

Na Friedrichs dood raakte heel Europa in de ban van de Franse Revolutie en de daaropvolgende napoleontische oorlogen. Tijdens het bewind van Friedrich Wilhelm II (1786–1797) en Friedrich Wilhelm III (1797–1840) stortte de militaire en politieke macht van Pruisen volledig ineen. Na smadelijke verliezen tegen Napoleon in de slag bij Jena en Auerstedt werd Berlijn door de Franse legers bezet. Het zou drie jaar duren voordat zij weer vertrokken.

Bij de vrede van Tilsit moest Pruisen de helft van zijn gebieden afstaan en werd het gereduceerd tot zijn historische kernland. Duidelijk was geworden dat het verstarde absolutistische model niet in staat was tot vernieuwingen en aanpassingen aan de eisen van de tijd. Onder leiding van vooruitstrevende legeraanvoerders als Gneisenau, Scharnhorst en Boyen werd het leger grondig hervormd. In 1809, meteen na de beëindiging van de vijandelijkheden, kozen de Berlijners hun eerste gemeenteraad. Het jaar daarop werd de Berlijnse universiteit gesticht door Wilhelm von Humboldt.

Van Waterloo tot Versailles

Met de definitieve nederlaag van Napoleon in 1815 begon de wederopstanding van Berlijn. De eerste stoomboot voer in 1816 door de Spree en er verschenen droschken (open rijtuigen) op straat. Er werd weer druk en imposant gebouwd, en Berlijn kreeg een nieuw aanzien door de bouwwerken van Karl Friedrich Schinkel, de beeldhouwwerken van Christian Daniel Rauch en de tuinen en parken van de landschapsarchitect Peter Joseph Lenné (common1 pp. 148-149).

In 1833 ontstond op Pruisisch initiatief het Duitse Tolverbond (Deutscher Zollverein), maar een politieke eenheid lag nog ver achter de horizon.

In 1840 waren de verwachtingen hoog gespannen toen er een einde kwam aan het 43-jarige bewind van Friedrich Wilhelm III, maar diens zoon en opvolger, de hoogbegaafde Friedrich Wilhelm IV, bijgenaamd ‘der Romantiker auf dem Tron’, ontpopte zich tot een zeer reactionair heerser. Hij was dol op romantisch-classicistische architectuur en voerde een onbestendige politiek: in 1847 probeerde hij een verenigde landdag bijeen te roepen, maar hij werd gestuit door de Maartrevolutie in Berlijn van 1848. Hierin kwamen Berlijnse burgers, studenten en arbeiders, geïnspireerd door de Februarirevolutie in Parijs, in opstand tegen een absolutisme dat niet meer van hun tijd was. Zij verlangden voorts verdergaande politieke vrijheden. Bij de gevechten op de barricaden kwamen 216 Berlijners om het leven. De revolutie bloedde ten slotte dood. Er kwam weliswaar een Rijksparlement in Frankfurt am Main, maar de Duitse keizerskroon die Friedrich Wilhelm in 1849 werd aangeboden, weigerde hij. De reactionaire krachten, in Pruisen belichaamd door de oerconservatieve minister-president Otto baron von Manteuffel, zegevierden. In 1857 werd Friedrich Wilhelm krankzinnig en werd hij eerst vervangen en later opgevolgd (in 1861) door zijn broer Wilhelm I.

De liberale geest was echter uit de fles en de conflicten tussen liberale krachten en anachronistisch absolutisme spitsten zich in toenemende mate toe. In 1862 benoemde Wilhelm I Otto graaf von Bismarck tot minister-president van Pruisen.

Na een klinkende overwinning op Oostenrijk in 1866, dat daarmee zijn leidende rol zag uitgespeeld, werd Berlijn in 1867 uitgeroepen tot hoofdstad van de Noord-Duitse Bond (alle gebieden ten noorden van de Main). Tevens kwam de Rijksdag in Berlijn vergaderen en werd de stad aan de Spree de zetel van het Tolparlement.

In 1870 overrompelden de Duitsers naar aanleiding van een Spaanse troonopvolgingskwestie de Fransen en wisten zij Napoleon III gevangen te nemen. Na een belegering gaf Parijs zich in januari 1871 over. Elzas-Lotharingen kwam bij Duitsland en in de Spiegelzaal te Versailles werd het Duitse keizerrijk uitgeroepen.

Van dit Duitse Rijk werd Berlijn de hoofdstad. De keizer resideerde er en de Rijksdag vergaderde er. Na die eenwording ‘boomde’ Berlijn als nooit tevoren en groeide uit tot een ware industriestad. Vanuit het omringende Brandenburg trokken duizenden plattelanders naar de stad om emplooi te zoeken in bijvoorbeeld de grote staal- en machinefabrieken van Borsig, waar rails en locomotieven werden gemaakt voor het zich snel uitbreidende spoorwegnetwerk in en rondom Berlijn. Met de komst van elektriciteit ontstond er werkgelegenheid in nieuwe takken van de industrie bij onder andere Siemens & Halske en de Allgemeine Elektricitäts-Gesellschaft (AEG). Inmiddels woonden er in Berlijn 826.000 mensen, dikwijls onder erbarmelijke omstandigheden in hoge huurkazernes, waar de ene binnenplaats achter de andere lag. Hygiëne was er ver te zoeken, ziektes tierden er welig en het socialisme vond er in arbeiderswijken als Wedding en Moabit een dankbare voedingsbodem.

De rondtrekkende schrijfmachine

Theodor Fontane (1819–1898) werd geboren in Neuruppin en werkte aanvankelijk, net als zijn uit een hugenotengezin stammende vader, als apotheker, eerst in Leipzig en vanaf 1842 in Berlijn. In 1852 ging hij als correspondent naar Londen, en was oorlogsverslaggever tussen 1864 en 1870. Na zijn terugkeer uit Londen in 1859 verdiende hij zijn geld als ‘Schreibe- und Erwerbsmaschine’. Zijn literaire loopbaan als toneelrecensent begon hij bij de Vossische Zeitung (‘Tante Voss’). In zijn eerste bijdragen schreef hij over historische onderwerpen, maar wereldberoemd werd hij door zijn latere maatschappijkritische romans Irrungen Wirrungen (1888) en Effi Briest (1895). Zijn faam als schrijver van realistische reisverhalen heeft Fontane te danken aan zijn Wanderungen durch die Mark Brandenburg (1862–1889), waarmee hij begon in zijn tijd als ‘rondtrekkende schrijfmachine’. Dat laatste werk wordt tot op de dag van vandaag herdrukt en geldt onder journalisten als een klassieker onder de reisbeschrijvingen.

Rijkshoofdstad

Berlijn en Duitsland gingen nu gouden tijden tegemoet, die bekendstaan als de zogenaamde Gründerjahre of Gründerzeit. De infrastructuur werd fors aangepakt: het spoorweg-, elektriciteits- en gasnet werden uitgebreid; in 1879 reed de eerste elektrische tram ter wereld in Berlijn, in 1902 werd de eerste metrolijn geopend (de U1) en in 1905 reed de eerste bus.

Ook het uiterlijk van de stad werd aangepast. Wilhelm II had nu eenmaal een voorkeur voor monumentale kunst en architectuur – ‘Etwas mehr Gotik,’ placht hij te zeggen bij het zien van nieuwe ontwerpen. De Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche telde dan ook een mozaïek met daarop vijfhonderd jaar Pruisische geschiedenis, die uiteraard culmineerde in de Kaiser zelf. De kerk werd geopend op 1 september 1895, precies 25 jaar na de slag bij Sedan.

De gebieden tussen het stadscentrum en de industriewijken enerzijds en de oudere voorsteden als Spandau en Köpenick anderzijds werden opgevuld met ellendige huurkazernes.

Ondanks alle ellende beleefde het culturele leven een ongekende opbloei. Geen stad kende zoveel theaters als Berlijn; op cultureel gebied verdrong zij andere centra als Weimar en München naar het tweede plan. Wie een goede opleiding aan theater of academie wilde volgen, ging naar Berlijn en bleef er dikwijls hangen. De ‘boom’ werd gedeeltelijk gefinancierd uit de reusachtige schadevergoeding die Frankrijk aan Duitsland moest betalen. De bevolking groeide weer eens in recordtempo, van 800.000 in 1871 naar bijna twee miljoen rond de eeuwwisseling.

In 1888 stierf keizer Wilhelm I, die voor slechts 99 dagen werd opgevolgd door zijn doodzieke zoon, Friedrich III (‘der Hundert-Tage-Kaiser’). Diens zoon, de wispelturige en ijdele Wilhelm II, volgde hem op, en het duurde niet lang of hij kwam in conflict met Bismarck, die hij tot aftreden dwong.

Berlijn in cijfers

Inwoners

Volgens het Amt für Statistik Berlin-Brandenburg woonden in 2009 in Berlijn 3.416.000 mensen. De grootste groep inwoners zijn die tussen 20 en 45 jaar, die 38,3 procent van de bevolking vormen. Jaarlijks komen bijna 8 miljoen toeristen naar Berlijn, van wie 200.000 uit Nederland.

