10. ‘We komen nu’

De liquidatie van Najeb Bouhbouh, begin van een onderwereldoorlog

Het is een beproefd recept voor de succesvollere misdaadcarrière en een logische stap voor wie tot de gelederen van de grote jongens wil toetreden: het met velerlei straatmisdrijven vergaarde startkapitaal investeren in de internationale drugshandel. Zo is de grote sprong te maken, is nog altijd het adagium in het milieu. Velen hebben het bewezen – al worden in het wereldje erg snel diegenen vergeten die om mislukte deals, ‘rips’ (diefstallen) of gammel gebleken drugslijnen zijn geliquideerd of die langdurige celstraffen uitzitten. Ze gaat dat al heel lang en zo gaat het nog wel even.

Een groep veelal jonge Amsterdamse criminelen van Marokkaanse komaf waagt het erop en legt gezamenlijk in om een grote partij binnen te halen. Ongeveer 225 kilo cocaïne komt begin 2012 vanuit Zuid-Amerika naar Europa. Een klapper, is de hoop. De drugs zitten in vijf sporttassen verstopt in een container met verhuisgoederen uit Chili. Het wordt een fiasco. De partij, miljoenen euro’s waard, verdwijnt uit de Antwerpse haven en de groep Belgische criminelen die de cocaïne uit de haven zou smokkelen, bijgenaamd ‘de Turtles’, kan die niet vinden. De politie heeft de drugslading op 23 februari ontdekt en in beslag genomen, zo meldt persbureau Belga op gezag van justitie in een bericht dat bijvoorbeeld de Vlaamse kranten De Morgen en Het Laatste Nieuws op 9 maart publiceren.

De nieuwsberichten bereiken de financiers van het transport kennelijk niet – of die proberen de schuld af te schuiven. In het milieu gaat al snel het scenario rond dat de lading is ‘geript’ en dat die door concurrenten in delen op de markt wordt gebracht tegen dumpprijzen. In de paniek die uitbreekt doen de wildste verhalen de ronde over strafexpedities en boetes, die we hier laten voor wat het is. De gevolgen voor de verhoudingen in de Amsterdamse onderwereld zijn relevanter, omdat in de hoogspanning in een mum van tijd niemand nog iemand vertrouwt.

Op 22 april 2012 wordt, zoals in hoofdstuk 1 beschreven, de dan 31-jarige Redouan ‘Takka’ Boutaka doodgeschoten in de kelder van het door criminelen gefrequenteerde waterpijpcafé The Shisha Lounge in de Van Woustraat in De Pijp. Een conflict om drugs kan de reden zijn, vermoedt ook de recherche al snel, maar of dat ook de problemen om de uit Antwerpen verdwenen partij betreft, is niet duidelijk. Boutaka heeft veel conflicten en draagt niet voor niets vrijwel altijd een kogelwerend vest.

Op enig moment mengt een goede bekende van Boutaka, de Amsterdamse Marokkaan Najeb Bouhbouh (1978), zich volgens justitie in de kwestie. ‘Bo’, of ‘Bobo’, zoals hij in het milieu heet, is een jeugdvriend van de bekende beroepscrimineel Gwenette Martha. Samen waren ze al jong doelwit van een groot onderzoek van het zogeheten ‘Queesterteam’ van de recherche naar een bende die gewapende overvallen pleegde, maar dat leverde niet de zware celstraffen op waarop justitie had gehoopt. Nu onderhoudt Bouhbouh alweer tijden uitstekende contacten in België. Als hij zich met de verdwenen partij cocaïne bemoeit, gaat ook dat mis.

Op 18 oktober 2012 heeft hij in hotel Crowne Plaza in Antwerpen een afspraak met onder anderen Chris Bouman (1977), een Bredanaar die veel optrekt met verschillende veelal Marokkaanse criminelen. In hun gezelschap is nog een derde man. Na een tijdje besluiten ze de drukke hotellobby te verlaten en naar een naastgelegen tankstation te wandelen. Buiten wordt Bouhbouh onder vuur genomen door twee mannen uit een witte Volkswagen Golf met Nederlandse kentekenplaten. Vijf kogels raken hem in hoofd en borst. Hij overlijdt ter plaatse, 34 jaar oud. De daders vluchten in die Golf richting Nederland en laten hun auto achter op de parkeerplaats van fitnesscentrum Health City in Turnhout.

