5. Oost-Duitse praktijken

De granaataanslag op de rechtbank; een bijna dodelijke uitgaansruzie in De Pijp

Op de beelden van bewakingscamera’s is het vaag te zien: een persoon loopt in de nacht van 20 op 21 september 2011 rond half drie wat heen en weer over de Parnassusweg in Amsterdam-Zuid, staat dan stil en vuurt vanaf de schouder een antitankgranaat af op de Amsterdamse rechtbank. Een felle, langgerekte flits verlicht de omgeving. De M80 brisantgranaat boort zich in de gevel van het trappenhuis van toren E, waarvan vrijwel alle ruiten breken. In de wijde omgeving beginnen autoalarmen te loeien. Een beveiliger die in zijn dienstauto zit bij een kantoorkolos aan de Zuidas ziet de flits en hoort ‘een ontzettende explosie’. Hij gaat meteen naar de T-kruising van de Parnassusweg met de Strawinskylaan en hoort daar ‘iets metaalachtigs’ vallen bij het fietstunneltje. Hij ziet beneden op het fietspad een motorscooter liggen, met daaroverheen gebogen een man met een zwarte integraalhelm die probeert de scooter op te tillen. Of de gehelmde man iets van de explosie weet? Nee. De man loopt met de motorscooter aan de hand het fietstunneltje in, van waaruit een geschrokken beveiliger van de rechtbank hem ziet wegrijden. Twee schilders die aan het werk zijn in de Bagels & Beans tegenover de rechtbank zien na ‘de megaknal’ een blanke man met een bivakmuts uit de richting van de rechtbank over het fietspad hun kant op rennen. Hij draagt een buis die een van de schilders doet denken aan ‘een bazooka uit het computerspel Call of Duty’. Als hij voorbij is gerend, komt de man met de zwarte integraalhelm op de grijze motorscooter hard aanrijden vanuit dezelfde richting. De man met de kennelijke lanceerbuis springt achterop, de motor rijdt snel weg.

Op de stoep voor de rechtbank ligt de raketmotor van de granaat, met opschrift Paketa 64mm M80. Professioneel oorlogstuig. Her en der liggen restanten van de raket, die naar kruit ruiken. Een van de twee beveiligers die in de rechtbank waren heeft een explosie ervaren vergelijkbaar met ‘tweehonderd tot driehonderd strijkers (illegaal vuurwerk) die tegelijkertijd afgaan’. Rond één uur is een van de beveiligers op zijn ronde nog door het trappenhuis gelopen.

Bij de bosjes naast het fietspad aan de andere kant van het fietstunneltje, waar de motorscooter is gevallen, vindt een agent op het gras twee lege, uitgevouwen vuilniszakken die er na de regenachtige dag van gisteren schoon en ongebruikt uitzien en die hij veiligstelt. Mogelijk is hierin de raketwerper vervoerd, is de gedachte.

Een van de vuilniszakken zal cruciaal blijken. Daarop zit een afdruk van de linkermiddenvinger van... York M. Dat zorgt bij de recherche voor de nodige opwinding. York M., al zoveel jaren voor zoveel stommiteiten in beeld, is misschien wel de man die de granaat heeft afgevuurd. Een enkele rechercheur herinnert zich de tirade waarmee M. na de schietpartij op de Ruysdaelkade zijn haat jegens de autoriteiten al had geuit en had gezinspeeld op een aanslag – al had dat toen zomaar geschreeuw geleken. Hij was in woede ontstoken tegen het groepje agenten dat hem had gearresteerd. ‘Ik maak je dood. Kijk me aan. Ik maak je af. Al is het het laatste dat ik doe, jou maak ik af. Ik maak jullie allemaal af. Vooral jou, ouwe! Jullie denken kleine York, maar ik zal jullie wat laten zien. Ik blaas de hele boel hier op, al moet ik er dertig jaar voor zitten!’ Dat over het opblazen van het politiebureau had M. een paar keer herhaald. Iets later tegen twee agenten: ‘Ik maak jullie af. Ik blaas dit kutbureau op en neem jullie allemaal mee. Pas maar op.’ Tegen weer twee anderen: ‘Ik maak jullie af. Ik pleeg een bomaanslag op dit politiebureau. Jullie moeten mij niet onderschatten!’

De rechtbank is niet dat politiebureau, maar toch, de woorden krijgen met terugwerkende kracht hun lading.

