Joepie!

‘Joepie!’ roept Merel. ‘Joepie de poepie!’

Even verderop spitst een zwart-met-bruine hond zijn oren. Hij blijft staan en draait zich half om zodat hij naar zijn baasje kan kijken. Zijn staart gaat driftig heen en weer. Naast Merel drukt haar vriendin Marijn haar handen tegen haar oren.

Net op dat moment komt er een oude vrouw voorbij. Vanachter haar rollator glimlacht ze naar Merel en zegt: ‘Wat heerlijk, kind, dat je zo blij kunt zijn.’

Merel maakt een gek bokkensprongetje en grinnikt. ‘Ik roep onze hond, mevrouw.’

Joep heeft inmiddels besloten dat hij zal gehoorzamen. In een sneltreinvaartje komt hij aangerend en springt blaffend tegen Merel op. Ze geeft hem een compliment: ‘Braaf!’ Daarna duwt Joep zijn kop tegen de benen van Marijn, alsof hij wil zeggen: Kom op, jij moet mij ook aaien.

Marijn doet een wankele stap achteruit. ‘Ho ho! Niet zo enthousiast!’ Maar ze geeft hem wel de gevraagde aai over zijn kop.

De oude dame is blijven staan om naar de hond te kijken. ‘Wat een lieverdje,’ zegt ze vertederd.

Merel kijkt haar vriendin aan, die een gezicht trekt.

‘Nou,’ zegt Merel dan, ‘hij is niet altijd lief.’

Joep wil het tegendeel bewijzen en snuffelt vriendelijk aan de uitgestoken hand van de vrouw. ‘Wat voor ras is het?’ vraagt die.

‘Een vubara,’ antwoordt Merel.

‘Een wát?’ Marijn en de vrouw zeggen het tegelijkertijd.

‘Een vubara,’ herhaalt Merel.

‘Nooit van gehoord,’ zegt de grijze dame dan en uit Marijns ogen straalt wantrouwen, maar ze zegt niets.

‘Het is in elk geval een schatje,’ verklaart de vrouw. De liefde is wederzijds, want Joep begint haar hand te likken.

Maar nu heeft Merel er genoeg van. ‘We moeten een boodschap doen, dag mevrouw. Kom, Joep!’ Ze trekt Marijn mee en de dame vervolgt haar langzame gang. Joep trippelt achter hen aan.

‘Wat was dat voor onzin?’ vraagt Marijn als ze op voldoende afstand zijn.

‘Dat we een boodschap moeten doen?’

‘Nee, die vubara!’

‘Dat is geen onzin, dat is echt Joepies ras, hoor.’

‘Geloof ik niets van. Nooit van gehoord.’

‘Vraag maar aan mijn moeder!’

‘Hoe ziet die eruit dan?’

‘Nou zo!’ Merel wijst naar Joep. ‘Niet te groot en niet te klein, bruin en zwart haar, beetje krul en beetje lang. Bruine ogen, eh…’

Marijn lacht. ‘Volgens mij hebben alle honden bruine ogen.’

Merel blijft staan. ‘Hé, jij moet Joep even vasthouden, dan ga ik hier naar binnen.’ Ze wijst naar de drogist achter zich.

Marijn grijnst, ze weet het al. ‘Een boodschap doen, zei je?’

Merel lacht terug. ‘Zakgeld gekregen.’

Even later is ze terug met twee grote puntzakken. Die met drop is voor Merel, de spekkies zijn voor Marijn. Joep wordt weer losgelaten en snoepend vervolgen ze hun woensdagmiddag door de winkelstraat.

‘Wa, i wee wa!’ Met volle mond wijst Merel naar een stapel platte kartonnen dozen die opzij van een winkel in een smal steegje liggen.

Marijn kijkt opzij. ‘Sorry?’

Merel kauwt, slikt en zegt nog eens, terwijl ze een stuk karton oppakt: ‘Ik zei: wacht, ik weet wat.’ Ze komt overeind en fluistert Marijn haar plan in het oor. Daarna roept ze de hond weer: ‘Joepie! Joepie de poepie!’

Marijn aarzelt. ‘Zullen we niet iets anders verzinnen?’

‘Waarom? Dit is leuk!’

‘Maar waar dan?’

‘Ergens in het park. Wat wil je dán?’ gaat Merel verder. ‘Met de barbies? Daar worden we echt te groot voor, hoor!’

Marijn fronst haar wenkbrauwen. ‘Ik weet niet…’

‘We zitten nu in groep 8!’

‘Daarom kun je toch nog wel…’

‘Maar nu niet!’ onderbreekt Merel haar. ‘Kom op, het is mooi weer.’