Grootte

De grootste afstand oost-west in Berlijn is 45 km; de grootste afstand noord-zuid bedraagt 38 km. De totale oppervlakte is 891,4 km2. Meer dan 30 procent van het stadsoppervlak bestaat uit meren, bossen en rivieren.

Bestuur

Berlijn bestaat sinds een gemeentelijke herindeling van 1 januari 2001 uit 12 zogenaamde Bezirke (districten). In een Bezirk wonen gemiddeld tussen 223.000 (Spandau) en 363.000 (Pankow) mensen.

Cultureel aanbod

• Bioscopen: 285

• Opera’s: 3

• Openbare bibliotheken: 184

• Openbare (zwem)baden: 92

• Eetgelegenheden: ca. 6500.

• Theaters: 135

• Musea: 170

• Sportverenigingen: 1996

• Kinderspeelplaatsen: 166

f0023-01

De Bezirke van Berlijn

Oorlog en revolutie

Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op 4 augustus 1914 werden de politieke en sociale tegenstellingen nog eenmaal overspoeld door kortstondige nationale geestdrift: keizer Wilhelm II zei dat hij geen partijen meer kende, alleen maar Duitsers. De soldaten zouden voor Kerstmis weer thuis zijn. Het werden vier lange jaren in de Franse, Belgische, Poolse en Russische loopgraven voordat nog maar weinigen die vertrokken waren, weer terugkeerden. Zij troffen een volledig gedesintegreerd land aan. De op 28 oktober 1918 in Kiel uitgebroken muiterij onder matrozen sloeg over naar Berlijn en nam de vorm van een regelrechte revolutie aan. Overal in het land werden pogingen ondernomen naar sovjetvoorbeeld arbeiders- en soldatenraden te vormen. De keizer werd gedwongen tot aftreden en via het Zuid-Limburgse Eijsden belandde hij ten slotte in Doorn. De laatste keizerlijke rijkskanselier legde zijn ambt neer.

In het ontstane machtsvacuüm waren de socialisten de communisten net even voor. De socialist Philipp Scheidemann riep vanuit een venster van de Rijksdag in Berlijn de verzamelde menigte toe: ‘De keizer is afgedankt en zijn vrienden zijn vertrokken. Het Duitse volk heeft hen op alle fronten verslagen [...]. Het oude en het vermolmde, de monarchie is ineengestort. Leve het nieuwe, leve de republiek!’ Tegelijkertijd riep Karl Liebknecht, een van de grondleggers van de Spartakusbund, de voorloper van de Duitse Communistische Partij, vanuit het balkon van het portaal van het Stadtschloss de Duitse Socialistische Republiek uit.

De eerste president werd de sociaal-democraat Friedrich Ebert, die er samen met de legerleiding en Freikorpsen – rechtse, door conservatieve industriëlen gesteunde eenheden – in slaagde de revolutie de kop in te drukken. In december 1918 en januari 1919 braken er in Berlijn zware gevechten uit tussen regeringsgezinde troepen enerzijds en radicaal-socialisten en spartakisten anderzijds, waarbij de leiders van de spartakisten, Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, gevangen werden genomen en zonder proces vermoord door leden van het Freikorps. In februari vond er een nationale vergadering plaats in Weimar, waar de grondwet voor de Republiek van Weimar werd opgesteld. Bij de vrede van Versailles verloor Duitsland grote gebiedsdelen en zijn koloniën en werd het verplicht tot buitengewoon hoge herstelbetalingen.

Economische crisis en nationaal-socialisme

De eerste naoorlogse jaren waren barre tijden in Berlijn. Afgezien van de desastreuze gevolgen van het verliezen van de oorlog en de daaropvolgende politieke onrust (zoals de rechtse Kapp-Putsch in maart 1920) kregen de Duitsers te maken met een ongekende inflatie – in 1923 kostte een brood één miljard mark. Elke economische activiteit werd hierdoor ondermijnd en de criminaliteit woekerde welig. De politieke macht werd op straat bevochten, want toentertijd gold: ‘Wer Berlin hat, hat Deutschland.’

In 1920 werd Berlijn een echte metropool doordat de 59 gemeentes werden samengevoegd met de stadskern, waardoor Groß-Berlin ontstond. De hoofdstad werd in twintig ‘Bezirke’ opgedeeld, die nu gedeeltelijk nog bestaan. Door deze herindeling telde Berlijn nu bijna vier miljoen inwoners en was na Londen de grootste stad van Europa.

Toen er een eind gekomen was aan de gierende inflatie, leefde Berlijn in recordtempo weer op. Het tijdperk van ‘die goldenen Zwanziger’ brak aan (1924–1929). In Babelsberg werd in 1917 een internationale ‘Traumfabrik’ gesticht, de UFA-studio’s (Universum-Film AG), waar films als Der blaue Engel (1930) met Marlene Dietrich werden gemaakt, en zelfs twee Nederlandse films naar toneelstukken van Herman Heijermans. De cabarets beleefden hun grootste bloeitijd, zoals beschreven in Christopher Isherwoods Mr. Norris Chang es Trains (1935) en Good-bye to Berlin (1939), het boek dat de basis vormde voor de film Cabaret uit 1972.

Ook economisch kwam Duitsland er weer bovenop: in 1929 was het land alweer de grootste industriemacht van Europa. Maar de vreugde hierover was van korte duur. Politiek bleef de Republiek van Weimar onrustig. In 1926 werd de 28-jarige Rijnlander Joseph Goebbels benoemd tot Gauleiter van Groot-Berlijn. Zijn hoofdkwartier was gevestigd aan de Potsdamer Straße 109, en vandaar begon hij zijn ‘strijd om Berlijn’. Na de beurskrach van 25 oktober 1929 ging het snel bergafwaarts. Bij de verkiezingen voor de Rijksdag in 1928 hadden de nazi’s van Adolf Hitler slechts tien zetels gewonnen, maar vier jaar later, in 1932, werden zij Duitslands grootste partij. In Berlijn echter stemde maar liefst 75 procent tegen de ‘böhmische Gefreite’, en in maart 1933, twee maanden nadat deze aan de macht was gekomen, was nog steeds meer dan 65 procent anti-Hitler.

De nazi’s deden er alles aan om in Berlijn aan te knopen bij de Pruisische traditie, al slaagden zij daar niet in, omdat hun de liberale en tolerante kant van het Pruisische gedachtegoed volkomen vreemd was. Zeker niet met de boekverbranding van ‘artfremdes Schrifttum’ in mei 1933 op de Opernplatz voor de universiteit, de huidige August-Bebel-Platz.

Het oude centrum van Berlijn werd flink onder handen genomen – de Rijksdag vloog in brand (common1 pp. 150-151) en rond de Wilhelmstraße verschenen de nieuwe, nog bombastischer bouwwerken van het nationaalsocialistische machtscentrum, met als hoogtepunt de Neue Reichskanzlei (common1 p. 134).

Oorlog

Met de werkloosheid was het spoedig gedaan, toen Hitler op grote schaal met zijn herbewapening begon. In de fabrieken van Siemens, AEG en Rheinmetall Borsig werd hard gewerkt aan de legerorders. Voorts werd het vliegveld Tempelhof aangelegd, dat toen het grootste was van alle bestaande luchthavens, en werd ter gelegenheid van de elfde Olympische Spelen het Olympiastadion gebouwd.

Alle propagandistische activiteiten rondom de Spelen konden echter niet verhinderen dat de naam van Berlijn als open stad, waar vrijelijk gediscussieerd werd en waar plaats was voor meer dan één mening, het Berlijn van de gouden jaren twintig, te grabbel werd gegooid.

Albert Speers Germania

De man die de meest fantastische plannen voor Berlijn had en het ten slotte volledig verwoest zag worden, was Albert Speer, vanaf 1937 Generalbauinspekteur für die Reichshauptstadt Berlin en later Reichsminister für Bewaffnung und Munition. Volgens Hitler en Speer moest Berlijn ‘Germania’ komen te heten en in 1950 gereed zijn. Daarbij zouden concentrische cirkels van autosnelwegen en boulevards het centrum omsluiten. Het geheel zou worden doorkruist door een noord-zuidas van 38,5 km en een west-oostas van 50 km en meer dan 100 m breed. Een deel van die laatste as werd gerealiseerd en ligt er nog steeds. Ze werd in 1936 aangelegd als weg vanuit het stadscentrum naar het stadion waar de elfde Olympische Spelen zouden worden gehouden en werd gevormd, van oost naar west, door achtereenvolgens Unter den Linden, de Straße des 17. Juni, de Bismarckstraße, de Kaiserdamm en de Heerstraße, en is in totaal 12 km lang. Bijkomstig nadeel was dat de weg zo groot en breed was, dat de piloten van de geallieerde bommenwerpers de as van grote hoogte al zagen en zo precies wisten waar ze hun verwoestende bommenlast moesten droppen.