Toeval bestaat en het hóéft de directe aanleiding niet te zijn geweest, maar opmerkelijk is het wel dat amper zes dagen nadat in de Amsterdamse rechtbank de onverwacht forse straffen zijn uitgesproken in de overvalzaak tegen Riff W., Richard Z. en Frank Iesberts, die antitankgranaat zich in het gerechtsgebouw boort en een spoor leidt naar York M., Riff W.’s onberekenbare boezemvriend.

De officier van justitie die het onderzoek leidt, besluit tot een bijzondere stap. Gespecialiseerde ‘inklimmers’ van de recherche plaatsen tijdens een inkijkoperatie opnameapparatuur in de zolderwoning in Amsterdam-West waar York M. dan verblijft. Een observatiecamera wordt op de voordeur gericht. Zijn telefoons en die van verwanten worden afgeluisterd.

Aan de hand van vele getuigenverklaringen heeft het onderzoeksteam inmiddels de vluchtroute in kaart gebracht. De mannen op de scooter zijn weggereden via het bruggetje over het Zuideramstelkanaal, waar ze mogelijk iets in het water hebben gegooid. Duikers van het leger vinden op 23 december 2011 de lanceerbuis waarmee de granaat moet zijn afgeschoten. Om veel reuring te creëren in de omgeving van M., brengt de politie de vondst van de lanceerbuis met veel aplomb naar buiten. Het werkt. Diezelfde avond komt Omar T. (1988), eerder veroordeeld voor inbraken en wapenbezit, naar de met microfoons behangen woning van M. Ze spreken zoals in hun wereldje gebruikelijk versluierd en in halve zinnen, maar hebben het overduidelijk over het nieuws. Ze bespreken dat ‘de route is uitgestippeld’ en vragen zich af hoe ‘ze ineens weten dat-ie daar ligt’ nadat het ‘drie maanden stil’ is geweest. M. lijkt de bange T. te willen geruststellen. ‘Ik kies ervoor jou bij dingen te betrekken, dus je bent mijn verantwoordelijkheid.’ Omar T. weet te vertellen dat de aanslag binnenkort ‘op opsporing komt’ (televisieprogramma Opsporing Verzocht). Als op 4 januari op RTV Noord-Holland de regionale pendant Ter Plaatse wordt uitgezonden, kijkt York M. televisie. Hij zet het geluid harder. Als de programmamakers de aanslag behandelen, lacht hij. Als hij later op de avond ook de herhaling bekijkt en in de reconstructie de mannen op een scooter zijn te zien, zegt hij: ‘Dat zijn wij.’

Het onderzoeksteam zet een volgend opmerkelijk middel in als M. op 6 januari is gearresteerd: undercoveragenten. Een Belgische rechercheur neemt contact op met Omar T. en doet zich voor als een net vrijgelaten medegedetineerde die hem namens M. wil spreken. Met een Nederlandse collega rijdt hij naar een afspraak bij een bushalte op de Amstelveenseweg in Amsterdam-Zuid. Als de rechercheur eenmaal het vertrouwen van T. heeft gewonnen, vertelt die dat hij de aanslag op de rechtbank samen met York heeft gepleegd. Hij moest M. op de dag van de aanslag ophalen en wegbrengen. Hij heeft onder het fietstunneltje staan wachten met zijn helm dicht. Tot zijn schrik sprak een man hem na de aanslag aan. De eerste keer lukte het York niet te schieten (‘niet vuren, maar met een buis’). Omar T. maakt zich grote zorgen om de vluchtscooter, die nog altijd in de buurt van M.’s woning in West staat en die de politie zou kunnen vinden. Hij vraagt de geheim agent of die de scooter niet kan meenemen en wegmaken. Dat wil de agent wel doen. Hij stelt Omar T. voor aan zijn collega in de auto (‘mijn neef’) en ze rijden naar de scooter in Amsterdam-Westerpark. Daar wijst T., bloednerveus en schichtig om zich heen kijkend, een grijze scooter aan die inmiddels onder de duivenpoep zit. Die lijkt sprekend op de scooter zoals een getuige die heeft omschreven en de schade eraan past bij het vallen dat de beveiliger die nacht hoorde en zag. De sleutel van de (gestolen) scooter ligt in de auto waarin York M. is aangehouden. Omar T. wordt daags na zijn relaas gearresteerd.