‘Maar dan moet ik niet alle spekkies in één keer opeten.’ Marijn knijpt de zak dicht.

‘Hier,’ biedt Merel aan, ‘neem een dropje.’

Al kletsend lopen ze in de richting van het park – zoals gewoonlijk Merel wat meer en Marijn wat minder – en Joep vindt het helemaal heerlijk, zo’n eind lopen. Vrolijk dartelt hij voor hen uit. In het park doet hij fanatiek mee met hout verzamelen, een erg leuk spelletje vindt hij dat. In een hoek achter een paar hoge struiken weet Merel een kleine open plek – een van de weinige keren dat haar broer voordeel opleverde: Bram had haar die ooit gewezen. Daar maakt ze een mooi vuurtje: eerst snippers karton, daarna kleine houtjes, en de grotere takken eroverheen.

Merel lacht. ‘Net een indianentent.’

‘Heb je wel een aansteker?’ vraagt Marijn hoopvol.

‘Tuurlijk!’ Merel haalt hem uit haar broekzak en steekt een stuk karton aan.

‘Hoe kom je daaraan?’

‘Van April gepikt.’

‘Rookt die?’ vraagt Marijn verbaasd.

Merel houdt het brandende karton in het hart van het takkententje, dat direct vlam vat.

‘Mooi droog spul,’ zegt Merel tevreden. Ze ziet haar stiefzusje voor zich, zoals die soms stiekem in de tuin staat te roken. ‘Ja. Ik ga ook roken. Dat is stoer.’

Marijn kijkt haar aan. ‘Wanneer? Nu?’

‘Later! Over een poosje.’

‘Roken is stom.’

‘Nou ja. Stoer én stom dan. Kan dat, stoer én stom? Maar hé, nu de spek-spiesen.’

Ze hebben twee lange takken bevrijd van hun zijtakjes en rijgen daar de overgebleven spekkies aan. Marijn blaast tegen de vlammen, die knetterend omhoog schieten.

Joep, die kennis is gaan maken met voorbijkomende honden, komt terug om bij hun vuur te kijken. Hij hapt naar een tak die uit het vuur rolt, maar schrikt van de hitte. De meiden lachen. Met haar gymschoen duwt Merel de brandende tak terug naar de rest. Daarna houden ze hun spekkies vlak boven de vlammen.

‘Lekker! Geroosterde spekkies!’ zegt Merel terwijl ze snel nog een paar dropjes in haar mond propt. ‘Of nee, hoe heet dat? Marsmelloos?’

‘Zijn die niet roze en wit?’ vraagt Marijn. Direct daarop roept ze geschrokken uit: ‘Hé! Doen we het wel goed?’

Het roze en geel wordt zacht, smelt om de tak heen om vervolgens zwart te kleuren aan de onderkant. ‘Jakkes!’ Marijn haalt haar stokje uit het vuur.

Ook Merel trekt haar tak weg, maar door die beweging stort hun mooie indianentent van takken in, en is het vuur niet meer hoog, maar breed. Merel en Marijn springen overeind. ‘Shit!’

Geschrokken beginnen ze op het vuur te trappen, maar Merel voelt de warmte gloeien door de dunne rubberen zool van haar gymschoen heen. Iek! Ze laat zich op haar knieën vallen en probeert met haar handen aarde van de bodem te schrapen zodat ze daarmee het vuur kan doven. Maar de grond is te hard. In een opwelling trekt ze haar gestreepte T-shirt uit, ze heeft er tenslotte nog een hemdje onder aan. Daarmee kan je vuur ook afdekken, heeft ze wel eens gelezen.

‘Te klein!’ hijgt Marijn.

Als Merel aan de ene kant wat vlammen dooft, laait het aan de andere kant op. Het vuur doet zich te goed aan al die droge blaadjes en takjes rondom en loopt alle kanten uit.

‘Water!’ gilt Merel. ‘De vijver!’

Ze grist haar T-shirt mee en Marijn de plastic puntzak van de spekkies, die gelukkig niet helemaal is uitgescheurd. Het natte T-shirt werkt het best. Merel sjeest een paar keer heen en weer om het druipende shirt op de vlammen te kunnen leggen. Marijn loopt heen en weer met een puntzak water en allebei maken ze hun schoenen nat. Daarmee kunnen ze al die kleine brandhaardjes uittrappen.

Eindelijk is het vuur gedoofd. Joep komt weer dichterbij en gaat op zijn rug door de natte, zwarte aarde rollen.

Marijn zucht heel diep. ‘Een middag met de barbies is een stuk relaxter,’ zegt ze.

Merel zucht mee. ‘Maar zó saai!’