Nawoord

Nieuwe aanwas

Het behoeft geen betoog meer dat het grondig is misgegaan met een hele generatie die zich heel snel heeft ontwikkeld van lastpakken tot zware criminelen die om heel weinig veel geweld gebruiken. De waslijst aan ‘interventies’ en ‘trajecten’ die op juist deze groep zijn losgelaten, al dan niet in een ‘ketenaanpak’ waarin vele partijen samenwerkten, is lang en vergeven van kekke afkortingen. Stadsdeel West tekende eens op een behangrol uit welke ingrepen allemaal waren gedaan door welke instanties om de zes gezinnen, met pakweg dertig zoons, die verantwoordelijk waren voor schrikbarende overlast en criminaliteit in de Chassébuurt te stuiten. Het leverde een treurig stemmende schets op. Een heel volle behangrol. Plus de vaststelling dat de gezinnen zo mogelijk nog ondoordringbaarder waren geworden en dat alle mislukte initiatieven de zoons juist extra status hadden opgeleverd op straat. Een aureool van onaantastbaarheid.

In de Diamantbuurt in De Pijp maakten hulpverleners een vergelijkbaar overzicht, met een vergelijkbaar resultaat. Wat commissaris van politie Leen Schaap, districtschef van de politie in zuidelijk Amsterdam, in 2008 had vastgesteld, tot ergernis van het toenmalige stadsbestuur, kwam uit: de nieuwe garde groeide uit tot grote, nietsontziende criminelen. Schaap heeft meer gelijk gekregen dan gehoopt – uiteindelijk overigens ook van het stadsbestuur.

Hoe dat kan? Doordat het voor de overheid, buiten het op individuen gerichte strafrecht om, vrijwel onmogelijk is echt tot een gezin door te dringen dat de deur niet opent. Letterlijk. Doordat Marokkaanse jongens veelal als prinsen worden behandeld in gezinnen waar de vader afwezig is en de moeder niets te zeggen heeft. Doordat de zwaarste categorie criminelen al heel jong geen enkele bemoeienis duldt en alleen via celstraffen voor enige tijd van de straat is te halen, áls justitie hen bewijstechnisch wat kan maken. En, wellicht het zorgwekkendst van alles, doordat onder die groep zware criminelen een heel grote groep jongens en jonge mannen hangt die zo zwak begaafd is en zo makkelijk te verleiden met snel geld of de suggestie van status op straat (of allebei) dat die zich eenvoudig laat inzetten voor misdrijven en het gebruik van grof geweld. Die jongens zien dat hun ‘rolmodellen’ in een dag binnenhalen wat de gemiddelde werknemer in een maand verdient. Of meer. Leg dan maar uit dat misdaad niet loont. Hoe het over jaren met veel van die idolen afloopt, is geen vraag die de jongens zich stellen.

Probleemjongeren zijn van alle tijden, zeker, maar het extreme gedrag van groepen in achterstandswijken is van de laatste jaren. Steeds jonger plegen jongens steeds zwaardere misdrijven, vaak met gebruik van wapens en veelal in min of meer georganiseerd verband. Overigens niet zozeer in bestendige (jeugd)bendes met een vaste, strakke structuur, maar meer in los-vaste, opportunistische gelegenheidsverbanden. Het cliché dat de vriend van vandaag de vijand van morgen kan zijn, is pijnlijk geldig, zo mag ook uit dit boek blijken. Het is dé grote zorg voor de veiligheid in Amsterdam.

De ggd onderzocht recentelijk voor het eerst (!) waarom zoveel jongeren ernstig probleemgedrag vertonen en ‘niet lijken te profiteren’ van het grote aantal maatregelen om ze in het gareel te helpen. In november 2013 bracht de gezondheidsdienst het rapport uit: In de nesten. De onderzoekers richtten zich op tweehonderd leden van de Top 600 van gewelddadige jonge Amsterdamse criminelen, die gezamenlijk jaarlijks verantwoordelijk zijn voor 2500 tot 3000 misdrijven met serieuze gevolgen voor de slachtoffers: de zogeheten high impact crimes zoals overvallen, straatroven en geweldsmisdrijven. (Over de Top 600 later meer.)

Het resultaat van het onderzoek is even veelzeggend als triest. De onderzochte jongens pleegden gemiddeld als 13-jarige al misdrijven en waren op hun veertiende in beeld bij de jeugdzorg. Dat weerhield ze er niet van met de criminaliteit door te gaan. Liefst 98 procent van de jongens gebruikte al vroeg geweld; 77 procent deed dat in groepsverband en stond te boek als ‘harde-kern-jongere’; 99 procent heeft een slecht ontwikkeld geweten; 89 procent voelt weinig of geen empathie; eenzelfde percentage is zeer beïnvloedbaar; 86 procent is impulsief en kan zijn agressie niet beheersen. Gemiddeld hebben de jongens een IQ van 80. Velen zijn zwakbegaafd. In 92 procent van de gezinnen waarin de ‘jongvolwassen gewelddadige veelplegers’ opgroeien, zijn de ouders ‘pedagogisch onmachtig of onwillig’. Van de groep is 95 procent ‘sterk georiënteerd op criminaliteit en criminele leeftijdgenoten’.