Als het onderzoek naar de granaataanslag, onder codenaam 13Klepel, in volle gang is en York M. in de warme belangstelling staat van de recherche, krijgt het team een inkijkje in zijn leven. Het is geen prettig gezicht. M. gedraagt zich bepaald niet als een man op de vlucht, maar waant zich kennelijk onaanraakbaar en lijkt voortdurend in de weer met misdrijven. Vooral uit afgetapt pingverkeer rijst begin november het beeld dat hij samen met Jaïr W. (1986) een misdrijf voorbereidt. Ze gaan ‘OT spelen’ of ‘otters spelen’: verwijzend naar de afkorting die de recherche aan een observatieteam geeft. Als zijn zus informeert: ‘Wanneer gaan we nou naar de stad? Of Artis?’ antwoordt M.: ‘Eerst een paar mensen doodschieten. Dan heb ik weer geld.’ Een dag later tegen Jaïr W.: ‘We gaan straks ff een potje vechten.’ De dag daarop beantwoordt M. de vraag van een kennis naar zijn bezigheden. ‘Liquidaties en zo voorbereiden.’ Als hij een vriend bezoekt in de gevangenis, vertelt M. dat hij ‘in het financiële slop zit’. Maar: ‘Er zit, uh, heel veel aan te komen.’

Op 9 november spreken Jaïr W. en York M. af in M.’s woning en is W. ineens geheel in het zwart gekleed als ze acht minuten later weer naar buiten komen. Die middag is M. blijkens zijn pingberichten al ergens iets wezen ‘chekke’ (checken) en heeft hij vastgesteld dat ‘niemand thuis’ was. Vervolgens zien verscheidene getuigen vanaf het begin van de avond tot na middernacht in Amstelveen twee mannen zitten in een Audi A3. De auto staat geparkeerd met zicht op de woning van Etous’ Belserang: de ‘president’ van de Amsterdamse afdeling van de omstreden motorclub Satudarah, broer van de in 2009 geliquideerde beroepscrimineel Boneka Belserang.

De kinderen van Belserang merken de verdachte mannen ’s avonds rond half acht op. Als zijn vriendin tegen enen de honden gaat uitlaten, ziet ze de mannen nog steeds en waarschuwt ze Belserang. Die komt met twee vrienden naar huis in zijn gepantserde BMW. Hij vreest net zoals zijn broer te worden vermoord. W. en M. rijden net weg als Belserang in Amstelveen aankomt. Hij gaat achter de Audi aan. Bestuurder W. rijdt eerst nog vrij langzaam, maar dan dooft hij de lichten en geeft vol gas. In een wilde achtervolging over verschillende snelwegen bereiken de auto’s snelheden van boven de tweehonderd kilometer per uur. Terwijl Belserang en een passagier onderweg meermaals 112 bellen over hun achtervolging en het kennelijke liquidatieplan, verliest hij de Audi uit zicht bij het Rottepolderplein. Vlak bij Schiphol vliegt die op de A9 uit de bocht, ramt de vangrail en schiet door. York M. en Jaïr W. vluchten door een sloot en over weilanden. W. is gewond. Hij belt even na drie uur aan bij een woning met de vraag of de bewoner een taxi voor hem wil bellen. De bewoner belt de politie, die de gewonde W. aantreft in kletsnatte en besmeurde kleding. Als ambulancepersoneel hem onderzoekt, vertelt hij de bijrijder te zijn geweest van de verderop verongelukte Audi. Hij wordt aangehouden wegens het verlaten van de plaats van een ongeval en vuurwapenbezit.

In en rond de gestolen Audi vindt de politie een doorgeladen vuurwapen, munitie, een blauw zwaailicht, motorhelmen en andere spullen die als vermomming kunnen dienen. In een honkbalpet die bij het autowrak ligt, zit het DNA van York M., net zoals waarschijnlijk in de motorhelm in de kofferbak en op een pistool. Later vindt de recherche in M.’s woning een bodywarmer waarop glassplinters zitten van, hoogstwaarschijnlijk, de verbrijzelde autoruit van de Audi.

Justitie eist tegen beiden negen jaar celstraf voor het voorbereiden van de liquidatie van Etous’ Belserang. Dat zij het zijn geweest die in de verongelukte Audi zaten, staat voor de rechtbank wel vast. Ook oordelen de rechters dat ze ‘een misdadig doel’ moeten hebben gehad die nacht, waarvoor ze een gestolen, zeer snelle vluchtauto en een vuurwapen nodig hadden. Toch, dat zij Belserang wilden liquideren, achten ze niet bewezen, ook omdat Belserang niet heeft kunnen of willen ophelderen waarom iemand hem zou willen (laten) ombrengen. Zes maanden celstraf vinden de rechters wel genoeg. Het Openbaar Ministerie gaat in hoger beroep, waarover later meer.