De recherche krijgt gaandeweg het idee dat bij de liquidatie ook een BMW met Duitse kentekenplaten betrokken is geweest – die vijf dagen na de moord uitgebrand zal worden aangetroffen in de Zaanstraat in de Spaarndammerbuurt in Amsterdam-West. De BMW blijkt een kleine week voor de liquidatie op een vliegveld in Düsseldorf te zijn gehuurd door een Marokkaanse Nederlander. Die zegt de auto te hebben overgedragen aan ‘een lange Marokkaan’ die hij kent als ‘Ben’. De recherche komt er via kentekenregistratiesystemen achter dat de auto in de dagen voor de liquidatie in de regio Eindhoven is geweest. Rond de moord lijkt die naar Antwerpen gereden en na de moord wordt de BMW gezien op de ringweg van Turnhout. Het onderzoeksteam gaat ervan uit dat de auto dan wordt bestuurd door een jonge Eindhovenaar wiens ster dan sinds enige jaren rijzende is in de Amsterdamse onderwereld: Benaouf A. (1984), in het milieu bekend als ‘Ben’. Twee gsm’s die hij volgens de recherche gebruikt, bewegen met die auto mee en als die op 23 oktober uitgebrand is aangetroffen, ligt daarin een waterflesje met daarop waarschijnlijk DNA van A.

Chris Bouman wordt nog op de avond na de aanslag als getuige verhoord door de Belgische recherche, maar zegt dan geen idee te hebben waarom of door wie Bouhbouh is geliquideerd. Die verklaring komt in een heel ander licht te staan als zijn telefoon wordt gevonden. Vlak bij de moordplek is al snel na de moord de achterkant gevonden van een gsm, met daarop een vingerafdruk van Bouman. Als op camerabeelden van het tankstation is te zien dat Bouman na de liquidatie naar de achterkant van het pompstation loopt, waar geen camera’s hangen, vindt de recherche daar maanden later de rest van de telefoon, die Bouman kennelijk heeft gedumpt. Dan blijkt dat met de telefoon van Bouman vlak voor het moment waarop het drietal op de dag van de moord de hotellobby verlaat, een sms’je is gestuurd naar de telefoon die volgens de recherche door A. werd gebruikt. Dat sms’je bevat een in retrospectief brisante mededeling: ‘We komen nu’.

Heeft Bouman dubbelspel gespeeld en de schutters getipt vlak voordat hij met Bouhbouh naar buiten kwam? Bouman zal het niet meer vertellen. Hij wordt in mei 2013 aangeklaagd voor betrokkenheid bij de liquidatie, maar verhangt zich in augustus met een laken in zijn cel in de koepelgevangenis van Haarlem.

Justitie is ervan overtuigd dat Bouman in het complot zat. Aanklager Hans Oppe ziet ‘een stortvloed aan aanwijzingen’ dat Benaouf A. de liquidatie met hulp van Bouman heeft aangestuurd. De schutters wachtten volgens Oppe in de Volkswagen op de parkeerplaats, Benaouf A. zat in de BMW verderop. Meteen nadat Bouman met die sms A. had getipt dat hij met Bouhbouh naar buiten zou komen, gaf A. dat door aan de schutters, die Bouhbouh voor het hotel doodschoten. Zowel de BMW als de Golf reed meteen na de moord terug richting de Nederlandse grens. De BMW en de Golf passeerden elkaar op de snelweg, blijkt uit camerabeelden. De schutters moeten op de parkeerplaats achter de Turnhoutse sportschool zijn overgestapt in een andere vluchtauto – of in de BMW. Die sportschool is vlak bij het huis op naam van een nicht waar Benaouf A. veel verblijft. Zijn DNA zit op allerlei ‘gebruiksartikelen’ in die Turnhoutse woning en als gezegd op dat flesje in de uitgebrande BMW. De recherche neemt in het huis van A.’s vader in Eindhoven een opvallend Dolce & Gabbana-shirt in beslag waarmee hij op de dag van de moord in de BMW zou zijn vastgelegd door een camera en dat zijn zus na de moord op zijn verzoek van Turnhout naar Eindhoven zou hebben gebracht.

