De L van Leuk

En dan begint school weer. Merel is zo vol van de musical, dat ze er dágen over praat. Iedereen moet uitgebreid horen wat ze daar beleeft en hoe leuk het is.

Een drukke periode breekt aan. Ze repeteren door de week elke woensdagmiddag én de dinsdag of donderdag van vier tot acht plus de zaterdag óf de zondag. Dat is veel, maar ook leuk, natuurlijk. De eerste voorstelling is al half december!

Elke repetitie leren ze nieuwe stukken dans en nieuwe scènes. Ze herhalen ‘oude’ scènes, met zang en bewegingen erbij, en de liedjes repeteren ze tussendoor. Ze krijgen elke keer huiswerk op: de liedjes oefenen, een bepaalde scène uit het hoofd leren. Zo gek, maar het gaat echt bijna vanzelf. Zo anders dan op school! Dát huiswerk vergeet ze regelmatig, dít huiswerk doet ze altijd!

April is er vaak bij als Merel oefent. Zij speelt dan in haar eentje de andere rollen. Bovendien vinden ze het leuk om samen aan Lori en Merels moeder te laten zien wat Merel aan nieuwe scènes en liedjes geleerd heeft. Na een poosje kent April ze ook allemaal.

Bij haar vader thuis moet Merel wel alleen oefenen, maar als het even kan, stelt ze dat uit tot ze weer bij haar moeder is. Af en toe leidt dat tot paniek: dan vergeet ze dat ze helemaal niet meer naar haar andere huis gaat vóór ze de tekst moet kennen. Wat ook wel eens gebeurt, is dat April ineens helemaal geen zin meer heeft of plotseling is verdwenen terwijl Merel wel op haar rekent.

‘Ik ben er niet!’ roep ze dan door een dichte deur. Of ze is er écht niet.

Merel klaagt bij Aprils moeder. ‘Dat is toch flauw. Ze had gezegd dat ze thuis zou zijn.’

‘Ja, dat snap ik,’ zucht Lori, ‘maar ze is zoals elke puber een beetje onvoorspelbaar.’

‘Ik word nooit een puber!’ verzekert Merel haar.

Gelukkig is Marijn altijd bereid in te vallen en de ‘rol’ van April over te nemen.

Als ze wel met April oefent, kan Merel het niet laten aldoor omhoog te kijken naar de poster van Carlo Brandenburg. Ze moet ervan zuchten.

‘Vind je hem leuk?’ vraagt April. ‘Is heel normaal hoor, op jouw leeftijd.’

‘Mag ik hem hebben?’ vraagt Merel in een opwelling.

‘Wie? Carlo? Daar ga ik niet over.’

‘Nee, de poster!’

April schudt haar hoofd. ‘Het is míjn poster.’

‘Waar kan je die kopen?’

‘Ik weet niet. Hij zat bij een tijdschrift.’

‘Dan wil ik ook een abonnement.’

‘Maar daarmee heb je nog geen poster van Carlo.’ April schudt haar hoofd. ‘Kom af en toe maar op mijn kamer zitten zwijmelen.’

 

Er is ineens veel minder tijd voor Marijn en de andere vriendinnen. En een eind met Joep lopen kan ook niet meer zo vaak. Maar het is niet erg: de repetities zijn leuk en ze leert er nieuwe vriendinnen kennen. Al wordt ze er ook wel eens moe van, ze geniet!

Als november al een tijdje bezig is, en het al wat gewoner wordt om naar het theater te reizen en te repeteren, komt er een moment dat het toch gaat kriebelen in Merels lijf. Kostas en Froukje hebben haar al een paar keer tot de orde moeten roepen en één keer heeft Froukje haar apart genomen. ‘Merel, als jij tijdens een repetitie telkens zit te draaien, hebben andere kinderen daar last van. En geluidjes maken tussendoor leidt ook af, net als dat gewiebel met je been. En doe je mondje eens op slot, kun je dat?’

Op een dag neemt ze drop mee, van die laurierdropjes waar je een zwarte tong van krijgt. Ze is heel gul in het uitdelen. Dat moet wel stiekem gebeuren, want er mag niet gesnoept worden. En ook het kauwen moet zo onopvallend mogelijk.

Met drop in hun mond kunnen ze niet voluit zingen, dus het klinkt niet zo goed als anders. Bij Robijn loopt een druppel zwart speeksel uit een mondhoek en Fimme slist ineens een beetje. Hun monden gaan ook niet zo wijd open als anders en nadat Froukje er wat van zegt, gebeurt dat nóg niet. Froukje fronst haar wenkbrauwen en gaat steeds chagrijniger kijken.

Aan het eind van het lied geeft Merel een teken. Ze steken allemaal hun tong uit. Die zijn stuk voor stuk zwart.

Dan gieren ze het uit met zijn allen. Froukje aarzelt tussen boos worden en meelachen, gelukkig kiest ze voor het laatste.

En Merel kan er weer even tegen.

Er zijn genoeg ouders die kunnen rijden, maar na een poosje mogen Merel en Fimme samen met de trein naar de repetities reizen. Ze hoeven gelukkig niet over te stappen en de eerste keer gaat Merels moeder mee. Ze wijst de korte route van het station naar het theater. Spannend vinden ze het wel!

‘Super allemaal, hè?’ glimt Merel als ze voor de eerste keer in de trein zitten.