Nog geen maand na de nachtelijke achtervolging, in de nacht van 3 op 4 december 2011, passeren Omar T. en York M. rond vier uur ’s nachts in de Ferdinand Bolstraat in De Pijp een groepje jongens dat voor het eerst uit is in Amsterdam en dat nog wat wil eten in een shoarmazaak. M., die achter op de scooter zit, maakt een laatdunkende opmerking over het kapsel van een van de jongens. Een van de jongens reageert: ‘Kom dan, kankerlijers!’ Omar T. draait de scooter en rijdt op de jongens af. ‘Wat zei je?’ Een jongen van zeventien jaar haalt uit naar T., maar raakt hem maar half. M. en T. stappen van de scooter af en springen op de jongen. M. vloert hem. Als hij op de trambaan ligt, slaan ze op hem in. Hij krijgt stompen in zijn gezicht en schoppen in zijn zij en rug, terwijl hij tegen een vuilnisbak belandt. Een getuige beschrijft later dat zijn belagers op de jongen inschoppen ‘zoals je tegen een bal trapt’. Als het schoppen even stopt, probeert de jongen op te staan, maar hij valt weer en blijft roerloos liggen. M. pakt een vuurwapen en schiet hem in zijn borst. Na de knal rijden M. en T. weg richting de binnenstad. De jongen overleeft in het ziekenhuis ternauwernood een spoedoperatie. De kogel is door zijn darmen en zijn maag gegaan en is in zijn lichaam blijven steken. Als Omar T. later zijn hart lucht tegen de undercoveragenten, vertelt hij ook over de schietpartij. Hij beschrijft hoe M. de onbenullige vechtpartij begon, dat zij en nog een derde jongen het slachtoffer behoorlijk wat klappen gaven en dat M. ineens een vuurwapen trok en schoot.

Het is niet de laatste keer dat York M. opgefokt raakt tijdens het uitgaan. Twee weken na de schietpartij, terwijl de recherche hem nog steeds in de gaten houdt, gaat hij naar een feest in congrescentrum RAI in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Hij heeft een doorgeladen pistool bij zich. Later zal hij de rechtbank vertellen dat hij altijd een wapen draagt omdat in het milieu bekend is dat hij ervan wordt verdacht dat hij op 12 augustus 2007 wapenhandelaar Robert Knufman heeft doodgeschoten in zijn stamcafé Jong Zuid aan de Ruysdaelkade. (‘Ik sta op een dodenlijst. Ik zal de komende jaren ook een wapen dragen. Logisch toch?’) Omdat de portiers de gasten fouilleren, verstopt M. zijn pistool op het terras van een café tegenover het congrescentrum – waar leden van het observatieteam het vinden. Als vier portiers M. hem om zes uur in de ochtend als een van de laatst overgebleven gasten zeer tegen zijn zin de RAI uit zetten, bedreigt hij ze met de inmiddels vertrouwde woorden: ‘Ik maak je af.’

Op 6 januari rijdt een arrestatieteam M. klem als hij in een gestolen auto met valse nummerplaten de ringweg rond Amsterdam wil oprijden. Hij heeft weer een vuurwapen bij zich. In de auto liggen onder meer een jerrycan met brandstof en een muts – wat de recherche doet vermoeden dat hij weer op weg is om een misdrijf te plegen, om daarna de vluchtauto in brand te steken.

Om meer inzicht te krijgen in zijn geestelijke gesteldheid, wordt M. opgenomen in het Pieter Baan Centrum, waar hij weigert mee te werken aan onderzoeken. In de Bijlmerbajes wordt hij na herhaald wangedrag opgenomen op de afdeling voor psychiatrisch zieken. Tijdens de eerste inleidende zittingen hangt hij vooral demonstratief onderuit in de verdachtenbank in zijn ruim vallende joggingpak. Zijn advocaat Gwen Jansen vindt dat justitie veel te vergaande onderzoeksmiddelen tegen haar cliënt heeft ingezet. Ze refereert aan de film Das leben der anderen en verwijt de recherche maandenlang ‘Oost-Duitse praktijken’ te hebben toegepast.

