Voorwoord

Een ov’tje. De term die in straattaal wel voor een overval wordt gebezigd, is op een beklemmende manier veelzeggend. Een ov’tje. De makkelijkste weg als je snel geld nodig hebt, net als je kennissen aast op een Moncler-jas of een Canada Goose-parka, een Armani-overhemd, een exclusief, iets te groot horloge, Dolce & Gabbana-patta’s, Prada-, Royaums- of Gucci-gympen of, helemaal mooi, een auto waarin je gezien kunt worden. Om een beetje status op straat en in de coffeeshop of shishalounge. De schade, de verwoeste levens, zeker als het helemaal misgaat? Niet iets om lang bij stil te staan. Een pistool regelen, een gestolen scooter om snel weg te komen, een vluchtauto om in over te stappen, een beetje verkennen en hop, op pad.

De ramkraak op herenmodezaak Oger in de Amsterdamse PC Hooftstraat in augustus 2009, ook zo’n verhaal. Beveiligingscamera’s aan de gevel van de zaak registreren hoe drie jonge jongens rond half vier ’s nachts passeren. Eentje, capuchon over zijn petje, gluurt door de etalage. Minuten later rijdt een gestolen bestelbus een pui uit het pand. De jongens springen de winkel in, laten de peperdure pakken in de rekken en schappen voor wat ze zijn en ontvluchten de ravage met negen glimmende Moncler-jassen, de meeste met bontkragen aan de capuchon, een jas van Woolrich en als bijvangst vier Brunello-kostuums. Dit is De Buit waar het om te doen is. Tien jassen. De politie herkent op de beelden twee jongens uit de Diamantbuurt, dan achttien jaar oud. Eentje wordt in diezelfde periode gelinkt aan een gewapende overval op een juwelier in Aalsmeer. Buit: twintig zonnebrillen.

Het zijn nog zaken waarin de persoonlijke schade beperkt blijft en waaraan dit boek verder voorbij gaat. De rode draad: (heel) jonge mannen pakken wat ze pakken kunnen en ontzien daarbij niets of niemand. Is dat nieuw? In zekere zin niet. Dat ook jonge criminelen grof geweld gebruiken, is van alle tijden. Ook de inmiddels bekende figuren uit de Amsterdamse onderwereld waren soms (heel) gewelddadig in het begin van hun bedenkelijke loopbaan. In zekere zin ook wel. Het aantal jongens dat heel jong in hoog tempo steeds zwaardere misdrijven pleegt in een stad als Amsterdam is nieuw en beangstigend. De machteloosheid van de samenleving is verontrustend. Vooral omdat het allemaal gebeurt in de hitte van de schijnwerpers die al langer dan vijftien jaar op de probleemgroepen zijn gericht. Meer dan vijftien jaar waarin ondanks de beste bedoelingen niet is voorkomen wat zich liet voorspellen.

De rellen in de wijk Overtoomse Veld in Amsterdam-West halen op donderdag 23 april 1998 groot het nieuws en alarmeren de media, de Iokale en de landelijke politiek, deskundigen, hulpverleners en wie zich maar over de materie wenst te bekommeren. Wat begint met iets futiels, een brandje in een prullenbak op het August Allebéplein, loopt door een explosief mengsel van factoren uit de hand. De wijkagent, in de buurt bekend als Jerry Springer (naar de gastheer van de luidruchtige Amerikaanse talkshow die dan populair is), is berucht onder de jongeren vanwege zijn rigide optreden, ook omdat het korps een tandje heeft bijgezet in de strijd tegen de toegenomen overlast op straat. De eerste toegesnelde agenten, onder wie de wijkagent, gebruiken volgens omstanders te veel geweld tegen de verkeerde jongens van Marokkaanse komaf die zich in de buurt van de brandende prullenbak ophouden en weigeren te vertrekken. In de wijde omtrek storen velen in de Marokkaanse gemeenschap zich al tijden aan hun achtergestelde positie, het ‘opjaagbeleid’ van de politie en de discriminatie die ze op veel vlakken voelen. De jongeren bellen elkaar – de mobiele telefoons zijn net in opkomst en werken als katalysator. Het loopt uit de hand. Heel snel komen enkele honderden jongeren en omwonenden naar de buurt rond het August Allebéplein en de Postjesweg. Sommigen gooien stenen en rotzooi naar de politie, die tot diep in de avond charges uitvoert met zo’n honderd agenten, ook van de mobiele eenheid, de bereden politie en hondengeleiders. Het handjevol arrestanten en het aantal gewonden aan beide kanten vallen uiteindelijk wel mee, maar de plotselinge geweldseruptie trekt niettemin de volle aandacht en gaat symbool staan voor een probleem dat ineens boven aan de agenda staat: het gaat mis met grote groepen jeugd, voor een belangrijk deel van Marokkaanse komaf. Als er niets gebeurt, kan die ene rel weleens het begin zijn van meer ellende. Hier dreigt een hele generatie jongeren te ontwortelen en af te glijden. ‘Buurtvaders’ gaan surveilleren door de wijken, de politie zet een speciale ploeg op poten, het Amazoneteam, allerlei instanties gaan samenwerken in ‘een ketenaanpak’ om de problemen gezamenlijk te bestrijden en ‘zelforganisaties’ en andere hulpverleningsclubs floreren.

Het blijft niet bij Amsterdam-West. In december 1998 zijn ook rellen op het Museumplein en in Oost en in de jaren erna krijgt de Diamantbuurt in De Pijp landelijk een bedenkelijke reputatie.

De probleemjeugd verdwijnt niet meer uit de media, uit de maatschappelijke discussies en van de politieke agenda. De Amsterdamse politie legt lijsten aan van duizenden ‘hardekernjongeren’ met wie ze zich intensief wil bezighouden.

Toch: juist jongens uit de groepen waarover het hier gaat, jongens die al die jaren in het brandpunt van de belangstelling staan, maken de razendsnelle, vrijwel onstuitbare criminele carrières waarover dit boek gaat. Het betreft overigens zeker niet alleen Marokkanen. Die zijn wel zwaar oververtegenwoordigd in de oneervolle statistieken.

Voor de Amsterdamse stadskrant Het Parool volgde ik de groepen jonge criminelen al die tijd – vanaf de straat tot in de rechtszaal en terug. De groepen en cases die ik in dit boek beschrijf, staan voor mij symbool voor de manier waarop jongens-van-de-straat uitgroeiden tot zware criminelen die hét grote hoofdpijndossier zijn geworden voor de opsporingsdiensten, de rechtspraak, het stadsbestuur en de hulpverlening. Voor dit boek heb ik vanzelfsprekend gebruikgemaakt van artikelen die ik voor Het Parool schreef, maar vooral van informatie die ik vergaarde in achtergrondgesprekken met een bont palet van betrokkenen, uit strafdossiers, requisitoirs, pleidooien, vonnissen en rapporten.

De achternamen van verdachten en veroordeelden die nog leven heb ik tot één letter afgekort – omdat het veelal jonge mannen betreft die nog een toekomst voor zich zouden moeten hebben.

Paul Vugts, april 2014