‘Hun relatief rijke verleden in de jeugdzorg’ heeft niet voorkomen dat de jongens een bedenkelijke carrière maakten in de misdaad. Alleen door op de basisschool al in te grijpen en ‘intensief te interveniëren’ (wat iets anders is dan véél interventies inzetten), is te voorkomen dat honderden jongeren in Amsterdam uitgroeien tot zware, gewelddadige criminelen, concludeerde de gezondheidsdienst.

De conclusies kwamen niet helemaal onverwacht, maar schrikken was het toch. Het sterkt deskundigen in het idee dat in elk geval het Top 600-beleid moet worden doorgezet, al is het zeer de vraag in hoeverre dat helpt.

Rond die Top 600 van gewelddadige, veelal jonge criminelen werken de gemeente Amsterdam, justitie en politie sinds het voorjaar van 2011 met meer dan dertig instanties samen om de veelplegers (letterlijk) van straat te halen en uiteindelijk het rechte pad op te sturen.

Een jonge crimineel komt, grof gesteld, in de Top 600 als hij in vijf jaar driemaal of vaker is aangehouden voor een (poging tot) overval, straatroof, woninginbraak, zware mishandeling, openlijke geweldpleging, moord of doodslag. Bovendien moet hij in de afgelopen twee jaar verdachte zijn geweest van een misdrijf en minimaal eenmaal zijn voorgeleid aan een onderzoeksrechter. De stelregel kent ook een ingewikkelder variant, waarin behalve aanhoudingen voor zware misdrijven ook tientallen recente politiecontacten een rol spelen. Voor het regime waarin een Top 600-klant belandt, doen veel metaforen de ronde, waarvan de vergelijking met een wasstraat wellicht de treffendste is. De jonge crimineel wordt onder handen genomen door een selectie van de meer dan dertig instanties die hebben beloofd niet meer los te laten totdat hij zijn leven heeft gebeterd.

De strenge maatregelen én hulp komen van alle kanten. Een ‘informatieverzamelgroep’, waarbij vertegenwoordigers van de belangrijkste instanties letterlijk met elkaar om de tafel zitten, legt alle beschikbare gegevens over de crimineel op tafel. In de ‘weegploeg’ bepalen afgevaardigden van dezelfde partijen (politie, justitie, gemeente, Bureau Jeugdzorg, ggd, reclassering, et cetera) wie ‘de beste papieren’ heeft om de regie te voeren over elke specifieke klant. Dan wordt voor elk lid van de Top 600 onder leiding van een vaste regisseur een dossier gereedgemaakt, zodat de verdachte bij de eerstvolgende misstap snel kan worden berecht mét een duidelijk plan voor ogen.

Het plan is drieledig. Allereerst moet een Top-600-klant na een zoveelste misdrijf van straat worden gehaald en berecht. In de meeste gevallen volgt een celstraf. Tijdens en na die straf moet op zijn specifieke problemen afgestemde hulp voorkomen dat hij weer het oude leven oppakt. De broertjes en zusjes van Top 600-klanten worden ook in de gaten gehouden. Het aan de Top 600 gelieerde Preventief Interventie Team probeert kinderen die al op de basisschool verontrustend wangedrag vertonen al af te vangen, ook door wetenschappelijk te laten onderzoeken wat er mis is in hun hoofd en daar de hulp op af te stemmen.

Als dit boek naar de drukker gaat, dekt de term Top 600 geen zeshonderd jongens en jonge mannen meer, maar meer dan zevenhonderd. Een kwestie van doorstroming. De eerste honderd ‘uitstromers’ lijken hun leven (enigszins) te hebben gebeterd, al moet worden aangetekend dat het vanuit de gevangenis lastig misdrijven plegen is. Dat ex-gedetineerden in de statistieken met minder misdrijven opvallen, lijkt logisch. Niettemin zijn de eerste cijfers na twee jaar Top 600 goed. De recidive in de groep daalde in die jaren met 57 procent, het aantal aanhoudingen met 59 procent. Burgemeester Eberhard van der Laan, een van de geestelijk vaders van het beleid en een pleitbezorger door dik en dun, zegt dat hij zijn ogen niet kon geloven toen hij de cijfers zag.