Om de onafhankelijkheid te waarborgen, behandelen Haarlemse rechters in het voorjaar van 2013 de strafzaak tegen M. en T. Amsterdamse rechters zouden immers over de aanval op hun eigen werkplek hebben moeten oordelen. De rechters vinden de ingezette opsporingsmethoden legitiem. Op de eerste zittingsdag doorbreken de beide verdachten hun zwijgen voornamelijk om hun verontwaardiging te uiten over het gedrag van justitie. Bijvoorbeeld als officier van justitie Rob Kloos de lanceerbuis uit een papieren zak haalt waarmee de granaat op de rechtbank is afgeschoten. Hij stalt hem uit op de tafel waaraan doorgaans getuigen aanschuiven. De advocaten vinden het uitstallen van ‘de trofee’ getuigen van ‘stemmingmakerij’. Omar T. ook. ‘Ik vind het een beetje sensatie van de officier.’ De rechtbank is wel gevoelig voor de bezwaren en laat het bewijsstuk weer weghalen.

De rechtbank neemt de gespreksflarden door die heimelijk in M.’s huis zijn opgenomen. Wat bedoelde M. bijvoorbeeld toen hij tijdens het kijken van dat opsporingsprogramma over de granaataanslag zei ‘dat zijn wij’? M.: ‘Misschien bedoelde ik: dat zijn wij, criminelen. Ik bedoelde niet dat wij de personen op de scooter waren.’ Rechtbankvoorzitter Mathieu Kronenberg: ‘Bent u crimineel dan?’ M.: ‘Ik sta bekend als beroepscrimineel.’ Dat hij consequent een wapen draagt sinds hij door de politie is gewaarschuwd dat hij in het milieu ‘op een dodenlijst staat’, vindt M. verdedigbaar. ‘Het lijkt mij verstandig dan een vuurwapen bij me te dragen om me te beschermen, toch?’ Rechter Kronenberg: ‘Het zou een beetje raar zijn als ik hier nu zou zeggen dat ik dat wel verstandig vind.’ M.: ‘Ik snap dat het niet correct op u overkomt een wapen te dragen, maar het is de werkelijkheid waarmee ik leef.’ Dat hij op zijn in beslag genomen laptop bleek te hebben gezocht naar nieuwsberichten over de granaataanslag, vindt M. ook wel logisch. ‘Dat vind ik een interessant onderwerp. Het is een beruchte zaak waarvoor veel aandacht was. Op internet kijken mag toch?’ Het mag. M. vindt het allemaal maar ‘flutverhalen’ die in zijn strafdossier zijn opgetekend.

Omar T. las allemaal ‘valse dingen’. Hij wil op die eerste zittingsdag behalve zijn boosheid over die uitgestalde granaatwerper niet veel kwijt, bijvoorbeeld over zijn beweerde bekentenissen tegen de undercoveragenten, die hij ook zou hebben beloofd dat hij ‘de opdrachtgevers’ van de granaataanslag zou vragen M.’s advocaat te betalen. Die rechercheurs hebben hun hele verhaal gelogen, zegt T. wel. Hij is nog het diepst gekrenkt door de suggestie dat hij in de auto in snikken is uitgebarsten tijdens zijn biecht. ‘Hoe zou u het vinden als van u gezegd werd dat u heeft lopen janken?’

York M. doet gedurende zijn proces zo nu en dan een bekentenisje. Hij ‘neemt de verantwoordelijkheid’ voor twee van de drie wapens die op de dag van zijn arrestatie bij hem zijn gevonden: een pistool, en een revolver die in zijn zolderwoning naast zijn bed lag. Het doorgeladen vuurwapen dat met munitie in een tasje zat dat in de auto lag waarin hij werd aangehouden, is dan weer níét van M. Dat verwondert rechter Kronenberg, aangezien M. net heeft gezegd dat hij altijd bewapend de straat op gaat. ‘U had geen ander wapen bij u toen. Hoe moet ik dat zien als u zegt dat u altijd een wapen bij u droeg?’ M: ‘Op advies van mijn advocaat wil ik die vraag niet beantwoorden. Toen ik het ene bij de RAI verstopte, werd ik door de recherche geobserveerd, en dat andere lag thuis naast mijn bed. Dan wordt het een moeilijk verhaal.’ Dat hij de portiers van de RAI heeft bedreigd, ontkent M. ook. ‘Iedereen was al weg van dat feest en ik stond nog in mijn eentje te dansen. Toen ben ik er door vier man uitgezet, ja, maar van een bedreiging kan ik me niets herinneren. Ik was dronken en kan me voorstellen dat ik wat luidruchtig was.’

Net op het moment dat officier van justitie Rob Kloos aankondigt dat hij de granaataanslag op de rechtbank niet langer als een poging tot moord beschouwt omdat het levensgevaar voor de beveiligers niet is te bewijzen, zakt M. door zijn stoel. Rechter Kronenberg: ‘Wel zuinig zijn op de eigendommen van justitie hoor.’ Die gevatheid bevalt M. wel. ‘Straks is dit weer geweldpleging, ha!’