In uitgebreide processen-verbaal zet de recherche de aanwijzingen op een rij waaruit zij opmaakt dat de in het onderzoek cruciale gsm’s aan Benaouf A. zijn te koppelen: locaties waar een van de telefoons én A. komen, zoals de Turnhoutse sportschool; de familieleden van A. met wie een van de telefoons contact heeft; de overeenkomsten tussen de rijroutes van de BMW en de locaties waar de gsm’s masten aanstralen, et cetera. In een broodjeszaak in de Van Woustraat in de Amsterdamse Pijp vangt een politieman een gesprek op waarin een man vertelt dat hij met Benaouf A. in één huis heeft gewoond, dat een partij cocaïne uit de haven van Antwerpen is gestolen en dat hij ‘denkt dat Martha toen Bouhbouh naar Antwerpen heeft gestuurd om de Turtles te helpen’. Hij denkt ook ‘dat Benaouf hier achter kwam en dacht dat hij gedood zou worden, waarop Benaouf Bouhbouh heeft laten afmaken’.

Benaouf A. ontkent ook maar iets met de liquidatie van Bouhbouh te maken te hebben en weerspreekt dat hij op de dag van de moord in die BMW heeft gezeten. Hij heeft die BMW eerder wel gebruikt, maar op die bewuste dag was de auto al overgegaan naar een derde voor wie die eigenlijk was gehuurd, zegt A. Dat heeft hij aanvankelijk niet willen verklaren omdat spreken in het milieu niet op prijs wordt gesteld, vertelt hij justitie en de onderzoeksrechter, ook niet als dat tot gevolg heeft dat je dan onterecht in de cel blijft zitten vanwege een misdrijf dat je niet hebt gepleegd. Gaandeweg komt hij alsnog met zijn verhaal: de BMW was voor Souhail Laachir, in het milieu bekend als ‘Lange’, over wie later meer.

Volgens A.’s advocaat Sander Janssen rammelt het scenario van justitie aan alle kanten, hetgeen nog veel gespreksstof zal opleveren als de zaak voor de rechtbank komt – waarop nog geen zicht is als dit boek verschijnt. Op inleidende zittingen veegt Janssen de vloer aan met de aanname dat de telefoon waarnaar het gewraakte sms’je van Bouman is gestuurd, op het moment van de moord in bezit van A. was. Hij beklaagt zich dat justitie in het strafdossier vooral de nadruk legt op tips aan de Criminele Inlichtingeneenheid dat de groep rond A. een conflict met Bouhbouh had en dat A. bij de liquidatie betrokken is, terwijl ook volop andere scenario’s de ronde doen, die justitie in de visie van Janssen wegmoffelt door het dossier ‘selectief met onvolledige en daarmee onjuiste informatie te vullen’. Dan erbij: ‘Het oeverloze geklets en gezwets en gezwam op internet over deze zaak (waaruit de tips afkomstig kunnen zijn) mag geen reden zijn mijn cliënt langer vast te houden.’ Dat gesprekje in die broodjeszaak in de Van Wou­straat schaart Janssen in dezelfde categorie, zegt hij op een van de voorbereidende zittingen: gespeculeer, gewichtigdoenerij. Hij wijst er fijntjes op dat de verteller zelf met zoveel woorden heeft gezegd dat hij zelf dénkt dat A. betrokken is bij de liquidatie, maar dat hij dat niet weet.

Het rechercheteam is er niet alleen van overtuigd dat Benaouf A. de liquidatie heeft aangestuurd, ze denkt ook te weten wie de schutters zijn geweest die Bouhbouh hebben vermoord: Amsterdammers Rida Bennajem (1991) en Marchano P. (1977).