Fimme is elf en klein van stuk, dus hij is heel geschikt om Tonnie te spelen. Hij vindt het grappig dat hij de stomste jongen uit de klas mag zijn en hij doet het leuk, vindt Merel. Stiekem vindt ze hem helemaal leuk. Hij heeft een beetje flaporen en dat vindt ze toch zó lief. Ook is hij grappig als hij lacht en hij lacht gelukkig veel.

De trein is een goede plek hun ‘huiswerk’ te leren, maar ze praten ook veel over de musical en alles wat ze beleven.

‘Grappig, hè, wat Donna en Lisa doen,’ zegt Merel. ‘Dat ze hun klasgenoten in S, M en L verdelen.’

‘Ja, zegt Fimme. ‘Stom, Matig en Leuk.’

‘Oké, dat doen wij ook!’ Merel gaat er eens goed voor zitten. ‘Robijn en Shayla zijn L.’

Fimme knikt. Hij is het er wel mee eens. ‘Mirjam krijgt ook een L,’ zegt hij.

Mirjam speelt Lisa. De andere Lisa wordt gespeeld door een meisje dat ze allebei een M geven.

‘En nu de andere Donna,’ zegt Merel.

‘Die is een S,’ antwoordt Fimme onmiddellijk.

Merel geeft hem gelijk. Waar Robijn aardig en gewoon blijft, loopt de andere Donna nu al vreselijk met haar neus in de lucht. ‘Nee, ES,’ maakt ze er dan ook van, ‘Extra Stom.’

‘En de jongens?’ vraagt Fimme.

Merel vindt de meeste M. Fimme verdedigt zijn vrienden. ‘Er zitten heus ook L-jongens bij. De andere Tonnie bijvoorbeeld.’

Merel zegt in een opwelling: ‘Ik vind jou eigenlijk wel een L.’

Fimme wordt helemaal rood, en tot haar verbazing voelt Merel haar eigen wangen ook warm worden.

Zijn antwoord is heel zacht, maar ze staan niet op het toneel hier. Bovendien hoeft niemand het te weten: ‘Ik jou ook.’

Dan duiken ze allebei weer met hun neus in het script.

 

Die avond zitten Merel en April samen op Aprils kamer. Ze hebben gerepeteerd, en Merel moet nu naar haar eigen kamer gaan. Maar ze wil iets van April weten: ‘Kun je twee jongens tegelijk leuk vinden?’

‘Zie je wel!’ roept April uit.

‘Wat?’ Merel begrijpt haar niet.

‘Dat je iemand leuk vindt!’

‘Iemand?’ Merel wrijft over haar voorhoofd. ‘Hoe bedoel je?’

‘Wie?’ vraagt April.

‘En als je tegen iemand zegt dat je hem leuk vindt, heb je dan eigenlijk verkering?’ vraagt Merel zonder antwoord op Aprils vraag te geven.

‘Dat hangt ervan af,’ zegt April. ‘Vindt hij jou ook leuk?’

‘Ja.’ Merel wordt alweer rood bij de gedachte aan dat moment in de trein. De hele verdere dag zijn ze elkaar een beetje uit de weg gegaan, alsof ze niet goed wisten hoe ze zich moesten gedragen. Een beetje ongemakkelijk was dat wel. En ongewoon dat zij niet weet wat ze moet zeggen, dat komt niet vaak voor! En op de terugweg in de trein zat Fimme aldoor diep over zijn tekst gebogen. Net of er ‘bezig, niet storen’ op zijn haar stond. Merel heeft niet zo veel tekst meer te leren, ze kent haar rol wel zo’n beetje, want zo groot is die nou ook weer niet.

‘Heeft hij je gevraagd?’ gaat April verder. ‘Hebben jullie gezoend?’

‘Nee, zeg!’ Merel wipt verontwaardigd op en neer op haar stoel. ‘Dat wil ik nog helemaal niet.’ Ze rilt bij de gedachte alleen al.

‘Op jouw leeftijd kunnen jullie best verkering hebben zonder te zoenen. Heb je dat gevraagd: “Wil je verkering?”’

‘Ik wil helemaal geen verkering,’ zegt Merel. ‘Ik zei alleen per ongeluk dat ik hem leuk vond.’

‘Dus je vindt hem eigenlijk niet leuk? Nou snap ik er niets meer van.’

Merel lacht. ‘Jawel, ik vind hem wel leuk, maar ik doe niet aan jongens. Niet zo.’

‘Nou, da’s duidelijk, dan heb je geen verkering! Maar wie is het? En wie is die ander dan?’

Merel kijkt haar grote stiefzus opgelucht aan. ‘Weet je dat zeker?’

‘Tuurlijk. Je kunt best iemand leuk vinden, maar geen verkering willen. Je kunt dan ook best twee iemanden leuk vinden.’

‘Met die ander kán dat niet eens.’ vult Merel aan. ‘Verkering dan.’

‘Wie…’ begint April.

Merel wijst omhoog, waar Carlo vanaf zijn poster glimlachend op hen neer kijkt. ‘Als ik aan hem denk, worden al mijn spieren een beetje druk.’

April lacht. ‘En die ander…?’

‘Nooit iets zeggen, hè!’ beveelt Merel. ‘Tegen niemand niet!’

‘Beloofd.’

‘Een jongen van de musical. Hij speelt Tonnie.’

 

Voor de zekerheid zegt ze het de volgende repetitie tegen Fimme. ‘Ik vind je leuk, maar we hebben geen verkering.’

Hij lijkt ook opgelucht. ‘Geen verkering,’ knikt hij tevreden. ‘Daar komt alleen maar ellende van! Kijk maar naar Tonnie en Lisa.’

Merel lacht. ‘Wij zijn echt, hoor, geen musical.’