Dat hij zich in het Pieter Baan Centrum zeven weken lang ‘als een idioot’ gedroeg, compleet met een raar loopje, kan M. wel verklaren. Dat was een grap. ‘Ik heb een spelletje gespeeld daar. Een beetje gein uithalen, zodat de tijd snel ging.’ Die ontboezeming zet de rechtbankvoorzitter aan tot wat stichtelijke woorden. ‘U heeft inderdaad wel iets grappigs, maar er is een heel serieuze ondertoon. Ik kijk naar een gast van 25 die de mooiste jaren van zijn leven in de gevangenis slijt en buiten uit angst met een vuurwapen loopt. U weet zich helemáál niet goed te redden, zoals u zegt. Was u bang dat het Pieter Baan Centrum tbs zou adviseren?’ M.: ‘Bang is het woord niet, maar ik wilde de kans niet lopen. Voor hetzelfde geld naaien ze me erbij. Ik ben toch een excentriek persoon.’

Voor de verhoren van de undercoveragenten die Omar T. zijn onbedoelde bekentenissen ontlokten, verkast het proces naar de zwaarbeveiligde gerechtsbunker in Osdorp, waar goede voorzieningen zijn voor af te schermen getuigen, zoals een cabine aan de zijkant van de rechtszaal. Geschminkt en vermomd met bril en plaksnor vertellen de ‘rechercheurs onder dekmantel’ met vervormde stemmen hoe ze op T. werden afgestuurd met informatie die het onderzoeksteam had gedestilleerd uit de soms wonderlijke gespreksflarden die in M.’s huis waren opgevangen. Advocaten Gwen Jansen (van M.), Jan-Hein Kuijpers en Robbert Jonk (van T.) openen een spervuur aan kritische vragen, maar de rechercheurs herhalen onverstoorbaar hoe ze het vertrouwen van T. wonnen, waarna die zo bezorgd bleek dat hij een schat aan informatie prijsgaf die hij tot dat moment had opgekropt – over de granaataanslag én over ‘de flutruzie’ waarin York M. ineens zijn wapen had getrokken en had geschoten. Stapje voor stapje had de Belgische rechercheur T. er tijdens een wandeling van kunnen overtuigen dat hij met M. had vastgezeten en dat die hem had gevraagd te zorgen dat T. het laatste bewijsmateriaal zou wegmaken. Ze spraken afwisselend Nederlands en Arabisch.

Hoewel het toch bepaald niet de hoofdzaak is, maakt T. zich opnieuw vooral boos als de rechercheurs nog eens terughalen hoe hij huilend en ‘ten einde raad’ in de armen van een van hen viel, waarna hij ook in de auto weer had zitten snikken en schokschouderen. ‘Het gaat niet zo goed met jou, hè?!’ roept T. door de rechtszaal. Hij heeft helemaal niets bekend, maar alleen een beetje met de undercoveragenten meegepraat omdat hij geloofde dat ze in drugs dealden. Hij hoopte uiteindelijk een grote partij van ze te kunnen ‘rippen’ (stelen). Tot ongenoegen van de advocaten hebben de rechercheurs geen opnamen gemaakt van hun operatie, waardoor hun verhaal niet is te controleren. De verhoren verzanden voortdurend in moeizame verbale steekspelletjes omdat de advocaten de getuigen op woorden proberen te vangen, terwijl aanklager Rob Kloos en de rechtbank vragen voortdurend afkappen of beletten omdat ze koste wat kost de identiteit van de rechercheurs willen afschermen.

Op de zesde dag van het proces, 5 april 2013, eist officier van justitie Kloos vijftien jaar cel voor M. en vijf jaar voor T. Met M. komt het niet meer goed, zegt Kloos te vrezen. Hij kwam als kind al in aanraking met politie en justitie, waarna het met hem en zijn vrienden uit de Diamantbuurt van kwaad tot erger ging, beschrijft de aanklager in zijn requisitoir. Nu behoort hij tot de Top 600 van gewelddadige jonge criminelen in de stad. Ook een zware straf zal hem niet bijsturen, vreest Kloos. ‘Een wijkagent noemde hem een slimme jongeman, die de slachtofferrol heeft aangenomen. Sindsdien is het York tegen de rest van de wereld. Hij wenst zich niet te laten helpen en er lijkt hem niets anders te resten dan een carrière in het criminele milieu. De kans op recidive is zeer groot.’ Kloos twijfelt er niet aan dat het M. was die de granaat op de rechtbank afvuurde en dat T. de scooter reed; zoals voor hem ook vaststaat dat de twee, mogelijk samen met een derde, die dronkemansruzie in De Pijp met grof geweld beslechtten. Vooral de heimelijk gemaakte geluidsopnames uit M.’s huis en T.’s relaas tegen de undercoveragenten vormen voor Kloos het onomstotelijke bewijs. ‘York wordt op een bepaald ogenblik gewoon gek en denkt niet meer na,’ zou T. tegen de geheim agenten hebben gezegd – aldus de problematiek kernachtig samenvattend.