Toch, een wondermiddel is de Top 600 vanzelfsprekend niet. Elke ‘aanpak’ waarin meer dan dertig instanties zoveel mankracht en middelen steken, zal zeker op de korte termijn klinkende resultaten opleveren. De onafhankelijke deskundigen zijn het erover eens dat pas op de lange termijn het echte succes is te meten. Doel van die Top 600 is immers de jonge criminelen definitíef op het rechte pad te helpen.

Een belangrijke kanttekening die kenners plaatsen bij de euforie over de Top 600 is de vraag of dat middel niet vooral de domste veelplegers afdekt: de sukkels die niet alleen veel en ernstige misdrijven plegen, maar daarvoor ook voortdurend worden gepakt. Alleen zij ‘kwalificeren’ zich immers. De gewiekstere criminelen blijven buiten schot. Tekenend is het resultaat van een onderzoekje dat stadsdeel Amsterdam-West liet doen naar de achtergrond van de zes jonge mannen uit haar gebied die recentelijk zijn geliquideerd. Geen van de slachtoffers, die kennelijk toch diep in het criminele milieu zaten, stond in de Top 600.

Critici wijzen erop dat het om nog een reden erg vroeg is om de Top 600 als het ei van Columbus neer te zetten. Beweerde wondermiddelen uit het recentere verleden staan inmiddels weer bij het grof vuil omdat ze na een hoopgevend begin toch niet zo’n panacee bleken. De Glen Mills School en Den Engh, twee op Amerikaanse leest geschoeide, militaristische heropvoedingskampen waarin juist dezelfde categorie jonge criminelen nieuwe mores zou leren, werden na een bejubelde start uiteindelijk opgedoekt. De tucht en groepsdiscipline bleken toch niet zaligmakend, de resultaten vielen gaandeweg tegen en op de harde aanpak was steeds meer kritiek. Jongens die tien, vijftien jaar geleden in die heropvoedingskampen zaten, ziet de recherche nu terug als grote jongens in de onderwereld.

Marjolein Smit, chef van de Amsterdamse recherche, is heel somber over de strijd tegen de jonge mannen die in korte tijd uitgroeien tot nietsontziende criminelen. ‘Voor elke jonge crimineel die we pakken, staan er twee op. Misdaad loont, is het credo, want de huidige straffen helpen niet.’

Smit pleit voor ‘een breder scala’ van straffen en maatregelen. ‘Ons systeem is nog heel klassiek ingericht op vergelden, afschrikken, resocialiseren en heropvoeden. Dat vergelden gaat nog, je gooit ze in de cel, maar voor de zwaardere categorieën jonge criminelen werken de andere onderdelen niet. Nette mensen die een misstap hebben begaan, laten zich bijsturen, maar deze groep niet.’

Zo’n vijftien jaar geleden leidde Smit het ‘vuurwapen- en dopeteam’ van de politie in Amsterdam-Zuidoost. Ze hield in die tijd eens een drugsdealer van vijftien aan in de Bijlmer, met cocaïne op zak. ‘Waarom hij in de drugs zat? Nou, simpel. “Auto’s stelen kan ik niet en mensen beroven durf ik niet,” verklaarde hij in zijn verhoor. Dat vat het probleem mooi samen: andere, legale opties zoals naar school gaan en werken komen helemaal niet in zo’n jongen op. Het was een van de schokkendste constateringen die ik heb moeten doen. Dat zo’n jongen van vijftien met een referentiekader opgroeit waarin de toekomst uit niets anders dan misdaad kan bestaan.’

Hij is niet alleen. ‘Was het maar wáár, en het gaat zeker ook niet per se om de Bijlmer. Ons grootste probleem is dat wij niet weten hoe groot het probleem is. We hebben die Top 600, maar de probleemgroep is ongetwijfeld groter. De problemen zitten in structuren, in milieus. In economische uitsluiting. Veel Marokkaanse jongens zijn vaak nog best goed begonnen, maar ze stoten hun neus. Ze maken vaak geen opleiding af en dringen dus niet of nauwelijks door tot een normale baan. De groep die dat wel doet heeft, hoe onterecht ook, last van het stigma.’

Waar bijvoorbeeld Turkse en Surinaamse groepen een generatie lang voor grote problemen zorgden, burgerden hun gemeenschappen langzaam maar zeker in en zakten de problemen tot een gemiddeld niveau. Intussen kwamen nieuwe probleemgroepen op waarmee de politie te stellen had. Bij de Marokkanen ziet Smit die afzwakking nog niet. ‘Een te grote groep bedt niet in de samenleving in, al gaat het met de Marokkaanse meisjes in het algemeen wel goed. Het huidige politieke klimaat werkt niet mee, maar dat is een kip-en-ei-discussie. Doordat ze weinig kansen krijgen, worden Marokkaanse jongens vaker crimineel. Ze krijgen weinig kansen omdat ze het imago hebben crimineel te zijn. Ondertussen zitten we met een enorme groep criminele jongeren, met steeds nieuwe aanwas, terwijl de nieuwe criminelen zich weer gewoon aandienen, of het nou groepen uit Midden- en Oost-Europa zijn of Afrikanen. Onze problemen worden niet kleiner.’