Pronkstuk van de megalomane bouwplannen van Speer moest de zogenaamde Große Halle in Germania worden, die met een hoogte van 290 m (driemaal de dom van Utrecht), een doorsnede van 230 m en met plaats voor 150.000 mensen het grootste gebouw ter wereld had moeten worden. Het gebouw had in 1950 gereed moeten zijn. Speer zat toen al vijf jaar vast. Hij zou in 1966, na het uitzitten van zijn twintigjarige straf, uit de gevangenis in Spandau worden vrijgelaten.

Op 1 september 1939 stortte Hitler Europa in de Tweede Wereldoorlog. Een paar dagen na de inval in Polen verklaarde Hermann Göring, de opperbevelhebber van de Luftwaffe: ‘Ich will Meier heißen’ (mijn naam is Meier), als er ook maar één bom op Berlijn zou vallen. Die naam droeg hij dus vanaf 25 augustus 1940, toen de eerste Britse bommen op Berlijn vielen.

Vanaf 23 november 1943 werden er dag in dag uit complete bommentapijten op de stad gelegd door Britse en Amerikaanse vliegers. Nu wisten de Berlijners wat Hitlers Mefisto (Joseph Goebbels) had bedoeld toen hij hun op 18 februari 1943 in het Berliner Sportpalast gevraagd had of zij ‘den totalen Krieg’ wilden. Berlijn was makkelijk te vinden voor de geallieerde piloten in hun vliegende forten. Weliswaar moesten zij proberen het luchtdoelgeschut vanuit de Flaktürme te ontwijken, maar aangezien de west-oostas van de Havel naar de Spree vanaf grote hoogten zichtbaar was, wees ze als het ware als een pijl naar het hart van Berlijn: de Brandenburger Tor en de Neue Reichskanzlei. De Charlottenburger Chaussee, de betonnen Via triumphalis, werd om deze redenen vanaf de Brandenburger Tor dwars door de Tiergarten met camouflagenetten overspannen.

Van de 4,3 miljoen inwoners die Berlijn voor de oorlog telde, waren er na afloop nog maar 2,8 over; van de 170.000 joden nog maar 8000: 90.000 waren op tijd vertrokken, maar 60.000 kwamen om in de concentratiekampen.

Op 20 april 1945 begon de slag om Berlijn, die tien dagen later zou eindigen met de zelfmoord van Hitler in zijn bunker. Op 8 mei 1945 capituleerde ten slotte de Duitse Wehrmacht in Berlijn-Karlshorst. De Russen plantten de rode vlag op de zwaar beschadigde Rijksdag. Berlijn was veranderd in een berg puin; 600.000 woningen waren verwoest.

Gedeelde stad

Op 5 juni 1945 werd in Berlijn de zogenaamde Oberste Alliierte Kontrollrat geïnstalleerd waarin de militaire bevelhebbers van de vier overwinnaars uit de oorlog zitting hadden. Kort daarvoor waren Amerikaanse en Britse troepen Berlijn binnengetrokken, gevolgd door de Franse op 12 augustus. De Russen zaten er al een tijdje. Vanaf dat moment heette Berlijn een ‘Viersektorenstadt’.

De eerste vrije naoorlogse gemeenteraadsverkiezingen vonden op 20 oktober 1946 plaats voor de Stadtverordnetenversammlung en golden voor heel Berlijn. In april van dat jaar waren in de oostelijke sector de SPD en de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) al op aandringen van Moskou samengegaan tot de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED). De SPD werd de grootste partij (48,7 procent), gevolgd door de CDU met 22,2 en de SED met 19,8 procent. De eerste naoorlogse Oberbürgermeister van Groot-Berlijn werd Otto Ostrowski (SPD). Op 12 augustus 1947 volgde Ernst Reuter (SPD) hem op en nam de spanning rond Berlijn, dat nu een brandpunt van de Koude Oorlog was geworden, toe. In 1948 verlieten de Sovjets uit protest tegen de invoering van de Deutschmark in de drie westelijke bezettingszones de Controleraad. Maarschalk Sokolovski kondigde een geldsanering aan voor de oostelijke bezettingszone (Sowjetische Besatzungszone, afgekort tot: SBZ) en het kwam tot een volledige afgrendeling over water en land van de westelijke zones. De blokkade van West-Berlijn zou ten slotte tot 12 mei 1949 duren.

De Deutschmark werd op bevel van de drie westelijke commandanten in West-Berlijn ingevoerd, maar de Ostmark bleef er wettig betaalmiddel. De Amerikaanse generaal Lucius D. Clay gaf het bevel om Berlijn met behulp van een luchtbrug te blijven bevoorraden: op het hoogtepunt van de luchtbrug landden met tussenpozen van één à twee minuten vliegtuigen met gemiddeld zesduizend ton goederen in Berlijn.

Op 23 mei 1949 werd grondwettelijk bepaald dat Berlijn ‘een deelstaat (Du.: Land) van de Bondsrepubliek Duitsland’ was. Hierna werd op 9 oktober 1949 de Duitse Democratische Republiek (DDR) uitgeroepen, waarvan Oost-Berlijn de hoofdstad was. De deling was een feit. De openbaarvervoerlijnen en het telefoonverkeer tussen beide stadshelften werden onderbroken. Intussen ging men in Oost-Berlijn met veel ‘Aufbau-optimisme’ aan de slag om ‘het andere Duitsland’ op te bouwen. Schrijvers als Heinrich Mann en Bertolt Brecht vestigden zich liever hier dan in de in hun ogen ‘reactionaire’ Bondsrepubliek. Dat deed ook de dichter-zanger Wolf Biermann (common1 pp. 37-38), die echter na enige jaren al concludeerde dat men in de DDR zo hard geschrobd had met Stalins harde bezem, ‘dass der Hintern rot ist, der vorher braun gewesen’. Dat leverde hem in 1965 al een verbod op om nog op te treden.

Opstand en Muur

In 1951 had men in de DDR een begin gemaakt met het ‘Nationale Aufbauprogramm’, maar op 16 juni 1953 kwam de voorhoede van de Oost-Duitse arbeiders, de elitetroepen die bezig waren aan de bouw van de prestigieuze Stalinallee, in opstand tegen de zogenaamde ‘freiwillige Normerhöhung’. Die kwam neer op 10 procent meer werk voor hetzelfde loon. Diezelfde dag nog trok de regering haar besluit in, maar de geest was uit de fles en op eigen kracht kreeg ze die er niet meer in.

De volgende dag, 17 juni 1953, groeide het protest uit tot een landelijke opstand. Overal in de DDR werd gedemonstreerd, werden SED’ers uit hun kantoren gejaagd, Volkspolizisten (VOPO’s) ontwapend en klonk de roep om vrije verkiezingen. In Oost-Berlijn gingen honderdduizend mensen de straat op en haalden de rode vlag van de Brandenburger Tor. ’s Middags werd de situatie zo kritiek dat de noodtoestand werd uitgeroepen. Er verschenen Sovjettanks die de opstand bloedig zouden neerslaan. Er vielen tientallen doden en gewonden, en in de nasleep van de opstand werden ruim 6200 mensen gearresteerd.

In West-Duitsland maakte de ongewapende opstand zo’n indruk, dat men besloot van de 17de juni een nationale herdenkingsdag te maken, de Tag der deutschen Einheit. Dat bleef zo tot 1990. De weg tussen de Ernst-Reuter-Platz en de Brandenburger Tor werd herdoopt in Straße des 17. Juni.

Na de opstand was het bij grote groepen van de Oost-Duitse bevolking met het idealisme snel gedaan. ‘Het volk heeft het vertrouwen van zijn regering beschaamd,’ zo liet Kuba (acroniem van Kurt Barthel), de secretaris-generaal van de Duitse schrijversbond, aan de bouwvakkers weten, ‘en dat vertrouwen kan het alleen terugwinnen door tweemaal zo hard te werken.’ Waarop Bertolt Brecht zijn beroemd geworden regels dichtte:

Wäre es da
Nicht doch einfacher, die Regierung
Löste das Volk auf und
Wählte ein anderes?