Over de als jongvolwassene al zeer beruchte Bennajem, van wie ook DNA lijkt te zitten op het flesje uit de BMW, meer in het volgende hoofdstuk.

Marchano P. is in het milieu en bij de opsporingsinstanties een stuk minder bekend. De Surinaamse Amsterdammer moet volgens de recherche ‘de negroïde man’ zijn die ooggetuigen als een van de twee schutters hebben beschreven. Hij staat tot het najaar van 2012 te boek als een criminele scharrelaar. Hij groeit op in Nieuw-Sloten, in Amsterdam-West. Al vanaf zijn jeugd wordt hij meermaals veroordeeld, voornamelijk voor diefstallen. In 2007 krijgt hij drie jaar celstraf voor een woningoverval waarbij hij samen met een ander de bewoonster met een vuurwapen en een ijzeren staaf heeft bedreigd en de kluis heeft losgebroken en meegenomen – met daarin sieraden, geld en paspoorten. Zijn strafblad groeit gaandeweg uit tot elf kantjes. Als hij zijn straf heeft uitgezeten, zet hij zijn leventje als hosselaar weer voort. Tot hij volgens justitie vanaf twee weken na de moord op Bouhbouh ineens veel geld uitgeeft. Het bloedgeld dat hij heeft gekregen voor zijn aandeel in de liquidatie, veronderstelt het Openbaar Ministerie, al kan het die verdenking maar mondjesmaat onderbouwen. Er is informatie bij de Criminele Inlichtingeneenheid binnengekomen dat P. met de liquidatie van doen heeft, maar dergelijke tips mogen alleen voor het onderzoek worden gebruikt en zijn geen zelfstandig bewijs. Getuigenverklaringen en afgeluisterde gesprekken lijken die informatie te bevestigen. In een sms’je aan zijn vriendin lijkt hij te melden dat hij moet onderduiken (‘Ik ga even weg, is goed voor mezelf’), maar een voldragen strafdossier in een moordzaak levert het allemaal nog niet op. Officier van justitie Hans Oppe vervolgt P. daarom eerst maar afzonderlijk voor het witwassen van die forse bedragen.

In het strafdossier zitten verslagen van afgeluisterde telefoontjes en sms’jes waarin P. zijn vriendin belooft dat hij ‘een echte Estelle Cruijff van haar gaat maken’ (verwijzend naar de ex van oud-profvoetballer Ruud Gullit, die dan vaak de media haalt vanwege het glamourleventje dat ze leidt met haar nieuwe partner, kickbokser Badr Hari). ‘Hé, je gaat de vrouw worden van een echte topcrimineel.’ Dat hij door het smijten met geld ‘een miljoener’ lijkt, vindt P. zelf ook niet zo handig, maar ja, hij begint zich wel ‘helemaal de man te voelen’. Hij koopt een Cartier-horloge van tussen de duizend en 1500 euro voor zijn vriendin en een Louis Vuittontas van een slordige 650 euro. De joggingpakken die hij tot dan gewoonlijk draagt, ruilt hij in voor merkkleding. Hij koopt veertien dagen na de moord op Bouhbouh met contant geld een Volkswagen Golf, die hij op naam van zijn zus zet. Die wordt gestolen. Dan koopt hij, overigens deels ook met verzekeringsgeld, voor bijna veertigduizend euro een Mercedes A-klasse: de auto die hij de juiste statuur toedicht en waarop hij al zo lang zijn zinnen heeft gezet. In een sms aan zijn vriendin: ‘Mensen gaan jaloers worden op deze auto.’ Met zijn vriendin bespreekt hij of hij daar een ‘diamond grille’ op zal laten zetten om de wagen nog wat te pimpen. Toch maar niet. Als de recherche een inval doet in de woning in Amsterdam-West waar de familie P. woont, vindt ze ruim zeventienduizend euro aan contanten in een slaapkamer. Als de recherche zijn vriendin verhoort over de verdenkingen tegen P., schrikt ze. ‘Ik wist wel dat hij crimineel was, maar moord had ik nooit verwacht. Hij heeft wel gezegd dat hij bang was vermoord te worden.’

