2. Barkies, beeldjes of een donnie

Drugskoeriers uit de Diamantbuurt

De avond begint als zoveel andere, op 6 oktober 2003 in de Amsterdamse Diamantbuurt. In de op zichzelf zo charmante wijk in het zuidoostelijke deel van De Pijp, volgens de wetten van de Amsterdamse School gebouwd met brede straten en roodbruine pannendaken, gevels met speelse rondingen en ornamenten en geboogde voetgangerspoorten, hangt een groepje jongens op straat. Een beetje scharrelen bij het oude badhuis aan het Smaragdplein, bij snackbar De Trosanker in de Van Woustraat, dan weer bij het badhuis. Zes rondhangers maken zich van de groep los om een geleende dvd te gaan teruggeven aan een vriend die vakken vult in de supermarkt van Dirk van den Broek in de passage tussen het Marie Heinekenplein en de Eerste van der Helststraat, iets noordwaarts.

Onderweg vatten ze het plan op via de supermarkt naar de film te gaan, naar Bad Boys II, de populaire actiekomedie met Will Smith en Martin Lawrence. Zo ver komt het niet. Als het groepje even na achten de winkel is binnengewandeld ziet een van de jongens, die ook wel in ‘de Dirk’ werkt, de uit de buurt bekende drugsgebruikster en aidspatiënte Anja Joos van de kassa’s weglopen met een blikje bier dat hij haar niet heeft zien afrekenen. Hij slaat alarm. Met zijn vrienden, sommige in werkkleding, gaat hij de kleine, frêle Joos achterna naar buiten. Ze is in haar vertrouwde, jachtige pas al op weg naar het Gerard Douplein. Haar twee voorste achtervolgers vragen haar wat ze in haar tas heeft. Bier, laat ze zien. En het bonnetje van drankhandel Dirck iii, die ook in de passage zit, tegenover de kassa’s van de supermarkt. Joos heeft haar blikje daar keurig betaald.

De vakkenvullers maken hun excuses en willen terugkeren, maar hun vrienden zijn nog in de veronderstelling dat ze een winkeldief achtervolgen. Joos is woedend om die aantijging en begint te tieren – zoals overigens wel vaker. ‘Kut-Marokkanen, mij krijg je toch niet klein,’ schreeuwt ze. ‘Klootzakken.’ De jongens, op twee na van Marokkaanse komaf, moeten niet denken dat ze bang is. Sommige jongens reageren laconiek, anderen worden boos. ‘Hou je bek, en doorlopen!’ Een ander: ‘Junkie, fuck you!’ Op het terras van café ’t Paardje op het Gerard Douplein gooit een van de jongens een terrasstoel naar Joos. Hij mist. Ze pakt de stoel op, tilt die boven haar hoofd en loopt getergd op het groepje af. In de schermutseling die ontstaat, valt ze op de grond – door een beenveeg of een trap. De groep schopt en slaat op haar in. Als Joos blijft liggen, rennen de jongens in plukjes weg. Ze joelen en lachen. Een getuige alarmeert twee agenten. Die treffen Joos op het terras, gebukt over een tafeltje. Ze kreunt en klaagt over pijn in haar middel. Haar kunstgebit valt uit haar mond. Als ze op een stoel gaat zitten, stokt haar adem en raakt ze bewusteloos. Een ambulance brengt haar naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Oost, waar ze rond half elf overlijdt aan scheuren in haar milt, die door een ziekte kwetsbaar is.

Het politieonderzoek onder codenaam Bohemien mondt uit in een veelbesproken strafzaak tegen een forse groep verdachten. Aanklaagster Hetty Hoekstra verwijt sommigen ‘doodslag’, anderen ‘openlijke geweldpleging’ of ‘deelname aan een vechtpartij met de dood tot gevolg’. Sommige jongens hebben weliswaar geen geweld gebruikt, maar wel ‘bijgedragen aan de groepsdynamiek’ waardoor het opstootje escaleerde. Tegen zes verdachten eist Hoekstra celstraffen van een jaar; tegen één een celstraf van drie jaar en tegen hoofdverdachte Mohamed G., dan negentien, zeven jaar cel omdat hij de fatale trappen zou hebben gegeven. De straffen vallen lager uit. Ook in hoger beroep beperkt het gerechtshof zich tot drie jaar celstraf waarvan één jaar voorwaardelijk voor G. en taakstraffen van 240 uur en voorwaardelijke straffen voor de meeste medeverdachten. Anderen worden vrijgesproken.