Een echte oplossing voor Berlijn werd er voorlopig niet gevonden, maar de mensen in West-Berlijn pasten zich aan de bizarre realiteit van hun dagelijks leven aan. Niettemin werd Berlijn in toenemende mate samen met Cuba en Korea een van de gevoeligste plekken in het koudeoorlogsspel dat in volle hevigheid werd gespeeld tussen de grote mogendheden. In oktober 1955 vergaderde de Bondsdag voor het eerst in West-Berlijn, in 1957 bepaalde de Bondsdag dat Berlijn hoofdstad van Duitsland was en in datzelfde jaar werd Willy Brandt (SPD) tot burgemeester van Berlijn gekozen. De Sovjet-Russische secretaris-generaal Nikita Chroesjtsjov eiste nu dat de status van Berlijn, zoals overeengekomen bij de Conferentie van Potsdam, werd herzien en het een ‘vrije, gedemilitariseerde stad’ werd. Er werden diverse conferenties over Berlijn georganiseerd, maar die bleven zonder enig resultaat. Op 15 juni 1961 verkondigde de Oost-Duitse partijleider Walter Ulbricht nog: ‘Niemand hat die Absicht, eine Mauer zu bauen’, maar op 13 augustus 1961 werden de rollen prikkeldraad tussen Oost- en West-Berlijn uitgerold. 184 km muur, betonplaten die oorspronkelijk bestemd waren voor de aanleg van een snelweg naar Rostock, en 260 wachttorens sloten Oost- en West-Berlijn volledig van elkaar af. Tientallen mensen slaagden er nog in te vluchten, maar meer dan tachtig kwamen bij hun pogingen om het leven. Berlijn had er een nieuw symbool bij gekregen.

‘Ich bin ein Berliner’

Tot dan hadden de West-Berlijners van de Amerikaanse president Kennedy slechts in verhulde woorden de garantie gekregen dat hij Berlijn niet in een of andere ‘deal’ tegen Cuba of iets anders zou proberen te ruilen. Niettemin werd hij vorstelijk door de West-Berlijners onthaald toen hij op 26 juni 1963 in Berlijn arriveerde, op de dag af vijftien jaar na de instelling van de luchtbrug. Op aanraden van zijn broer Robert had Kennedy besloten iets in het Duits te zeggen. Omdat Kennedy volstrekt geen aanleg voor vreemde talen had, oefende hij in het vliegtuig op een fonetische transcriptie van wat zijn meest gevleugelde woorden zouden worden: ‘Ish/bin/ein/Bearleener!’ Vanaf het balkon van Rathaus Schöneberg las hij die middag van papier: ‘Tweeduizend jaar geleden was het de grootste eer te mogen zeggen: “Civis Romanus sum.” Vandaag, in de Vrije Wereld, is de grootste eer te mogen zeggen: “Ich bin ein Berliner!”’

Die ene zin – daarna nooit meer overtroffen door een Amerikaanse president die in Berlijn een zin in het Duits sprak – deed de stemming bij de Berlijnse bevolking volledig omslaan. Vanaf dat moment geloofden zij dat Kennedy de man was die hen niet in de steek zou laten. Pikant detail is dat Kennedy nadien de verdediging van West-Berlijn nooit meer op een dergelijk expliciete wijze ter sprake heeft gebracht.

In Oost-Berlijn was in 1961 inmiddels het reusachtige standbeeld van Stalin van de gelijknamige Allee verwijderd. Het pronkstuk van de Oost-Duitse wederopbouw werd herdoopt in de Karl-Marx-Allee respectievelijk Frankfurter Allee.

In West-Berlijn ontwikkelde zich op zowel artistiek als politiek gebied een jonge avant-garde die de bestaande politieke verhoudingen ter discussie stelde en zich afzette tegen de Bondsrepublikeinse ‘Normalverbraucherkultur’. Het kwam regelmatig tot ongeregeldheden, zoals in juni 1967, bij een bezoek van de sjah van Perzië, waarbij de student Benno Ohnesorg door een politieagent werd doodgeschoten. Tijdens het ‘revolutiejaar’ 1968 deed de ‘Außerparlamentarische Opposition’ (APO) nadrukkelijk van zich spreken. Er ontstonden straatgevechten tijdens het paasweekeinde in de nasleep van een moordaanslag op studentenleider Rudi Dutschke, die hij overigens overleefde.

Onder invloed van nieuwe economische maatregelen die een verdere rationalisering en verbetering van de industrie beoogden, krabbelde de DDR langzaam op uit haar crisis, al kon zij het tempo van het West-Duitse Wirtschaftswunder onmogelijk bijbenen.

In 1971 werd Ulbricht als partijleider vervangen door Erich Honecker. Vanaf toen propageerde de DDR-regering de zogenaamde Einheit von Wirtschafts- und Sozialpolitik, waarmee een beleid werd beoogd van stabiele prijzen van levensmiddelen, loonsverhogingen en een omvangrijk woningbouwprogramma. De levensstandaard van de Oost-Duitsers nam aanzienlijk toe in de jaren zeventig, en ‘Onkel Erich’ genoot dan ook geen geringe populariteit.

In 1972 kwam eindelijk een regeling voor West-Berlijn tot stand waardoor de (politieke) positie van de stad enigszins werd genormaliseerd. De telefoonverbindingen tussen de twee stadshelften werden hersteld en in het gebouw van de voormalige Geallieerde Controleraad ondertekenden de ambassadeurs van de drie westelijke mogendheden in de Bondsrepubliek en de Sovjetambassadeur in de DDR een verdrag over Berlijn. West-Berlijners konden weer naar Oost-Berlijn reizen en het transitverkeer tussen de Bondsrepubliek en West-Berlijn werd vereenvoudigd.

De zetbaas van Moskou

Erich Honecker (1912–1994) werd in Neunkirchen aan de Saar geboren. In zijn onleesbare biografie Aus meinem Leben (1980) verhaalde hij hoe hij als lagereschooljongetje door de muziekleraar naar huis werd gestuurd om diens viool te halen. Kleine Erich vond hem een slechte leraar, brak de strijkstok doormidden en gooide die in de rivier. ‘Vanaf dat moment groeide ons zelfbewustzijn,’ concludeerde hij. De als dakdekker geschoolde Honecker werd in 1929 op jonge leeftijd lid van de Kommunistische Partei Deutschland (KPD) en de volgende twee jaar studeerde hij in Moskou aan de Communistische Jeugdinternationale. Terug in Duitsland ging hij in het verzet, maar werd spoedig gearresteerd. Van 1935 tot 1945 verbleef hij in het Tuchthuis Brandenburg. In 1945 richtte hij de Freie Deutsche Jugend (FDJ) op, de communistische jeugdbond, en in 1961 stond hij aan het hoofd van de ‘Operatie zonder naam’, de bouw van de Muur. In 1973 volgde hij Walter Ulbricht op als eerste secretaris van het Centraal Comité van de SED. Hij slaagde erin de DDR internationaal erkend te krijgen en haar tot de sterkste economie van het Oostblok te maken. Hoogtepunt in zijn carrière was zijn de facto als staatsbezoek erkende visite aan de Bondsrepubliek in september 1987. Daarna verloor hij de werkelijkheid uit het oog, en de broederkus waarmee hij Gorbatsjov in 1989 ontving, werd geretourneerd met een judaskus. ‘Vorwärts immer, rückwärts nimmer,’ krijste hij nog, maar twee weken later was hij al afgezet. Toen vervolging dreigde, vluchtte hij naar een Russische legerplaats in Beelitz, in de buurt van Berlijn, en ten slotte in maart 1991 naar Moskou, ‘voor medische verzorging’. Inmiddels was bij hem leverkanker geconstateerd. Om uitlevering aan Duitsland te voorkomen, waar hij zich voor de rechter zou moeten verantwoorden voor het uitvaardigen van het schietbevel aan de Muur, zocht hij in december 1991 toevlucht in de Chileense ambassade. In juli 1992 werd hij op het vliegtuig naar Berlijn gezet en aldaar gearresteerd. Na vijfeneenhalve maand voorarrest werd Honecker wegens zijn terminale ziekte van rechtsvervolging ontslagen en op 14 januari 1993 vloog hij naar Chili, waar hij een jaar later overleed. Met Honecker had Wolf Biermann (common1 pp. 37-38) eigenlijk alleen maar medelijden, want die had zijn tien jaar gevangenis al vooruit gebromd in het Tuchthuis Brandenburg (van 1935 tot 1945). Egon Krenz, Honeckers kortstondige opvolger, daarentegen lustte hij wel rauw: ‘Honecker had tenminste nog idealen die hij kon verraden.’

‘Wir sind ein Volk’

De Oost-Duitse machthebbers kwamen in een lastig parket te zitten toen duidelijk werd dat de koers die de Sovjet-Unie na het aantreden van Michail Gorbatsjov in 1985 was gaan varen, niet meer te keren was. Glasnost en perestrojka waren zaken die men volgens de gestaalde SED-kaders niet nodig had. Immers, een cynische DDR-wijsheid luidde: ‘Hoe hoger je in de SED zit, des te mooier ziet het land beneden je eruit.’ Maar de bewoners in de DDR wisten inmiddels wel beter: Waaraan kun je zien dat het communisme door politici is uitgevonden en niet door wetenschappers? Antwoord: ‘Wetenschappers hadden het eerst op ratten uitgeprobeerd.’

Niettemin raakte het land sterk geïsoleerd toen de communistische regimes in Polen, Hongarije en de Sovjet-Unie begonnen te wankelen. In 1987 had Honecker nog zijn Sternstunde kunnen vieren toen hij op bezoek was in de Bondsrepubliek, dat weliswaar officieel geen staatsbezoek was, maar verder alle kenmerken ervan vertoonde. In 1989 verlieten de mensen echter massaal zijn land (het roemruchte ‘Abstimmen mit den Füßen’), via Hongarije en de West-Duitse ambassades in Polen en Tsjecho-Slowakije.