Als hij voor het witwassen voor de rechter moet verschijnen en hem naar de herkomst van het geld wordt gevraagd, beroept P. zich goeddeels op zijn zwijgrecht, al blijft hij bij de verklaring die hij bij de recherche heeft afgelegd: zijn zus wilde al lang een Golf kopen en hij heeft voor haar gezocht op internet. Toen hij een geschikte vond, kocht hij die in Apeldoorn voor 25.000 euro. Hij reed daarin en wekte de indruk dat die Golf van hem was, maar dat was stoerdoenerij: de mensen hoefden natuurlijk niet te weten dat hij in de auto van zijn zus reed. Het geld in de slaapkamer kwam uit de spaarkas waaraan zijn zus deelnam en was bedoeld om met de familie vijf weken naar Suriname op vakantie te gaan. Volgens zijn advocaat Chris Pittau houdt P. voornamelijk zijn mond omdat hij ten onrechte wordt gelinkt aan de moord in Antwerpen, waarvan justitie P.’s rol niet hard kan maken. Maar ja: ‘Al diverse mensen die in de dossiers figureren, hebben het leven gelaten.’ Zwijgen lijkt daarom verstandig.

Aanklager Oppe eist een halfjaar celstraf tegen P. voor het witwassen via zijn zus, die zich volgens hem als dekmantel heeft laten gebruiken. Raadsman Pittau vindt dat de zaak van aannames aan elkaar hangt en stelt dat de zus de auto’s goeddeels uit haar legale inkomen betaald kan hebben. Het ‘zit zijn cliënt bijzonder dwars dat die aan hem worden toegeschreven’. Hij vraagt vrijspraak. De rechtbank is onverbiddelijk en veroordeelt Marchano P. tot het gevraagde halfjaar celstraf voor herhaaldelijk witwassen van oktober 2012 tot aan zijn arrestatie. De zo gewilde zwarte Mercedes is hij kwijt: die wordt verbeurd verklaard, net als het aangetroffen geld.

De liquidatie van Najeb Bouhbouh zet de recherche in Amsterdam op scherp. Zijn Antilliaans-Amsterdamse jeugdvriend Gwenette Martha (1974) heeft zijn hele volwassen leven gebouwd aan een reputatie als hoofdrolspeler in de onderwereld – zo’n beetje sinds zijn oudere en enige broer Giovanni op 5 maart 1992 in een uitgaansruzie wordt neergeschoten in club Escape op het Rembrandtplein, door de dan 20-jarige Mohamed ‘Moummisch’ Chekhchar. Giovanni sterft voor de deur van de club in de armen van zijn broer. Die lijkt dan de remmen los te gooien en komt in de jaren daarna in beeld na straatroven en overvallen van winkels en banken. Hij krijgt na een eis van tien jaar slechts anderhalf jaar celstraf voor de ‘Queesterzaak’ rond een serie overvallen en gaat daarna volgens de opsporingsinstanties voornamelijk in de drugs. Gwenette Martha wordt om voor de hand liggende redenen ook verdacht van de moord op Mohamed Chekhchar, als die na het uitzitten van een celstraf van acht jaar in 2003 wordt doodgeschoten in een coffeeshop aan de Hoofdweg in Amsterdam-West, maar voor zijn betrokkenheid vindt justitie geen bewijs.

Uiteindelijk weet de recherche Martha wél te pakken voor met name witwassen en drugshandel, waarvoor het gerechtshof hem niet alleen veroordeelt tot acht jaar celstraf, maar waarna hij de Staat ook liefst 16 miljoen euro moet betalen – al lopen in die zaken nog altijd beroepsprocedures, in afwachting waarvan Martha op 1 augustus 2012 wordt vrijgelaten. Tussendoor komt Martha groot in het nieuws door een spectaculaire ontsnapping uit de gevangenis. De laatste jaren zijn verscheidene van zijn criminele jeugdvrienden vermoord, onder wie Clyde Lewis (in 2008), Boneka Belserang (in 2009) en Clyde de Jezus (in 2010).