De jonge, gewelddadige criminelen zijn een te groot probleem voor de politie, stelt Smit. ‘Ik wil zeker niet pleiten voor zwaardere straffen, want daar geloof ik niet in. Ik pleit wel voor een breder arsenaal aan mogelijke ingrepen. Je kunt niet het totale veiligheidsprobleem rond die jonge criminelen op ons bordje schuiven en zeggen: “Succes.” Waarom treden we als overheid niet gezamenlijk tegen deze jongens op? Waarom zeggen we niet: je krijgt geen rijbewijs en geen paspoort zo lang je misdrijven blijft plegen? Waarom geen three-strikes-and-you’re-out: na een derde misdrijf een hele tijd het hok in? Dan ben je in elk geval tien jaar van die jongens af. Dat is dan ook meteen het enige doel dat je bereikt, maar misschien is dat voor deze doelgroep ook het hoogst haalbare, hoe triest die constatering ook is. Taakstraffen lijken geen effect te hebben op deze groep.’

Sommige buurlanden hebben al meer soorten straffen en maatregelen. Wie in Engeland in een gestolen auto is betrapt, is vijf jaar zijn rijbewijs kwijt. Via een zogeheten Anti-Social Behaviour Order (asbo) mag iemand die zich bijvoorbeeld in het centrum van Liverpool heeft misdragen, voor een door een burgerlijke rechter opgelegde periode bepaalde delen van de dag niet meer in die binnenstad komen.

Van de inmiddels opgeheven lijst van Amsterdamse Beroepscriminelen, abc’ers, waarop zestig, zeventig notoire criminelen stonden, heeft voor zover bekend niemand ooit een normale baan gezocht, moet Smit constateren. ‘Misschien waren er tien bij de Belastingdienst bekend, maar de rest heeft nooit een aanslag gehad. Dat is toch gek? Tegenwoordig mogen we via het Regionaal Informatie en Expertisecentrum gegevens uitwisselen, dus kunnen we de fiscus eenvoudig tippen. Daar ligt nog wel een kans, want soms heeft de Belastingdienst betere mogelijkheden om het een crimineel lastig te maken dan wij. We kunnen ook veel vaker iemands vermogen afpakken als dat bezit onverklaarbaar is en het moet zijn witgewassen.’

Ook de mindere goden in de onderwereld beschouwen de Nederlandse staat als laks en tandeloos, is de ervaring van de recherche. Criminelen wijzen elkaar, al dan niet met hulp van legale adviseurs, de mazen van de wet. Zeker sinds het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat een verdachte niet mag worden verhoord voordat die bijstand heeft van zijn advocaat, leveren verhoren weinig bruikbare informatie meer op, zegt Smit. Nieuwe recherchetechnieken zijn snel bekend omdat justitie zich daarover in strafdossiers moet verantwoorden – wat logisch is, maar de achterstand in stand houdt.

‘De bewijzen komen vaak niet meer uit de verhoren én niet meer uit de klassieke middelen zoals het afluisteren of observeren, want de tegenpartij is héél scherp op wat wij doen en heeft bijvoorbeeld via de spyshops betere middelen om zich af te schermen dan wij om ze te volgen. Als we de zwaardere jongens wat willen maken, zullen we meer toe moeten naar beschermde getuigen en informanten. We moeten wát, want de jongens over wie we het nu hebben, zoeken geen alternatief voor de misdaad. Ze zijn een bepaalde manier van leven gewend en stappen heus niet naar een uitzendbureau – áls dat al wat zou opleveren.

Je ziet het ook met de liquidaties: door de jaren heen lossen we tweederde van alle onderwereldmoorden op, maar het fenomeen stopt niet. De effecten die wij bereiken zijn hooguit zeer beperkt te noemen, dus als overheid moeten we iets nieuws verzinnen. Het is een illusie te denken dat wij de criminaliteit een totaal halt kunnen toeroepen, maar ik denk dat wij door als overheid nog beter samen te werken en middelen en maatregelen beter op elkaar af te stemmen, de veiligheid in de buitenwereld meer kunnen beïnvloeden dan wij op dit moment doen.’

Criminoloog Henk Ferwerda, directeur van Bureau Beke en een van dé specialisten in de Nederlandse wetenschap op het vlak van criminele jeugdgroepen en hun geweld, ziet de jeugdcriminaliteit in algemene zin al tien jaar afnemen, maar de harde kern van criminele jongeren verharden. ‘We sluiten inmiddels jeugdgevangenissen, maar je ziet tegelijkertijd dat problematische jeugdgroepen zijn doorgegroeid tot in de zware criminaliteit. Broertjes en neefjes zijn mee gaan doen en het gebruikte geweld is verontrustend. Het grove geweld, de wapens en de liquidaties: dáár maak ik me zorgen over. Deze jongens zijn altijd bewapend en trekken hun wapen ook veel sneller dan de criminelen van vroeger.’