Op 7 oktober zette de DDR-leiding zichzelf nog eenmaal in het zonnetje ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van de ‘erste Arbeiter- und Bauernstaat auf deutschem Boden’ (die door steeds meer mensen als ‘Arbeiter- und Mauerstaat’ werd gezien). De Russische partijleider Michail Gorbatsjov waarschuwde reeds dat ‘wie te laat komt, door het leven wordt gestraft’. Intussen demonstreerden in het hele land mensen voor meer vrijheid (‘Wir sind das Volk!’). In Leipzig, waar elke maandagavond massaal werd gedemonstreerd, riep men inmiddels: ‘Wir bleiben hier!’ In Berlijn werden nog eenmaal zevenhonderd mensen gearresteerd omdat zij het verjaardagsfeest dreigden te verstoren.

Op 18 oktober werd Honecker afgezet en maakte plaats voor Egon Krenz. Op 4 november vond in Oost-Berlijn de grootste naoorlogse demonstratie plaats waaraan bijna één miljoen mensen deelnamen. Op 7 november trad de Oost-Duitse regering af, het politbureau volgde een dag later.

Op de avond van 9 november werd ex-politbureaulid Günter Schabowski tijdens een persconferentie gevraagd naar de reisbeperkingen van de Oost-Duitsers, een vraag die volgens krantenberichten in 2009 door partijkaders van de SED was ingefluisterd. Hij zei dat die nagenoeg waren opgeheven. Hierop werd hem door een journalist gevraagd of dit ook betrekking had op de Duits-Duitse grens, en na enig aarzelen antwoordde Schabowski met onvaste stem dat dit inderdaad het geval was.

De gevolgen van deze uitspraak waren onvoorstelbaar: honderdduizenden Oost-Duitsers trokken vanaf tien uur ’s avonds naar hun westgrens en na wat gediscussieer werden zij zonder dat hun iets in de weg werd gelegd doorgelaten naar West-Duitsland of West-Berlijn. ‘WAHNSINN!’ Alleen al tijdens het eerste weekeinde trokken één miljoen mensen naar West-Berlijn. Op 22 december ging ten slotte de Brandenburger Tor open.

Op weg naar de eenheid

Op 13 november 1989 werd Hans Modrow gekozen tot minister-president van de DDR. De SED werd ingrijpend gereorganiseerd, herdoopt in Partei des Demokratischen Sozialismus (PDS) en Egon Krenz trad als partijleider terug om te worden opgevolgd door de advocaat Gregor Gysi.

Vooruitlopend op de eerste gemeenschappelijke verkiezingen voor een Duitse Bondsdag, werd de (West-Duitse) Bondsdag met 144 leden van de voormalige DDR-Volkskammer uitgebreid. De grote West-Duitse partijen (CDU, SPD, Grünen en FDP) gingen nu ook het politieke landschap in de voormalige DDR bepalen.

Op 18 maart 1990 vonden er voor het eerst vrije verkiezingen plaats in de DDR, waaruit de CDU met 47,7 procent van de stemmen als grootste partij tevoorschijn kwam. De Volkskammer koos hierna Lothar de Maizière tot minister-president. In mei 1990 werd het Staatsvertrag gesloten waarin onder andere was bepaald dat de Oost-Duitse lonen, salarissen, beurzen enzovoort in bijna alle gevallen tegen een koers van 1:1 tegen West-Mark zouden kunnen worden geruild.

Op 21 augustus 1990 besloot de Volkskammer toe te treden tot de Bondsrepubliek. Nadat de ministers van Buitenlandse Zaken van de beide Duitslanden in Moskou het zogenaamde Twee-Plus-Vier-verdrag samen met de vier overwinnaars uit de Tweede Wereldoorlog hadden ondertekend aangaande de volkenrechtelijke regeling van de Duitse Vereniging, stond die Vereniging niets meer in de weg. Het Verenigingsverdrag werd op 20 september 1990 met grote meerderheid in zowel Volkskammer als Bondsdag goedgekeurd. De nieuwe Tag der deutschen Einheit was vanaf toen 3 oktober. Die dag verklaarde Bondspresident Richard von Weizsäcker: ‘Zo beleven wij de dag van vandaag als een geschenk. De geschiedenis heeft het ditmaal goed met ons Duitsers gemeend.’ Op 1 november 1990, om 24.00 uur, kwam er een einde aan ‘de eerste arbeiders-en-boerenstaat op Duitse bodem’.

Wolf Biermann: Liedermacher en Querdenker

Wolf Biermann werd in 1936 in Hamburg geboren in een communistisch nest. Zijn oma was al bij de partij en zijn ouders waren actief in het antifascistische verzet. Zijn vader, een havenarbeider, werd gearresteerd en werd ten slotte in 1943 in Auschwitz vermoord.

Op 16-jarige leeftijd trok Biermann naar Oost-Berlijn (voor hem toen ‘het betere Duitsland’) om er te gaan studeren aan de Humboldt-Universität, waarna hij, gestimuleerd door componist Hanns Eisler, enige tijd werkzaam was bij het Berliner Ensemble. Componeren en zingen deed hij sinds 1960, maar in 1965 troffen de ‘Politbürokraten’ hem om zijn kritische teksten met een Berufsverbot. Zijn woning aan de Chausseestraße 131 werd een trefpunt van gelijkgezinden en critici van het socialisme in de DDR (Robert Havemann, Jurek Becker) en van een compleet leger aan Stasi-agenten voor de deur:

‘die armen Stasi-Hunde,
die bei Schnee und Regengüssen
mühsam auf mich achten müssen’.

Hij dichtte hun ridicule bijnamen toe als Maus, Schiefmaul en Mops. Zijn satirisch-kritische gedichten en liedjes werden in de DDR via cassettes verspreid.

In november 1976 kreeg hij toestemming om naar het West-Duitse Keulen te reizen. Daar gaf hij op verzoek van de vakbond IG Metall een concert. Na afloop werd hem door de DDR-autoriteiten zijn staatsburgerschap ontnomen; daarmee deed het begrip ‘Ausbürgerung’ zijn intrede. Een golf van protest in zowel West- als Oost-Duitsland stak op, maar de DDR bleef voor Biermann op slot.

Eenmaal in het Westen raakte Biermann in een artistieke crisis. Hij wilde zingen over het leven van alledag, maar het leven in Polen was hem vertrouwder dan dat in de West-Duitse Bondsrepubliek. Hij koesterde nog steeds zijn progressieve idealen, maar begreep niet waarom ‘Links’ in Europa toentertijd zoveel meer aandacht had voor rechtse dictaturen in Latijns-Amerika dan voor de linkse naast de deur. Bovendien beschouwde hij zichzelf vooral als Liedermacher en dichter in de traditie van zijn grote voorbeelden François Villon en Heinrich Heine. Net als die laatste besloot hij naar Parijs te gaan om het Exil beter te leren kennen.

Ondertussen begon hij zich steeds meer te ontwikkelen als Querdenker, iemand met eigenzinnige, onafhankelijke politieke opvattingen, die hij in verscheidene bladen publiceerde. Het meest aansprekende motto voor zijn generatiegenoten zou worden: ‘Nur wer sich ändert, bleibt sich treu.’

Het zou tot eind 1989 duren voordat Biermann weer kon terugkeren naar het Berlijn van zijn jeugd. Een van zijn grootste triomfen vierde hij op 3 oktober 1990, toen hij op de dag van de Wiedervereinigung een concert aan de Humboldt-Universität gaf voor een afgeladen volle zaal.

Een ander gebied waarop Biermann zich verdienstelijk maakte, was dat van de Stasi-dossiers. Onvermoeibaar zette hij zich in voor het behoud ervan, en daarmee werd hij een van de initiatiefnemers van de ‘Gauck-Behörde’, de organisatie die strijdt tegen de vernietiging van de archieven en die de toegang tot de dossiers garandeert. Fel was hij ook in zijn aanval op de nep-oppositie in de oude DDR, vooral Sacha (‘Arschloch’) Anderson, de Stasi-informant die zich als dichter van moeilijk begrijpbare poëzie had voorgedaan.

Behalve cd’s publiceert Biermann essays in vooraanstaande bladen als Der Spiegel, Focus en Die Zeit, die niet zelden tot heftige polemieken leiden in de Duitse media. Zo publiceerde hij in februari 2003 een essay in Der Spiegel waarin hij het Duitse pacifisme hekelde en schreef: ‘Goebels schreeuwde in het Berliner Sportpalast: “Wollt ihr den totalen Krieg?” en de hakenkruisbrave Duitsers brulden enthousiast: “Jaaaaaa!!!!” En nu – slechts zestig jaar later – vraagt in de Berlijnse republiek de gekozen overheid: “Wollt ihr den totalen Frieden?” en de gelouterde Duitsers brullen opnieuw luidkeels: “Jaaaaaa!!!!”’ Regelmatig worden Biermanns essays gebundeld uitgegeven, zoals Über Deutschland. Unter Deutschen, uit 2002.