Om kort te zijn: de opsporingsdiensten beschouwen hem als een zware crimineel met een belangrijke rol in de Amsterdamse onderwereld. Als zijn vermoede vriend en compagnon Najeb Bouhbouh dan wordt vermoord, voorziet de Amsterdamse politie problemen. De Criminele Inlichtingeneenheid krijgt informatie binnen dat ‘de Groep Martha’ het op ‘Ben’ en diens entourage heeft voorzien. Ook komt de tip binnen dat de moordenaars van Bouhbouh eveneens Martha willen ombrengen. De recherche ‘loopt hem aan’ en waarschuwt Martha dat zijn leven en dat van zijn familieleden gevaar loopt omdat ‘hij ook op de lijst staat’. De dodenlijst.

Twee weken na Bouhbouhs dood, 31 oktober 2012, ziet een agent Martha met een man lopen in de Damstraat, hartje Amsterdam. De politie volgt de twee, ook met de camera’s die het hele Wallengebied in beeld brengen. Op de Dam ontmoeten ze twee anderen. Vanwege ‘verdacht gedrag’ fouilleert de politie het gezelschap: ze staan ‘heftig te praten en gebaren’. Martha draagt een kogelwerend vest. Dennis L. (1974) en Khalid J. (1984) hebben doorgeladen vuurwapens bij zich en Inchomar B. (1985) heeft spullen die als vermomming kunnen worden gebruikt: een pruik, handschoenen, een panty ‘die zodanig is geprepareerd dat hij als gezichtsbedekking kan dienen’, zoals justitie het formuleert, en een zonnebril. Als hij op het politiebureau zorgvuldiger wordt gefouilleerd, komt uit Martha’s kleding een briefje met daarop het kenteken van een auto die dan veel wordt gebruikt door... Benaouf A. In een woning waar B. in die periode verblijft ligt een geweer met afgezaagde loop, in het huis van een vriendin van Martha liggen een pistool en grote geldbedragen. Zoals vaker beschikt Martha volgens justitie ook weer over dure horloges (vijf, dit keer, van Audemars Piguet, Rolex en Techno Marine), een Porsche, een Volkswagen en ‘jammers’: apparaatjes om gsm’s of peilbakens mee te storen.

Voor justitie is één en één twee: het ploegje moet van plan zijn geweest Benaouf A. te liquideren om Bouhbouh te wreken. Roddel en achterklap, stellen de advocaten van de vier vanaf het begin. Na een geruchtmakende liquidatie ontstaat in het milieu – en tegenwoordig ook op internetsites – altíjd een boel ruis, waardoor justitie zich niet zou moeten laten leiden. De raadslieden stellen dat de arrestaties onrechtmatig zijn omdat de politie geen geldige reden had om Martha cum suis te controleren. De spullen die op de verdachten zijn gevonden zijn daarom ‘vruchten van een vergiftigde boom’ – zoals dat onder juristen heet – en mogen niet als bewijs tegen ze tellen.

Martha zegt die hele Benaouf A. niet te kennen.

Op een eerste inleidende zitting in hun zaak in februari 2013 komt hij met een opmerkelijke verklaring voor het noteren van dat kenteken. Hij dacht eind september dat hij, zoals zo vaak, door een observatieteam van de recherche werd achtervolgd óf door een rivaal, en heeft de gewoonte kentekens van vermoede politievoertuigen te noteren. ‘Ik werd zeker twintig minuten gevolgd door een Volkswagen Polo terwijl ik een heel onlogische route reed. Ik heb het kenteken opgeschreven. Anderhalve week later zag ik dezelfde auto weer in de straat staan toen ik wilde parkeren. Twee mannen lagen helemaal achterover in hun stoel. Toen ik me omdraaide, reed de auto hard weg.’