Terwijl de zaak-Joos zich nog voortsleept, komt de Diamantbuurt herhaaldelijk opnieuw in het nieuws vanwege hangjongeren die buren terroriseren. Het echtpaar Bert en Marja, dat de aandacht van een journalist van de Volkskrant trekt, groeit uit tot symbool van het probleem als het stel in oktober 2004 uit de buurt vlucht omdat het treiteren volgens hen maar niet stopt. De jongens die in wisselende groepjes rond het badhuis aan het Smaragdplein hangen, hebben het paar aanhoudend uitgescholden en bedreigd. Ze hebben stenen door de ramen gegooid van hun benedenwoning en die is tot tweemaal toe leeggestolen. Meer buren hebben het aan de stok met de rondhangers, meestal omdat ze het gewaagd hebben iets te zeggen van hun wangedrag, soms omdat ze homo zijn. Het politieke klimaat is rijp voor een trits maatregelen. De politie gaat meer controleren, bijgestaan door surveillanten; hulpverleners proberen de groep in het gareel te krijgen; op het Smaragdplein komt ‘een Mosquito’ (een kastje dat irritant piept op een toon die vooral jongeren goed horen), enzovoorts. De straatoverlast neemt af – al blijkt al snel dat niet alleen die maatregelen daar debet aan zijn. Van de rondhangende jongens hebben sommigen zich op een opleiding, een baan of een relatie gestort, maar anderen ontwikkelen zich juist tot professionele criminelen en hebben er geen belang meer bij de aandacht van de buurt op zich te vestigen. Een beetje crimineel houdt zijn eigen straatje schoon, letterlijk, en gedijt in rust.

De politie ziet vele voorbeelden van dergelijke ‘doorgegroeide’ criminelen. Omar el H. (1985), bijnaam Sony, wordt het archetype. Hij heeft in 2003 staan joelen, lachen en schelden toen Anja Joos werd doodgeschopt en de bescheiden straf gekregen die meer vrienden kregen: 240 uur taakstraf en zes maanden voorwaardelijke celstraf, omdat hij medeverantwoordelijk was voor het sfeertje waarin Joos zo is mishandeld dat ze stierf.

Hij komt eind 2007, begin 2008 vanwege andersoortige misdrijven in het vizier van de recherche. Die is een onderzoek begonnen naar een steeds actievere jeugdgroep die volgens klachten uit de buurt en waarnemingen van wijkagenten steeds meer overlast geeft. Baldadigheid, intimidatie en vernielingen lijken te zijn overgegaan in zwaardere misdrijven. Als het rechercheteam sterk het idee heeft dat jongens van vijftien tot vijfentwintig jaar geregeld in auto’s inbreken, parkeert het ‘een lokauto’ met Engels kenteken in de buurt van de geliefde hangplek van de jongens op een hoek van de Carillonstraat en de Van Woustraat. Op een drukke donderdagmiddag in september wordt die ‘op een ongelooflijk geraffineerde wijze opengebroken’, waarna de inbrekers een laptop stelen, zal wijkteamchef Piet Kelder later vertellen op een buurtavond in de Oranjekerk. Buurtbewoners vinden het vreemd dat ze geen actie terugzien als ze misstanden melden. Een vrouw die al twintig jaar in de buurt zegt te wonen ziet hoe kinderen ‘als een soort boodschappenjongens door oudere broers worden ingezet om in hun opdracht kennelijk drugs af te halen bij dealers in taxi’s’. ‘Je ziet die kleintjes naar die taxi’s lopen en met iets in hun handen terugkomen. Ik heb het al zo vaak doorgegeven. Die kleintjes denken dat het heel normaal is allemaal.’ Een buurtgenoot uit de Granaatstraat vraagt zich af wat tegen die taxi’s en tegen die coffeeshop in de Van Woustraat ondernomen wordt, die overduidelijk ‘in drugs handelen’. Wijkteamchef Kelder vindt het niet verstandig dat in het openbaar te bespreken.