In 1998–1999 keerde de weer in Hamburg wonende Biermann voor een jaar terug naar Berlijn, zijn ‘hassgeliebte Stiefmutterstadt’. De weerslag van dat verblijf zijn de fraaie cd Paradies uff Erden en het gelijknamige boek. In februari 2007 besloot het Berlijnse parlement Biermann het ereburgerschap van de stad Berlijn toe te kennen en een jaar later ontving hij een eredoctoraat in de filosofie aan de Humboldt-Universität.

Berlijnse taal

Het zogenaamde ‘berlinern’ betekent Berlijns praten, een taal (‘idiolect’, zoals taalwetenschappers dat noemen) die in Duitsland de eer geniet het grootste aantal neologismen te produceren. Het plat-Berlijns is een typisch standendialect, wat wil zeggen dat de dialecten niet zozeer per Bezirk verschillen als wel naar sociale laag. Het Berlijnse dialect klinkt Nederlandstaligen doorgaans plezierig in de oren en dat zou weleens te maken kunnen hebben met het feit dat in de loop der jaren zoveel Hollanders en Vlamingen zich in Berlijn en omgeving hebben gevestigd. En net zoals het Berlijns beïnvloed is door het Frans van de hierheen getrokken hugenoten, zo zouden er ook sporen zijn aan te wijzen van Nederlands (stiekum, Massel). Tenslotte zeggen Berlijners Ick en geen Ich en is hun gebruik van naamvallen in sommige gevallen niet anders dan dat van een Nederlandse middelbare scholier: met mir/mich en dir/dich nemen zij het niet zo nauw. Dat hierdoor een Nederlandstalige geen moeite zou hebben echt plat-Berlijns te verstaan, is natuurlijk onzin. Maar wie voor elke J die hij aan het begin van een woord hoort, af en toe een G denkt, komt al een heel eind.

Ter oriëntatie volgt hieronder een aantal uitdrukkingen, woorden en gezegdes die in Berlijn gebezigd worden, maar die niet noodzakelijkerwijs alleen maar in Berlijn worden gebruikt:

(Sich) Aalen luieren, bij voorkeur op een balkon of aan het strand in de zon.

Auf Achse onderweg, op stap.

Budike kroeg of winkel.

Bulette gehaktbal met uitjes. Wordt ’s avonds dikwijls bij bier geserveerd. Lass doch det Kind die Bulette! laat dat kind toch zijn gang gaan!

Cafè Achteck een gietijzeren, achthoekig urinoir uit de Gründerzeit. Er zijn er nog een stuk of vijftig, en die staan op de monumentenlijst.

Kurt Tucholsky vond ze weerzinwekkend: ‘Geruch und Gesicht sind hier durchaus gleich behandelt.’

Da jeht die Post ab dan wordt het menens.

Dufte gaaf, tof. Nu een wat belegen uitdrukking.

Feige Sau (letterlijk: laf zwijn) wodka met een vijg, groene peper en slagroom.

Futschikato kapot of weg.

Ganove boef, schurk.

Halblang. ‘Nu mach ma halblang!’ betekent: overdrijf niet zo!

Jotwede afkorting van ‘Janz weit draußen’. Bijvoorbeeld: ‘Waar ligt Zittau?’ ‘Weiss nicht, jotwede.’ Synoniem met Kleinkleckersdorf.

Keesebeene zweetvoeten.

Kiwief Berlijnse verbastering van qui vive. Auf’n Kiwief.

Kokolores onzin, quatsch.

Kühle Blonde Berlijns witbier.

Lamäng hand (een verbastering van het Franse la main).

Milljöh milieu in de betekenis van (geestelijke) omgeving waarin men leeft.

Massel verbastering van het Jiddische mazzel.

Molle pilsje.

Mostrich mosterd.

Old Knatterarsch aanduiding voor breedbillige bestuurder (type oudere jongere) van motor met knetterende uitlaat.

Schwoofen dansen; uff’n Schwoof jehn zich vermaken.

Spack dun.

Steppke kleine jongen, dreumes.

Szene (spreek uit als: ‘Stsene’) hetzelfde als ‘Milljöh’, maar dan in de jaren zeventig en tachtig in Kreuzberg en in de jaren negentig en daarna vooral in Prenzlauer Berg en Friedrichshain. In een Szene is meestal ‘etwas los’ – en dan is alles in de Szene ‘affentittengeil’ – of is alles ‘absolut tote Hose’ – passè.

(Bron: onder andere Horst Bosetzky en Jan Eik, Das Berlin Lexikon, dtv, 2002)

Verwerking van weer een verleden

Na de Duitse Vereniging werd een aantal dingen over de voormalige DDR allengs duidelijk. Ronduit onthutsend bleek de rol te zijn geweest van het Ministerium für Staatssicherheit (MfS), onder leiding van Erich (‘Aber ich liebe doch alle... alle Menschen’) Mielke. De Stasi (‘Schild en Zwaard van de Partij’) bleek de eigen bevolking met nog meer achterdocht te hebben gevolgd dan wie ook maar had durven aannemen. ‘De Firma (Af)luisteren en Pakken’ (Horch und Greif) of gewoon ‘Die Firma’, zoals de Stasi bij de DDR-bevolking wel werd genoemd, had zelfs een geurenarchief aangelegd om de speurhonden te trainen. Er hadden mensen aan deelgenomen (al dan niet gedwongen) van wie men dit niet voor mogelijk had gehouden. Vier miljoen dossiers waren er aangelegd over DDR-burgers en nog eens twee miljoen over West-Duitsers. Totale lengte: 176 km (common1 pp. 193-194).

Opnieuw werden de Duitsers geconfronteerd met een belast verleden dat nog jarenlang menselijke relaties zou verstoren en bibliotheken vol zou opleveren met boeken over de vraag hoe het zo ver heeft kunnen komen.

Ten tweede bleek dat de laatste DDR-regering de stand van zaken van haar economie veel rooskleuriger had voorgesteld dan op grond van productiviteit en vermogen kon worden aangenomen. Het gevolg was dat de Vereniging veel duurder uitpakte dan de ergste sombermannen hadden verwacht. De werkloosheid nam schrikbarende proporties aan in oostelijk Duitsland en het aantal ondernemingen dat er nog levensvatbaar bleek, stelde niets voor. Bovendien was de export vanuit de voormalige DDR naar (voormalige) communistische landen in één klap ineengestort, toen die landen in valuta voor DDR-producten moesten gaan betalen – en dat niet konden. De denationalisatie van de DDR-economie was een proces dat niemand kon overzien en waarvoor een speciale instantie in het leven werd geroepen: de Treuhand. Maar ook die kampte met het dilemma dat men wel wist hoe men van een aquarium vissoep kan maken (de nationalisatie na de Tweede Wereldoorlog), maar niet goed wist hoe men weer een aquarium van die vissoep kon maken. Al snel was te horen dat de eenwording weliswaar politiek een succes was, maar economisch een ramp.

Ten derde kwam aan het licht dat het DDR-bewind tot nagenoeg alles bereid was geweest om aan deviezen te komen. Zelf leefden de partijbonzen in kleinburgerlijke luxe in hun Wandlitz-enclave, ‘das Städtchen’, ten noorden van Berlijn. Tegelijkertijd echter lieten zij de bevolking in volslagen onwetendheid over bijvoorbeeld hun handel in gifvaten vol dioxine uit het Italiaanse Seveso die zij in het geheim en in ruil voor valuta hadden gekocht en in eigen land hadden laten begraven. Evenmin waren zij teruggeschrokken voor ordinaire mensenhandel in de vorm van het uitwisselen van politieke gevangenen tegen gigantische sommen harde valuta.

In 1993 werd duidelijk uit documenten bij de Gauck-Behörde (de instantie onder leiding van Joachim Gauck die zich bezighoudt met het Stasi-verleden en de archieven van de voormalige Oost-Duitse geheime dienst) dat de ‘Friedensstaat’ nog in 1985 minutieus uitgewerkte plannen had voor een verovering en bezetting van West-Berlijn.

Niettemin kwam de PDS als politieke kracht weer terug – en bloeide het rechts-radicalisme in heel Duitsland op. Dat kwam onder andere doordat velen zich van de traditionele West-Duitse partijen afwendden omdat zij gedesillusioneerd waren door de beloften van westerse politici. Had Helmut Kohl niet ‘bloeiende landschappen’ voorspeld en beloofd dat het niemand slechter zou gaan dan voorheen? De doodzieke Erich Honecker (common1 p. 33-34), die niet in staat werd geacht een proces te volgen, werd op het vliegtuig naar Chili gezet. Dat dit land hem wilde toelaten, was tot op zekere hoogte een beloning voor de gastvrijheid die hij had betoond aan talloze Chileense vluchtelingen die na de staatsgreep van generaal Pinochet in 1973 naar de DDR waren gekomen.