De overheid weet tegenwoordig veel meer van de probleemgroepen en de aard van hun misdrijven dan voorheen, zegt Ferwerda. Dat is winst. ‘Toen de problemen in Amsterdam-West eind jaren negentig begonnen en wij onderzoek deden in Slotervaart, wist de overheid van niets, was er heel weinig politie in de buurt en al helemaal geen samenwerking met het stadsdeelbestuur. De enige keer dat de overheid achter de deur kwam, was met een arrestatieteam, werd een gevleugelde uitspraak. De informatiepositie is stukken verbeterd naarmate de tijd vorderde. Het delen van informatie door instanties is ook tien keer beter dan het was.’

De overheid heeft heel lang niet geweten hoe te reageren op overlast en criminaliteit door jongeren. ‘Handelingsverlegenheid was een groot probleem. Niemand wist wat hij moest doen, vooral niet als de geweldscomponent er bij kwam. Intimidatie op straat, verbale bedreigingen en het beginstadium van geweld brachten de overheid in verlegenheid. Dat zag je ook in de Diamantbuurt (waar Ferwerda later onderzoek deed). Dat zuigen, dat nét niet strafbare gedrag waarop de samenleving niet wist te reageren, gaf die jongens het gevoel dat ze de sfeer konden kneden zoals ze wilden. Dat territoriale geweld in zo’n buurtje, dat terroriseren van de omgeving, kan snel uitgroeien tot crimineel geweld. Dan kan het hard gaan. Daar moeten we ons als samenleving ongerust om maken.

Zo’n jongen van twintig die een pistool trekt en schiet, de liquidaties binnen die groepen: het is schrikbarend. Ineens zie je een fors aantal jongeren een onnatuurlijke dood sterven.’

Sinds lokale overheden meer van de jeugdgroepen wisten en bij een gebrek aan kansen op een normaal bestaan, zijn die groepen volgens Ferwerda snel ‘bovenlokaal’ gaan opereren. ‘Daar doe ik nu onderzoek naar. Je ziet dat die jongens zich echt ontwikkelen. Als ze eenmaal zijn doorgegroeid, raak je ze kwijt, want ze verdwijnen onder de radar. Dan word je ineens geconfronteerd met zware, georganiseerde criminaliteit. Drugs, wapens, vrouwenhandel. Daar loopt het op uit als je in het begin, aan de voorkant van het probleem, te lang blijft pappen en nathouden of problemen niet signaleert.’

‘Het Daltoneffect’, zoals Ferwerda het noemt, blijft een gevaar. ‘De oudste zoon wordt gepakt of doodgeschoten en zijn broer pakt het over. Je hebt twee types falende ouders: de pedagogisch onverschilligen en de pedagogisch onmachtigen. De onverschilligen dekken hun kinderen aan alle kanten en profiteren volop mee. Ik ben weleens op een moeder gestuit die de recherche “de Bank” noemde. Die bewaarde het buitgemaakte geld onder haar jurk.’

Wat moet gebeuren? ‘Je moet altijd voorzichtig zijn met de sterke arm van de overheid, maar beginnend straatgeweld, intimidatie en bedreiging van andere jongeren, buurtbewoners, ondernemers en professionals moeten vanaf dag één serieus worden genomen. Pak je dat allemaal niet aan, dan zullen de jongens zich steeds sterker gaan voelen en zich door ontwikkelen richting crimineel geweld. Het is wel van belang die doorschietende criminele groepen op tijd te zien, vóór ze heel veel geld en wapens hebben en diep in de misdaad zitten. Dat valt niet mee, want zoals in de prostitutie een pooier zijn eigen straatje schoon zal houden, zo zijn deze jongens ineens ook minder zichtbaar in hun buurt. Als je later de klok terugdraait, zie je waar je de steken hebt laten vallen.’

Het delen van informatie is cruciaal. De overheid moet zien hoe groepen in elkaar steken, wie de leiders zijn en wie de sukkels die de klussen voor die leiders opknappen. ‘De leiders van vroeger op het schoolplein zijn later veelal ook de leiders van een criminele groep. De jongens met lichte verstandelijke beperkingen blijven hangen in de stomme criminaliteit of laten zich inschakelen voor klusjes, als handlangers. Vooral Marokkaanse families zijn wars van het medicaliseren, waardoor de overheid de verstandelijk beperkte jongens niet altijd tijdig in beeld krijgt, maar ze zijn heel gevaarlijk. Het zijn de jongens die héél makkelijk een vuurwapen gebruiken en heel impulsief zijn.’