In een proces-verbaal schetst een rechercheur op 9 januari 2008 het wangedrag van de groep rond El H. dat aanleiding is voor het forse onderzoek onder codenaam Mayenne. De jonge mannen ‘zijn hinderlijk aanwezig’ én plegen misdrijven zoals, voornamelijk, straatroven en autokraken. Sommige leden van de groep worden verdacht van overvallen met behulp van een scooter. De politie ziet in de kern van de zogeheten Van Wougroep een criminele organisatie, waarvan leden overigens ook geregeld de politie bedreigen. In het voorjaar van 2008 luistert de recherche telefoons van leden van de groep af. Ze stelt vast dat in de groep ‘een werktelefoon’ circuleert waarop klanten cocaïne bestellen en waarover ‘in verhullende taal’ kennelijk drugshandel wordt besproken. Op 3 april 2008 wordt Omar el H. in Nijmegen gearresteerd na een mislukte overval op een juwelier, waarna de politie ook zijn medeverdachten snel oppakt.

Commissaris Leen Schaap, de chef van de politie in Amsterdam-Zuid, vertelt in Het Parool te zijn geschrokken van de snelle ‘criminele carrière’ die El H. heeft gemaakt. ‘Omar el H. zou over een jaar of tien weleens de nieuwe Willem Holleeder kunnen zijn als we nu niet fors ingrijpen,’ zegt Schaap, verwijzend naar de Amsterdamse beroepscrimineel die dan volop in het nieuws is als middelpunt van een afpersingzaak. De volgens de recherche charismatische El H., dan 22 jaar, regisseert zijn geoliede, actieve jeugdbende met strakke hand, zegt Schaap. In een afgeluisterd telefoongesprek wijst El H. na een mislukte overval op een kledingzaak in De Pijp een van de daders terecht omdat hij in paniek de gebruikte brommer op straat heeft achtergelaten (‘Zo heb ik het je niet geleerd!’). Schaap: ‘Waar zulke jongens ooit fietsbanden lieten leeglopen, ging het bij deze groep al snel om het kraken of vernielen van auto’s. De volgende stap waren de vaak gewelddadige straatroven en de gewapende overvallen. Als je dieper in deze groep kijkt, zie je eerst het zakkenrollen, later de overvallen. Kruimelwerk gaat al snel over in zwaardere misdrijven, steeds beter georganiseerd.’ Het werkterrein van de liefst 28 jonge mannen die Omar el H. aanstuurt, beperkt zich al lang niet meer tot de Diamantbuurt, zegt Schaap. ‘Mijn grote zorg is dat ze straks gewoon verder gaan als ze vrijkomen. Ze hebben geproefd van het snelle geld van de gewapende overvallen en de drugshandel. We hebben in Amsterdam wel meer jeugdgroepen, maar waarschijnlijk niet van dit kaliber.’

Bij de organisatie zijn volgens de politiechef vijf families betrokken, inclusief ouders. ‘Een verdachte dealde zijn drugs vanuit een auto die voor tweeduizend euro per maand werd geleased op naam van papa. Binnen die families moeten we het niet hebben van het zelfreinigend vermogen, zo blijkt.’ De politiecommissaris roept het stadsdeel Oud-Zuid en de hulpverleners op ‘fors in die families te investeren’. Het gaat steeds om in Nederland geboren jongens van Marokkaanse komaf. ‘Thuis zitten nog de broertjes en zusjes van acht, tien en twaalf jaar. We hebben er niet zoveel zin in die over drie jaar ook van straat te moeten halen.’

Het is begin 2008 nog een nieuw geluid. Staat het probleem van de criminele ‘doorgroeiers’ jaren later in de landelijke én de lokale politiek boven aan de agenda, dan zijn de opmerkingen van Schaap nog als een steen in de vijver. Advocaat Jeroen Soeteman van El H. is kwaad over de uitlatingen van de politiechef, die volgens hem in strijd zijn met de waarheid. ‘Het beangstigt me dat de onderzoeksleider zich zo uitlaat. Kennelijk geldt de onschuldpresumptie (een verdachte is onschuldig totdat het tegendeel is bewezen) ineens niet meer voor de politie. Meneer Schaap moet gewoon zijn mond houden en zijn werk doen,’ zegt Soeteman in een reactie in Het Parool. Hij krijgt steun uit het stadsbestuur en de korpsleiding, die de commissaris terugfluiten omdat hij voor zijn beurt zou hebben gesproken. Officier van justitie Otto van der Bijl, die namens het Openbaar Ministerie het onderzoek leidt, distantieert zich in een brief aan de raadsman van Schaaps uitspraken. De advocaat doet aangifte van smaad, maar justitie ziet, ook na een procedure bij het gerechtshof, af van vervolging.