Pas toen kort voor de zitting wat nieuwe dossierstukken waren gearriveerd, bleek Martha dat de Volkswagen niet van de politie was, maar van Benaouf A. – over wie Martha volgens zijn advocaat Nico Meijering niets kan zeggen. De advocaat vindt het logisch dat Martha een kogelwerend vest droeg, omdat nota bene de recherche hem net had gewaarschuwd dat behalve Bouhbouh ook hij zou worden doodgeschoten. Zoals Martha op een latere zitting zal zeggen: ‘Wat doe ik, ik ga een kogelwerend vest dragen. Als je al dat soort zaken bij elkaar zet, kan dat toch niet betekenen dat ík hém wilde laten vermoorden?’

Martha en zijn advocaat vinden het ‘bizar’ dat het Openbaar Ministerie de eerste kennelijk alléén als dader kan en wil zien en niet als mogelijk doelwit. ‘Justitie legt kennelijk het verband tussen de moord op Bouhbouh en dat papiertje met het kenteken van Benaouf A., ervan uitgaand dat Martha wel op wraak uit moet zijn. Men wil maar niet inzien dat Martha zich juist zeer bedreigd kon voelen na de moord op Bouhbouh, bang dat ook hem wat zou overkomen, zeker als zo’n auto achter hem aan lijkt te zitten, met mogelijk iemand die het op hem heeft gemunt,’ zegt Meijering.

Alle vier de verdachten en hun advocaten vinden het maar een opgeblazen zaak en storen zich eraan dat officier van justitie Hans Oppe de rechtbank vraagt ze nog in de cel te houden omdat het onderzoek nog loopt, zoals de pogingen een gecodeerde telefoon van Martha te kraken. Inchomar B. verwoordt de weerzin van de verdachten het luidst als Oppe nog wat zegt over de ‘vermommingen’ die hij op de Dam bij zich droeg. ‘Ga spelen man, ik heb hier nu toch ook een bril en zo bij me?!’

De encryptie van de telefoon van Martha is kennelijk zo professioneel uitgevoerd dat niet alleen het Nederlands Forensisch Instituut, maar ook een Amerikaanse pendant zich daarop stuk bijt. Het bedrijf schaft extra apparatuur aan om de code alsnog te kraken, maar boekt daarbij maar geen succes. Op een tweede inleidende zitting in de strafzaak tegen de vier haalt aanklager Oppe een verklaring aan die Benaouf A. volgens hem bij de politie heeft afgelegd over het ‘langslepende conflict’ tussen zijn ‘groep’ en die rond Martha. Probleem is volgens A. dat hij bevriend is geraakt met de waarschijnlijk naar Marokko gevluchte Hussein A. – ook een van de vermoede investeerders in de tweehonderd kilo cocaïne die in Antwerpen in beslag zijn genomen. Benaouf A., zoals de officier van justitie hem citeert: ‘Omdat ik vriend ben geworden met zijn vijand, ben ik ook doelwit.’ Martha’s advocaat Nico Meijering ziet weer eens bevestigd dat Benaouf A. door de recherche de gewenste kant op is ‘gestuurd’ met allerlei verhalen over de dreiging van Martha aan zijn adres.

Niettemin: de rechtbank houdt de verdachten ook dan nog altijd in de cel omdat ze nog voldoende aanwijzingen ziet die de beschuldigingen van justitie onderbouwen om het voorarrest te verlengen. Pas in de zomer van 2013 schorst de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachten. Ze ziet nog steeds wel die sterke aanwijzingen die hen belasten, maar vindt het onredelijk ze nog langer vast te houden omdat ook na achtenhalve maand nog geen enkel uitzicht is op een inhoudelijke behandeling van hun zaak, hoewel het onderzoek in hun zaak volgens aanklager Oppe ‘op een haar na’ is afgerond. Justitie houdt Martha eerst nog in de cel omdat hij de voorwaarden heeft geschonden waaronder hij in die oude zaak om drugs en witwassen was vrijgelaten, maar hij komt een paar weken na de anderen ook vrij.

Dát hun zaak nog lang niet kan worden behandeld, heeft alles te maken met het oorlogje dat inmiddels is uitgebroken in Amsterdam.