Het probleem is dat geweld op straat weer status oplevert. ‘Reken maar dat je het mannetje bent in de bajes als je met een bazooka op de rechtbank hebt geschoten. Of je nou een groep hooligans hebt of deze straatcriminelen: je hebt altijd de leiders met denkkracht én durf en de gestoorde figuren die alles doen wat ze gevraagd wordt, het voetvolk, en iedereen aast op zijn eigen manier op status.’

Dat het Amsterdamse stadsbestuur, politie en justitie die Top 600 hebben opgezet en zoveel mogelijk informatie delen over juist dit soort jongens, vindt Ferwerda ‘top’. ‘Je kunt er kritische kanttekeningen bij plaatsen en dat doe ik ook, maar één ding werkt: het focussen op die jongens. Dat is echt de toverformule. Je richt je als overheid helemaal op die geselecteerde jongens in en kijkt heel breed naar ze, van hun misdrijven tot hun thuissituatie en hun gezondheid. Je kijkt waar je ze kunt raken én hoe je ze kunt helpen.

Het succes zal afhangen van de mate waarin zo’n organisatie kritisch op zichzelf kan zijn en de zwakke plekken scherp ziet. Een terriër als burgemeester Van der Laan, die geen genoegen neemt met “Ja, maar...”, kan nu de sleutel tot succes zijn. De vraag is of het zonder hem beklijft. Dat ze ook de broertjes en zusjes erbij pakken, is heel verstandig. De keerzijde is dat het beleid zich snel richt op de usual suspects die je makkelijk ziet. Alles moet erop gericht zijn de fouten steeds uit het systeem te halen. Het is veel te vroeg om te juichen, maar het proberen waard.’

De politie moet in haar capaciteitsgebrek en krapte creatief durven zijn, vindt Ferwerda, om zo binnen de huidige wet toch wat tegen de doorgegroeide criminelen te kunnen beginnen. ‘Overvallen, schietpartijen en liquidaties slokken de mankracht al snel op die je eigenlijk nodig hebt om die groepen in kaart te brengen. Daarvoor blijft bijna nooit recherche-capaciteit over. Dan moet je overgaan tot wat ik innovatie door krapte noem. Begin met een heel klein clubje eens wél een onderzoekje naar een groep waar je een slecht gevoel bij hebt.

In Den Haag hebben ze met heel beperkte capaciteit eens een grote controle van kelderboxen gehouden, waardoor ze spullen vonden die wél genoeg aanwijzingen voor misdrijven opleverden om een groter onderzoek te rechtvaardigen. Uiteindelijk kwamen achttien subjecten in beeld. Een mooi verhaal, maar het laat vooral zien hoe we anders te laat ingrijpen omdat we eerst niet genoeg “opsporingsindicatie” zien, zoals dat heet. Tot je uiteindelijk tien arrestatieteams moet laten rijden. Het mag soms wat minder bekrompen. Als je criminele carrières niet in de kiem smoort, krijg je de geest niet meer in de fles. Creatief optreden kan pareltjes van onderzoeken opleveren. Dan krijg je achteraf vanzelf applaus. Helaas staat dat haaks op het klassieke recherchedenken.’

De Amsterdamse recherche heeft overigens een ‘innovatieteam’ dat zoekt naar mogelijkheden creatief in te grijpen, liefst samen met externe partijen. Dat team is bijvoorbeeld ook betrokken bij een groot strafrechtelijk onderzoek naar de spyshops die de recherche al zo lang een doorn in het oog zijn. Mede naar aanleiding van de grote onderzoeken naar de liquidaties die in de laatste hoofdstukken van dit boek zijn beschreven, begon de recherche begin 2013 de omvangrijke zaak onder codenaam 13Waigeo naar spyshop One2spy aan de Admiraal de Ruijterweg in Amsterdam-West, van waaruit behalve in zeer geavanceerde James-Bond-gadgets ook in wapens zou worden gehandeld. Uiteindelijk bestelden Britse undercoveragenten in de spyshop wapens. De eigenaar zou hem een schietsleutelhanger hebben verkocht, een medewerker een uzi – al staat ter discussie of die werkte of dat de medewerker de agenten probeerde op te lichten. Meteen na die undercoveroperatie deed de politie op 18 februari 2014 grootscheepse invallen in de spyshop in De Baarsjes en nog acht panden en een tuinhuisje in Amsterdam en omgeving.