Het motief voor de aanslag staat niet vast, al is het op zijn minst heel toevallig dat M.’s beste vriend Riff W. kort voor de aanslag tot een onverwacht forse straf is veroordeeld. Aangezien de verdachten ontkennen de aanslag te hebben gepleegd, is van hen geen uitleg te verwachten. Officier Kloos: ‘Was het pure intimidatie? Wie ervoor kiest met een militair wapen een granaat op het gerechtsgebouw af te vuren, kan moeilijk spreken van een stil protest. Deze actie getuigt van de grootst mogelijke minachting jegens de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie. Het gebouw is daartegen overigens niet bestand, maar de waarden die het gebouw vertegenwoordigt, wél.’ Hoewel voor de samenleving de aanslag de boventoon voert, is de vechtpartij waarbij M. volgens Kloos een jongen in de borst schoot in de Ferdinand Bolstraat, ‘in strafrechtelijke zin nog veel ernstiger’. ‘Hier moest na een uitgaansavond nog even worden bewezen wie de baas is op straat. Een 17-jarige jongen die voor het eerst een avond uit was in Amsterdam, is nodeloos geprovoceerd, waarna York M. heeft geprobeerd hem te executeren.’

De advocaten vinden dat de rechtbank de hele strafzaak als een kaartenhuis moet laten instorten. Ze moet vrijwel al het ‘bewijs’ van tafel vegen. De recherche had nooit toestemming mogen krijgen om M. en zijn naasten af te luisteren, vindt M.’s raadsvrouw Gwen Jansen, dus het dossier zit vol vruchten van een vergiftigde boom – zoals de juridische metafoor luidt. Die vingerafdruk op de vuilniszak in het perkje vlak bij de rechtbank was volgens de advocaat onvoldoende aanleiding om M. als verdachte te bestempelen en te gaan tappen. Die zak kon daar al zo lang liggen.

Raadsmannen Jan-Hein Kuijpers en Robbert Jonk van T. vinden dat de rechtbank de ‘onrechtmatige’ undercoveroperatie buiten beschouwing moet laten. Hoe dan ook kan T. in hun ogen geen rol in die vechtpartij in De Pijp worden toegedicht. Los van alle onrechtmatigheden zit het dossier tegen M. en T. volgens hun verdediging vol ‘conclusies en veronderstellingen’ en hooguit indirect bewijs. In de conclusies die justitie aan het strafdossier verbindt, lijken de pijlen naar York M. ‘nagenoeg fluorescerend’ te zijn, stelt Jansen. ‘Als we kijken naar wat werkelijk in het dossier zit, worden die pijlen dunne stippellijntjes.’

De gevraagde vrijspraak komt er niet. De rechtbank geeft aanklager Kloos op 26 april 2013 volledig zijn zin: ze legt York M. vijftien jaar celstraf op en Omar T. vijf jaar. Ze acht alle hoofdzaken bewezen. Volgens de rechters heeft het duo met de granaataanslag de samenleving duidelijk willen ‘intimideren’ en ‘vrees willen aanjagen’. Anders dan officier Kloos acht de rechtbank wél bewezen dat de explosie levensgevaarlijk was voor de twee beveiligers die in het gerechtsgebouw aanwezig waren. Ze neemt het oordeel van Kloos over dat ‘het gebouw uiteraard niet bestand is tegen dit soort geweld, maar de rechtsstaat wél’. ‘In die zin hebben de verdachten geen doel getroffen.’ Niettemin: ‘De fysieke schokgolf die veroorzaakt werd door de explosie is beperkt gebleven tot de directe omgeving, maar toch werden de gevolgen van de ontploffing in alle uithoeken van het land gevoeld. Een aanslag op een rechtbank heeft immers een bijzondere, ook symbolische betekenis en laat de samenleving niet onberoerd.’