De strafzaak tegen El H. en zijn medeverdachten draait in december 2008 uiteindelijk slechts om de drugshandel, omdat het Openbaar Ministerie dat dossier het sterkst vindt. Het gaat om de straathandel in cocaïne. Het netwerk distribueert de zogenoemde ‘kabouterpost’ (naar de kleine envelopjes waarin een gram cocaïne doorgaans wordt verkocht) naar klanten verspreid over de stad. De groep vermijdt het over de handel te spreken over de telefoon en wisselt geregeld van gsm, ook van de ‘klantentelefoon’ waarop vaste afnemers halve of hele grammetjes cocaïne bestellen (à 25 of 50 euro). Dat ruilen van telefoons gaat geregeld mis en de koeriers en hun leiders wisselen gedurende het onderzoek toch veel meer informatie uit dan verstandig zou zijn. De recherche kan ze prima volgen. In afgeluisterde gesprekjes hoort het onderzoeksteam Omar el H. en andere leidende figuren koeriers de stad door dirigeren – op scooters en in auto’s. El H. is de onbetwiste baas die in afgeluisterde gesprekken zijn mededaders terechtwijst en naar wie wordt geluisterd. Bij huiszoekingen worden bij verschillende leden van de groep uiteindelijk dvd’s van de misdaadklassieker Scarface gevonden. Het valt de recherche op dat Omar el H. zich als bendeleider Tony Montana uit de film gedraagt.

Ahmed M. (23) is de actiefste koerier, op zijn Piaggioscooter. Observanten die hem volgen, krijgen de halve stad te zien, maar vooral Zuid. Ahmed levert aan de inzittenden van een taxi tussen de touringcars op het Stadionplein. Hij ontmoet ene Toufiq in de Eerste van der Helststraat en helpt een klant van café Gruter aan de Willemsparkweg; om daarna in De Pijp ene Joris van drugs te voorzien op het Marie Heinekenplein. De recherche besluit gaandeweg kopers ‘te vegen’ om via de klantenkring de organisatie in kaart te brengen. In verhoren vergelijkt de ene klant de werkwijze van de groep met die van ‘een pizzalijn’, maar dan voor cocaïne of xtc. Een ander ziet overeenkomsten met een belservice waar je spareribs bestelt.

Als de eerste klanten zijn aangehouden en ondervraagd, blijft het afluisteren aanwijzingen voor de cokehandel opleveren. Als Ahmed weer eens naar Omar belt, bijvoorbeeld. Hij moet snel nieuwe pakjes coke hebben. Ahmed: ‘Kun je datgene even klaarmaken?’ Omar: ‘Pépépépé! Kom gewoon!’ Ahmed: ‘Ik heb gewoon...’ Omar: ‘Niet praten, niet praten, vriend! (...) Kom gewoon deze kant op.’ Het observatieteam ziet Ahmed een kwartier later op zijn scooter bij Omar arriveren. Na een kort bezoekje pikt hij een vrouw op aan de Stadionweg, met wie hij verderop afrekent. Als ze wordt aangehouden, zegt ze Ahmed te kennen als ‘Mickey’. Ze koopt geregeld coke bij hem. De volgende dag volgt het team Omars broer Jamal als die naar het wtc rijdt, naar ene Linda. Jamal merkt het observatieteam op. ‘Shit! Wegwezen hier!’ Hij rijdt weg, Linda wordt gepakt. Het is de vierde keer dat ze een halve gram bij de groep heeft besteld, bekent ze. Ze heeft twee wikkels coke bij zich. Het onderzoeks­team schat de vaste clientèle van de groep op zo’n honderd afnemers, van wie enkele tientallen zijn getraceerd. De kern van de groep van 28 verdachten die in beeld komen, bestaat uit tien man. Hoewel de handel voornamelijk om cocaïne draait, kunnen klanten bij hun vaste adresje ook terecht voor xtc. De recherche vindt acht grote blokken hasj bij Issam el O. in Oost, waar ook vijftien gsm’s liggen. De huiszoeking bij Omar lijkt te laat te komen. Na zijn arrestatie voor de mislukte overval belt hij broer Jamal met de opdracht ‘die rode fles’ en andere spullen uit zijn woning te halen. Als de politie binnenvalt, zitten Jamal en Soufyan el A. op de bank en komt Ahmed M. uit het toilet. Het lijkt erop dat die net drugs heeft doorgespoeld, maar veel kan dat niet geweest zijn. In Ahmeds woning in de Diamantbuurt liggen 56 xtc-pillen, een blok hasj, twee wikkels coke en vier telefoons. Bij Zakaria S. liggen vier gsm’s, een gouden Rolex, huurcontracten voor auto’s en acht wikkels coke.