Volgens plaatsvervangend chef van het Bureau Zware Criminaliteit van de recherche ‘faciliteerde’ de spyshop criminelen ‘op alle mogelijke manieren’. Juist ook onder de jonge, doorgegroeide criminelen zijn de spyshops populair. ‘De vermenging van onderwereld en bovenwereld wordt hier fysiek tastbaar. De betrokkenen bij de winkel hielpen criminelen zo anoniem mogelijk te blijven en de recherche het werk te bemoeilijken. Deze bedrijven vervullen een spilfunctie. Je kunt er ook kogelwerende vesten krijgen, jammers en peilbakens. De informatie dat in deze specifieke spyshop ook nog eens in wapens werd gehandeld, maakte het feest compleet.’

Tijdens de doorzoekingen werden (automatische) vuurwapens gevonden, jammers, grote bedragen en opmerkelijke gadgets, zoals een stroomstootwapen in de vorm van een lippenstift. De strafzaak tegen de hoofdverdachten moet nog dienen als dit boek naar de drukker gaat. De spyshop is na de actie gesloten door burgemeester Van der Laan. Het innovatieteam van de recherche hoopt dat andere overheidsdiensten het de spyshops nu lastiger gaan maken. Als ze bijvoorbeeld onder de wet Bibob (Bevordering identiteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) zouden komen te vallen, net zoals bijvoorbeeld coffeeshops, kan het stadsbestuur er streng op toezien dat ze geen banden met criminelen hebben.

Behalve met het bestrijden van hun misdrijven en het voorkomen dat hun opvolgers het stokje overnemen, worstelt de overheid al decennia met haar mogelijkheden om de veroordeelde jonge criminelen die de gevangenis verlaten, uit het milieu te houden – mits ze daarvoor gemotiveerd zijn natuurlijk, want anders loopt dat zeker op niets uit. Berucht is het beeld van de gedetineerde die de gevangenis verlaat met in een vuilniszak zijn schamele bezittingen en zonder enig idee waar heen te gaan – anders naar zijn oude buurt, vergeven van de oude verleidingen. Stadsdeel Amsterdam-West zette het project Pak Je Kans op, waarin jonge mannen uit de Top 600 na hun straf worden ondergebracht in een tijdelijke (sloop)woning. Hun begeleiders zoeken mee naar een baan of op zijn minst een stage – om ze een alternatief te bieden voor de misdaad en ze daadwerkelijk de kans te geven iets van hun leven te maken. Ingewijden zien in het project, dat in de hele stad zal worden ingevoerd, een nuttige kans voor een flinke groep gemotiveerde jongens, maar niet voor de zwaarste categorie gedragsgestoorde jongens die zich heel makkelijk door zware criminelen laten inzetten, ook na hun straf weer.

De hoop is dat twee voormalige topvechters sommige van die jongens wél een geschikt alternatief kunnen bieden: Kamal Chabrani en Nordin Bensellam. Zij hebben wat de meeste andere hulpverleners moeten missen: enig aanzien op straat. Ook, of juist, van de veelal zwakbegaafde jongens die eenvoudig zijn te porren om drugs te koerieren, rivalen te volgen, op de uitkijk te staan of een geweldsklus op te knappen. Jongens van het kaliber van de verdachten van de dubbele liquidatie in de Staatsliedenbuurt of de daarmee verwante moorden. Vooral doordat zij wél de mores van de straat ademen, weten zij soms tot de jongens door te dringen bij wie alle pogingen hebben gefaald en die zich door geen hulpverlener wat laten vertellen.

Kamal Chabrani werd driemaal Europees kampioen kickboksen, eenmaal kampioen van de Benelux en eenmaal wereldkampioen. Hij vocht naast een loopbaan als sportinstructeur en trainer van jongeren met gedragsstoornissen, met name in het Jongeren Opvang Centrum (JOC): de Amsterdamse jeugdinrichting voor jonge verdachten en veroordeelden – onder wie veel jongeren met ‘jeugd-tbs’.

Nordin Bensellam was in 2005 de eerste Nederlands kampioen freefight van Marokkaanse komaf. Hij is een jongere broer van Saïd Bensellam, die het van portier schopte tot succesvol jongerenwerker en door Het Parool werd uitgeroepen tot Amsterdammer van het Jaar. De Bensellams groeiden op in de straatcultuur van Bos en Lommer. Met de mannen die, zeg, de verkeerde afslag namen en nu vastzitten op verdenking van ernstige misdrijven zoals gewelddadige overvallen en liquidaties. Bensellam kende Chabrani uit de vechtsportwereld en liet zich ook opleiden in het JOC. Hij zag hoe in Amsterdam-West vele gezinnen om hulp verlegen zaten omdat licht verstandelijk beperkte zoons nergens meer terecht konden, vooral omdat ze hun agressie niet beheersen.