Berlijn ondertussen werd steeds meer een gewone stad, waar misschien wat meer geschiedenis op straat ligt dan elders, maar dat een stad blijft die de blik altijd op de toekomst gericht houdt. In Oost-Duitsland voelden velen zich bevrijd van het communistische juk, maar West-Berlijn werd ook bevrijd en tegelijkertijd bezet. Het raakte uit zijn isolement en kreeg er plotseling een achterland bij. Dat was leuk voor dagtochtjes naar plekken die vroeger verboden waren, maar de stad werd ook overspoeld door horden werkloze Oost-Duitsers en Oost-Europeanen die hier hun geluk kwamen beproeven en mede hun stempel op de stad begonnen te drukken. Bovendien viel de speciale band tussen Berlijn en de Bondsrepubliek weg. Met andere woorden: westelijk Berlijn was opeens een stad geworden in het oosten van Duitsland (op slechts 50 km van de Poolse grens).

Berlijn nu

Na een wat onzekere start ontwikkelde zich in Berlijn een nieuwe dynamiek die de stad ruim twee decennia na de eenwording zo populair heeft gemaakt dat één op de vier jongeren in Duitsland er wel wil wonen of studeren. Onder kunstenaars is dat aantal nog hoger (common1 pp. 78-79). En dat grote aantal kunstenaars genereert weer ontelbaar veel activiteiten waar kunstenaars en kunstliefhebbers op afkomen. Wat te denken van alleen al dertig literaire manifestaties in Berlijn per avond?

Intussen is zelfs met een loep geen euro meer te vinden op de bodem van de schatkist van de Bondsstaat Berlijn – een gevolg van de reeks gigantische projecten op infrastructureel gebied die de afgelopen jaren, toen de bomen de hemel in leken te groeien, zijn gerealiseerd. Na de Duitse parlementsverkiezingen van 1998 – tot zijn eigen verbijstering verloren door Einheitskanzler Kohl en gewonnen door SPD’er Gerhard Schröder – vertrok de Duitse Bondsregering, zoals eerder was afgesproken, definitief naar Berlijn. Daar was inmiddels de Rijkskanselarij verbouwd, daar was een spiksplinternieuw Kanzleramt gebouwd, naast een nieuw gebouw van de Bondsdag, evenals een nieuw hotel (het vermaarde Adlon) naast de Brandenburger Tor. En de overige lege plekken die langs de voormalige Muur hadden gestaan, werden in rap tempo gevuld met partijkantoren, nieuwe ambassadegebouwen op de oude historische plekken, ministeries en vertegenwoordigingen van alle zestien deelstaten. Die gebouwen staan allemaal op een oppervlak van krap 4 km2. Pal ernaast, op de Potsdamer Platz, is een compleet nieuw uitgaanscentrum uit de grond gestampt, terwijl de kop van de Kurfürstendamm een grondige opknapbeurt heeft gekregen; vlakbij zijn hypermoderne gebouwen verrezen als het Ludwig-Erhard-Haus op de hoek van de Fasanenstraße en de Hardenbergstraße.

Bijna alle bouwwerken die hierboven genoemd zijn, staan in het voormalige West-Berlijn, terwijl veruit het grootste werk in het voormalige Oost-Berlijn moet worden gedaan. En daar heeft men evenmin stil gezeten. Je hebt er straten, zoals de Rykestraße in Prenzlauer Berg, die er een paar jaar geleden uitzagen alsof er jaren een straatguerrilla had gewoed maar ze waren totaal onderkomen geraakt door verwaarlozing (Ruinen schaffen ohne Waffen, noemde men dat in DDR-tijden). Opeens blijken die straten nu prachtig opgeknapt te zijn. Het leuke is dat de bevolking in die straten ten dele niet veranderd is. Er zijn nog steeds werkplaatsen op de benedenverdiepingen waar jonge kunstenaars of computerfreaks aan het experimenteren zijn, er zijn alternatieve boetiekjes gevestigd en het ene café na het andere exotische eethuis opent zijn deuren. De sfeer is er ontspannen en internationaal. Het aantal niet-Berlijners en niet-Duitsers neemt er gestaag toe, waardoor er in sommige gelegenheden evenveel Engels als Duits wordt gesproken. Sommigen spreken dan ook al van de ‘newyorkisering’ van Berlijn. Vooral Friedrichshain, Prenzlauer Berg en Mitte zijn bij jongeren en kunstenaars in trek.

Nieuwste tijd

Toen Helmut Kohl in 2002 de Bondsdagverkiezingen verloor van SPD’er Gerhard Schröder en die laatste een coalitieregering ging vormen met de Grünen van Joschka Fischer, leek er een nieuwe wind te gaan waaien in Duitsland. Dat gold zeker voor Berlijn, waar Schröders partijgenoot Klaus Wowereit Oberbürgermeister van de Duitse hoofdstad werd en – als eerste in zo’n functie – openlijk voor zijn homoseksualiteit uitkwam. Zeker de jonge Fischer, die in zijn wilde krakersjaren in Frankfurt nog op straat met de politie had gevochten, belichaamde in de nieuwe Duitse hoofdstad het einde van de tijd van de oude politici en bracht met zijn sneakers onder het maatpak een heel nieuw elan in de Duitse politiek.

Niettemin kon deze coalitieregering de economische malaise waarin Duitsland langzaam wegzakte, niet ongedaan maken of wilde geen harde bezuinigingsmaatregelen treffen om de nog steeds veel te hoge werkloosheid aan te pakken en impopulaire actie ondernemen om de ouderwetse verzorgingsstaat te moderniseren naar betaalbare maatstaven van de 21ste eeuw. Berlijn bleef als altijd op de rand van het faillissement balanceren.

In november 2005 versloeg de Oost-Duitse domineesdochter en Kohlprotegee Angela Merkel met nipt verschil de zittende kanselier Schröder en werd daarmee de eerste Frau Bundeskanzlerin in de Duitse geschiedenis. Schröder had aanvankelijk wat problemen met het erkennen van zijn nederlaag, maar ruimde ten slotte toch het veld om een riante baan in de gasindustrie aan te nemen. Na lange onderhandelingen kwam er een grote coalitie van CDU/CSU en SPD tot stand.

Intussen was Duitsland ook anderszins rap aan het veranderen. Kenmerkend daarvoor is de omgang met het belastende verleden. In 2004 werd de film Der Untergang, over de laatste dagen van Hitler in zijn Berlijnse bunker, een groot succes en werd de Führer voor het eerst in Duitsland niet alleen maar als een racistische machtswellusteling geportretteerd maar als een mens van vlees en bloed (in de persoon van acteur Bruno Ganz).

Eind 2006 werd het woord Fanmeile in Duitsland uitgeroepen tot woord van het jaar. Volgens de Deutsche Gesellschaft für deutsche Sprache drukte het woord het ‘heel bijzondere levensgevoel’ van de duizenden fans uit die elkaar tijdens het in Duitsland zo succesvol verlopen WK-voetbal buiten op straat opzochten om samen met anderen (onder wie heel veel feestvierende buitenlanders) het vlekkeloos verlopen voetbalfeest te vieren. Het woord was een aanduiding voor een strook in een stad – in Berlijn rond de Brandenburger Tor – waar voetbalfans tijdens het WK bijeenkwamen en waar ze ongeremd uiting aan hun trots over Duitsland konden geven. Dat alles onder het door de Bild-Zeitung bedachte motto Schwarz Rot Geil! (een verwijzing naar Schwarz Rot Gold, de kleuren van de Duitse vlag).

En begin 2007 kwam de film Mein Führer Die wirklich wahrste Wahrheit über Adolf Hitler van de joodse regisseur Dani Levy uit, waarin de oud-toneelspeler Adolf Grünbaum uit een concentratiekamp wordt gehaald om de Führer van zijn depressie te genezen. Ook hier werd een taboe gebroken: lachen om Hitler.

Op een veel populairder niveau (zoals op internet) was het Hitlertaboe allang gesloopt. Zo tekent cartoonist Walter Moers al sinds 1997 een strip, Adolf der alte Nazisau geheten, over een miezerig mannetje dat angstig weggedoken in zijn bunker onder 3 m staalbeton voortdurend door Churchill in de maling wordt genomen en mensen als Gandhi en Michael Jackson op bezoek krijgt. In 2006 verscheen Moers’ stripboek Adolf der Bonker, dat vergezeld ging van een aanstekelijke clip waarin Adolf met zijn herdershond Blondi in zijn badkuip zit en door drie, op Hitler lijkende badeendjes wordt toegezongen om nu eens eindelijk te capituleren. Hier werd een taboe kaltgestellt en een eind gemaakt aan die foute eerbied aan het adres van al die taxichauffeurs, secretaresses, bakkers, buurmannen, honden enzovoort die zeiden Hitler gekend te hebben. De mythe werd doorgeprikt en de hoofdpersoon teruggebracht tot een onbenullige kleinzielige ‘loser’ die daardoor zijn aantrekkingskracht voor rechts-radicalen in recordtempo verliest. Niks neonazistische propaganda, maar heerlijk ontspannen lachen om de satirische spanning die er zit tussen de grootte van de mythe Adolf Hitler, het kleinzielige typetje dat Moers van hem maakte en het taboe dat je er niet om mag lachen.