Nog ernstiger dan de granaataanslag vindt de rechtbank net zoals aanklager Kloos de volkomen uit de hand gelopen uitgaansruzie in De Pijp, om een futiliteit. Vooral die is reden een heel forse straf op te leggen. Wat begon als ‘het gebruikelijke platte uitgaansgeweld’ dat ook medeverdachte T. banaal noemde, had alleen door geluk geen dodelijke afloop. ‘Wat de zaak een verontrustende ernst geeft, is dat het schot pas valt als de vechtpartij voorbij is en het slachtoffer weerloos op de grond ligt.’ De rechters noemen ‘de terloopsheid’ van het schieten en ‘de angstaanjagende impulsiviteit’ van York M. schokkend. Dat hij ‘in een opwelling handelde’, is wel reden hem voor een poging tot doodslag te veroordelen en niet voor een (zwaarder te bestraffen) poging tot moord. De rechtbank weegt in de straffen mee dat M. noch T. ‘bereid is verantwoordelijkheid te nemen voor de misdrijven’. Rechtbankvoorzitter Mathieu Kronenberg: ‘Het gebrek aan respect voor het leven van het neergeschoten slachtoffer stuit de rechtbank tegen de borst.’ Het beveiligen van de maatschappij tegen vooral M. vinden de rechters belangrijker dan diens belangen, vooral ook omdat hij ‘vrede lijkt te hebben’ met een bestaan in het criminele milieu én zegt na zijn vrijlating weer een vuurwapen te zullen dragen omdat hij ooit gewaarschuwd zou zijn voor een moordplan.

Als dit boek naar de drukker gaat, bereidt het gerechtshof het hoger beroep nog voor. Dat geldt ook voor de appèlzaak om de vermoede poging Etous’ Belserang te liquideren. In de aanloop naar dat proces zet justitie op 5 november 2013 een opmerkelijke stap. In hun cellen, waar ze vastzitten vanwege een grote afpersingszaak, worden de beruchte Amsterdamse beroepscrimineel Danny K. (1969) en de gewezen topvechter en sportschoolhouder Dick Vrij (1965) formeel aangeklaagd voor het geven van de opdracht Belserang te liquideren. Dat zouden ze hebben gedaan via drie andere beweerde beroepscriminelen, onder wie Lucas B., de halfbroer van Riff W. Lampion 2 heet deze nieuwe zaak, de afgeleide van Lampion: de zaak tegen York M. en Jaïr W. Hoe de verdachten in haar visie de mislukte moordaanslag hebben voorbereid en waarop die verdenking is gebaseerd, maakt justitie niet bekend.

Advocaten Inez Weski en Jan-Hein Kuijpers van Danny K. en Nico Meijering van Dick Vrij reageren woest op het bericht dat hun cliënten van de liquidatiepoging worden beschuldigd, vooral omdat de verdachten ‘in beperkingen zitten’, zoals dat heet, en met niemand contact mogen hebben behalve met hun advocaat. ‘Het Openbaar Ministerie springt uit de beperkingen in een kennelijke poging het onderzoek te frustreren. Ik roep alle mogelijke getuigen op zich tot mij te wenden om de waarheid boven tafel te krijgen,’ zegt Meijering op de dag dat justitie de verdenkingen openbaar maakt. Weski: ‘Je legt het dossier op de stoep en mijn geknevelde cliënt mag machteloos toezien.’ Lucas B. toont zich via zijn raadsman Gerald Roethof eveneens verontwaardigd over de beschuldiging dat hij als tussenpersoon fungeerde in de aanloop naar de mislukte aanslag. De rechtbank liet hem al snel vrij. Roethof ziet in de publiekelijke mededelingen van justitie over de zaak een strategie om een vastgelopen onderzoek vlot te trekken. ‘Het voor het karretje spannen van de pers in zaken waarbij het reguliere onderzoek niets oplevert, lijkt een tendens te worden. Als tappen, observeren en direct afluisteren niets opleveren, en dat is in deze zaak gedurende twee jaren gebeurd, dan maar aanhouden, beperkingen opleggen en een persbericht lanceren om te kijken wat eruit komt terwijl de hele omgeving van een verdachte onder de tap ligt.’ Lucas B. is volgens Roethof ‘onnodig gecriminaliseerd’ en in gevaar gebracht. ‘Deze werkwijze van het Openbaar Ministerie brengt ook andere risico’s met zich mee. Je zult maar de pech hebben dat de buitenwereld, lees de onderwereld, op basis van zo’n onterechte aanhouding het idee krijgt dat de beschuldigingen inderdaad kloppen. Juist dan kan een gevaarlijke situatie ontstaan.’