Chabrani en Bensellam begonnen in 2009 Multi Plus Zorg (MPZ): eerst met dagbesteding, maar al snel met 24-uurs­opvang. Ze helpen velerlei jongeren met ernstige gedragsproblemen en psychische stoornissen, onder wie de criminelen op wie we ons hier richten. Inmiddels beheren ze in Amsterdam-West tientallen sloopwoningen waar ze jongeren onderbrengen en laten ze die klussen of in de groenvoorziening werken. Een begeleiderswoning in het buurtje is 24 uur per etmaal bemand, op een kantoor kunnen de jongens met post terecht, zodat de administratie niet weer in de soep loopt. De muren zijn bont beschilderd: het mag niet op een verhoorkamer lijken.

In het Gooi heeft MPZ naast een kantoor een eigen buurtsuper en een drogisterij – want de jongeren maken geen kans op een normale stageplek. Het bedrijf werkt samen met een garagist bij wie de jongens auto’s poetsen of zich laten opleiden tot automonteur. Iets verderop is een eigen garage in aanbouw waar ze kunnen oefenen.

Sommige jongens worden in het buitenland ondergebracht zodra ze uit de cel komen om te voorkomen dat ze meteen door hun oude milieu worden ingepalmd. Dan gaan ze voor maanden of langer met een begeleider naar Marokko, Spanje, Tsjechië, Polen of Thailand, om helemaal los te komen uit hun oude leefstijl en uiteindelijk een nieuw leven op te bouwen ver buiten hun oude stad.

‘Die jongens komen met hun vuilniszak met spullen buiten,’ zegt Bensellam. ‘Wij houden ze weg uit hun oude milieu, zodat ze de kans krijgen weerbaar te worden en hun omgeving geen contact kan zoeken. Of wij zeggen hun oude opdrachtgevers dat die jongens nu bij ons zijn. Omdat ze weten dat wij niet aan die jongens verdienen, leggen ze zich daarbij neer.’ Bensellam heeft niet de illusie ze allemaal uit de misdaad te houden. ‘Als we het écht goed doen, halen we zes van de tien jongens uit de criminaliteit, maar misschien moeten we blij zijn met twee van de tien. Ruim de helft laat zich voor alles inhuren omdat ze denken dat ze Tony Montana zijn. Dat zijn ze niet, leren we ze. Ik ben als de dood dat er eentje wordt doodgeschoten.’

Chabrani: ‘Het is de kunst ze het gevoel te geven dat ook een keer iets góéd gaat. Het grootste gevaar is dat zo’n jongen geen hoop meer heeft en niets te verliezen.’

De reputatie van MPZ zoemt rond in gevangenissen. Chabrani en Bensellam worden geregeld benaderd door jongens die alleen hún begeleiding willen. ‘Door ons vechtsportverleden en onze afkomst boezemen we een bepaald gezag in, dat we positief inzetten. Niet dat we ze neerslaan natuurlijk, maar ze beseffen dat ze ons niet zomaar in de maling nemen.’

Criminoloog Jan Dirk de Jong volgt MPZ met belangstelling. ‘Inmiddels geloof ik echt dat zij iets doen wat andere hulpverleners niet kunnen. Een wonderelixer bestaat niet en veel zware criminelen willen niet gered worden, maar met de groep heel beïnvloedbare, verstandelijk beperkte jongens kunnen Chabrani en Bensellam wat,’ zegt De Jong.

De vechtsporters met street credibility fungeren als rolmodellen die wél indruk maken.

‘Op de andere professionele partijen is MPZ een waardevolle aanvulling. Feitelijk drukken Chabrani en Bensellam op dezelfde knoppen als de jeugdbendes, maar dan op een pósitieve manier. Ze verschaffen die jongens een identiteit en een positief zelfbeeld. Die jongens willen zich verhouden tot stoere mannen met aanzien in hun omgeving.’

Dat proberen andere hulpverleners ook, natuurlijk. ‘Maar Chabrani en Bensellam komen van binnenuit. Ze werken vanuit eenzelfde achtergrond als die jongens, kijken door hun straatpraatjes heen. Ze zijn soms directief en autoritair, maar dat is de taal die wordt verstaan. Zij hebben wél het informele gezag en aanzien in de gemeenschap.’

Zo kunnen Chabrani en Bensellam ‘een tegenkracht vormen voor de aanzuigende werking van de straat’. ‘Zij worden vertrouwd en kunnen een smeermiddel zijn dat maakt dat die jongens wél professionele hulp accepteren van een psychiater in een witte jas die ze normaal niet vertrouwen.’

Zo blijft het op vele fronten zoeken naar mogelijkheden te voorkomen dat wéér een nieuwe generatie uitgroeit tot nietsontziende, vuurwapengevaarlijke criminelen. Cynisme zal niet helpen, maar het staat vast dat oplossingen moeilijk zijn te vinden, dat een lange weg is te gaan én dat de samenleving nog lang zit opgescheept met de doorgeschoten groepen van criminelen die zich door niets meer laten remmen. Het wordt optimisten niet makkelijk gemaakt.