Dat lachen is alleszins een bevrijd lachen voor alle Duitsers die, behalve historisch en wetenschappelijk, niets meer met die verdomde oorlog te maken willen hebben.

Aan het begin van de 21ste eeuw is Duitsland echt een gewoon land.

Highlights

Tochten

Voor het maken van tochten kun je het best een dagkaart van het openbaarvervoerbedrijf BVG kopen die 24 uur geldig is. Ze is in de automaten op de perrons van U- en S-Bahn te verkrijgen. Tochtjes maken met de auto door de stad is een vermoeiende aangelegenheid, parkeerplaatsen zijn er nauwelijks, files des te meer, en je ziet veel minder.

common TIP. Schaf zo snel mogelijk een WelcomeCard aan als je in Berlijn komt. Je kunt dan 48 of 72 uur met het openbaar vervoer reizen (zones a, b en c), bij een groot aantal toeristische attracties heb je vrij toegang of krijg je 50 procent korting. Bovendien zijn er speciale aanbiedingen voor jongeren tussen 16 en 26 jaar (disco’s, bioscoop). Eèn kaart is geldig voor èèn volwassene met ten hoogste drie kinderen tot 14 jaar. Een WelcomeCard kun je aanschaffen bij verkooppunten van S-Bahn, BVG, de Tourist Info Centra van Berlin Tourismus Marketing (zie p. 154) en in een groot aantal hotels.

Tocht 1

Voor een eerste indruk kun je een prijzige tocht maken in een van de opgetuigde coaches die vanaf de Kurfürstendamm vertrekken. Een oude truc is om bij S- en U-Bahn-station Zoologischer Garten Bus 100 richting Alexanderplatz te nemen. Wie bovenin een plaatsje weet te bemachtigen, heeft een prachtig uitzicht op achtereenvolgens de West-Berlijnse City, de Tiergarten, de Rijksdag met Kanzleramt, de Brandenburger Tor en Unter den Linden. Met een dagkaart van de BVG kun je uit- en overstappen waar je wilt en met een volgende bus (de frequentie is zeer hoog) de tocht vervolgen.

Tocht 2

Een alternatief voor de eerste indruk is met de S-Bahn naar de Alexanderplatz te gaan, en hier vandaan te voet richting Dom, Unter den Linden en ten slotte Brandenburger Tor te gaan. Je komt daarbij langs tientallen historische gebouwen. Ook kun je een aantal zijstraten in lopen, zoals de Friedrichstraße of een bezoek brengen aan de bruisende Potsdamer Platz. In deze buurt kijk je je ogen uit aan de moderne architectuur (de Potsdamer Platz was twintig jaar geleden nog leeg!) en struikel je over de geschiedenis, want behalve de Brandenburger Tor liggen hier de Rijksdag, het voormalig Reichsluftfahrtministerium, de Anhalter Bahnhof, de Martin-Gropius-Bau en het Holocaust-Monument. Bij het Haus am Checkpoint Charlie kun je de beelden bij al die historische gebeurtenissen nog eens zien.

Tocht 3

Een must voor de Berlijnganger met weinig tijd is een wandeltocht langs de plekken waar tot 1989 de Muur stond. Een goed begin is de Mariannenplatz in Kreuzberg (common3 Kottbusser Tor) en vandaar in westelijke richting door de Sebastianstraße, Stallschreiberstraße, Kommandantenstraße, Lindenstraße en Zimmerstraße. Je loopt dan zigzaggend ten noorden van de Oranienstraße (het bolwerk van de Kreuzbergse ‘Alternatieve Szene’). Op het kruispunt van Zimmerstraße en Friedrichstraße ligt het Museum Haus am Checkpoint Charlie, waar de geschiedenis van de Muur op allerhande manieren uit de doeken wordt gedaan.

Via de Niederkirchnerstraße kom je langs het Prinz-Albrecht-Gelände, een origineel stuk Muur, het Abgeordnetenhaus en de Martin-Gropius-Bau. Via Stresemannstraße en Friedrich-Ebert-Straße loop je langs de Brandenburger Tor en de Rijksdag.

Tocht 4

Bruisend jong Berlijn houdt zich op ten noorden van S-Bahnstation Hackesche Markt (Rosenthaler Straße, Neue Schönhauser Straße, Sophienstraße en Oranienburger Straße). Het is de wijk van de opgeknapte joodse synagoge aan de Oranienburger Straße met haar talloze cafès en eetgelegenheden, de prachtige Hackesche Höfe, andere binnenplaatsen die minder fraai zijn gerestaureerd, kunstgalerieën zoals die van de anarchistische kunstenaars in Tacheles en (iets minder wild) in de Sophie-Gips-Höfe aan de Sophienstraße (zie hoofdstuk 4).

Musea

Liefhebbers van musea zullen ongetwijfeld ook tijd te kort komen. Berlijn telt bijna 200 musea, die doorgaans ’s maandags gesloten zijn. Tweemaal per jaar zijn ze ook ’s nachts geopend, tijdens de zogenaamde Lange Nacht der Museen. Berlijn heeft het voordeel dat een aantal musea dicht bij elkaar ligt. Een paar zijn gebouwd op het Museumsinsel, andere vind je op Unter den Linden, bij het Kulturforum in de buurt van de Potsdamer Platz, bij Dahlem-Dorf en in en rondom Schloss Charlottenburg.

common TIP. Musealiefhebbers doen er goed aan een SchauLUST Museen-Berlin-kaart aan te schaffen. Met die kaart (€ 19,00) kun je op drie op elkaar volgende dagen meer dan 70 Berlijnse musea bezoeken. De kaart is te koop (ook in combinatie met de WelcomeCard) bij Berlin Tourismus in de zuidvleugel van de Brandenburger Tor, de Lehrter Bahnhof en bij Berlin Pavillon bij de Rijksdag.

Museumsinsel (Mitte)

• Altes Museum (verzamelingen uit de klassieke oudheid).

• Neues Museum (herbergt, na voltooiing in de herfst van 2009 het Ägyptische Museum en het museum voor prehistorie en oude geschiedenis).

• Alte Nationalgalerie (19de-eeuwse kunst uit Oost- en West-Berlijn bijeengebracht).

• Bode-Museum (laatantieke en Byzantijnse kunst, beelden- en schilderijenverzameling 13de–18de eeuw).

• Pergamonmuseum (Voor-Aziatische kunst, antiek en museum voor islamitische kunst).

Unter den Linden

• Deutsche Guggenheim Berlin (wisselende tentoonstellingen van klassieken tot heden).

• Deutsches Historisches Museum im Zeughaus (arsenaal) (Duitse geschiedenis van middeleeuwen tot heden).

• Friedrichwerdersche Kirche (Schinkel-Museum).

Tiergarten

• Bauhaus-Archiv Berlin (werk uit alle periodes van Bauhaus).

• Filmmuseum Berlin in Sony Center (de tijd van de Duitse film met een blik op Hollywood).

• Gemäldemuseum (een van de grootste verzamelingen Europese schilderkunst ter wereld).

• Kunstgewerbemuseum (middeleeuwse toegepaste kunst tot heden en modern design).

• Kupferstichkabinet (verzameling tekeningen en grafiek).

• Neue Nationalgalerie (schilderijen 19de– 20ste eeuw).

Charlottenburg

• Bröhan-Museum (Jugendstil, art deco, functionalisme).

• Sammlung Heinz Berggruen (collectie klassieke modernen: Picasso, Giacometti, Klee, Cèzanne).

Diverse musea in Dahlem

• Botanisches Museum (met bijbehorende botanische tuin).

• Völkerkundemuseum (Oud-Amerikaanse culturen, uit Stille Zuidzee, Afrika en Azië).

• Museum europäischer Kulturen.

• Museum für Indische Kunst.

• Museum für Ostasiatische Kunst.

Diverse andere musea

• Centrum Judaicum – Neue Synagoge (Oranienburger Straße 28–30).

• Jüdisches Museum Berlin (Lindenstraße 9–14).

• Mauermuseum Haus am Checkpoint Charlie (Friedrichstraße 43–45).

• Forschungs- und Gedenkstätte Normannenstraße (voormalige Stasicentrale; Ruschestraße 103/Haus 1, Lichtenberg (common1 pp. 193-194).

• Gedenkstätte deutscher Widerstand (Stauffenbergstraße 13–14).

• Haus der Wannsee-Konferenz (Am großen Wannsee 56–58).

• The Story of Berlin (Kurfürstendamm 207–208).