Als ze begin december 2008 op een meerdaagse zitting voor de rechtbank komen, ontkennen hoofdverdachten Omar el H., Ahmed M., Zakaria S., Issam el O., Anouar el F. en Moustafa el M. op grote schaal in drugs te hebben gehandeld. Rechtbankvoorzitter Geert Janssen houdt ze gespreksverslagen voor uit de meer dan tienduizend afgeluisterde telefoontjes, waaronder veel ‘versluierde’ gesprekken via de ‘werktelefoons’. Hij grasduint in de verklaringen van de lange reeks kopers die na transacties is gearresteerd, wat een stapel bekentenissen opleverde waarin de afnemers hun vaste leveranciers bij naam noemden of van een foto herkenden. Hij beschrijft hoe observatieteams verdachten naar klanten zagen pendelen en somt op wat is aangetroffen bij huiszoekingen: drugs, geld en ‘drugsgerelateerde zaken’ zoals een zeer gevoelige weegschaal. De twee sprekende verdachten tonen onbedoeld aan dat de zwijgers de verstandigste keuze hebben gemaakt. De rechters drijven ze met eenvoudige vragen in een hoek, waardoor ze moeten toegeven dat ze een grotere rol speelden dan ze hebben gesuggereerd.

Rechtbankvoorzitter Geert Janssen: ‘Als u zegt vijf à zes keer drugs te hebben bezorgd, maar u zegt ook dat u al die keren onderweg alweer bent gebeld met een nieuwe bestelling die u vervolgens ook bezorgde, kan ik niet anders concluderen dan dat u per keer meer wikkels bij u had dan die ene wikkel waarover u sprak, en dat u aan meer dan die vijf, zes klanten drugs verkocht.’ Tja, daar zit wat in, moet Anouar el F. de glimlachende rechters bekennen. Om vervolgens weer plotselinge vergeetachtigheid te veinzen. Janssen: ‘Ik ga u een heel flauwe vraag stellen. Is er iets mis in uw hoofd?’ Hilariteit op de publieke tribune, waar vrienden van de verdachten zitten. De rechters laten doorschemeren dat al die telefoontjes over ‘halfjes’ en ‘hele’ of over ‘beeldjes’ en ‘een vinger’ om een verklaring schreeuwen, maar die krijgen ze niet.

Officier van justitie Otto van der Bijl wijdt na de hilariteit uit over de ernst van de zaak. ‘De vergelijking met pizzakoeriers heeft een wat ontwapenend karakter, maar ik wil benadrukken dat veel kopers in tragische situaties verzeild zijn geraakt. Door een sluier ziet u hier de gevolgen van cocaïnegebruik door verder betrekkelijk gewone mensen.’ De aanklager vindt twee jaar cel redelijk voor hoofdverdachte Omar el H., maar trekt daar twee maanden van af omdat El H. in de media al voor zijn proces als ‘de nieuwe Holleeder’ is afgeschilderd. Voor de andere verdachten vraagt hij tot anderhalf jaar celstraf, plus voor twee verdachten een werkstraf. Justitie zal proberen de verdachten de drugswinsten ‘te ontnemen’.

De advocaten vinden dat hele onderzoek Mayenne maar een opgeblazen zaak. Van de jeugdbende uit de Diamantbuurt die met zo veel rumoer is ontmanteld, is in de rechtszaal maar een flard overgebleven, constateren ze. Zes verdachten. ‘In persberichten van de politie was sprake van 28 aangehouden jongens en zijn er 34 kopers van drugs gepakt. Van al die 62 verdachten zitten hier nog zes in de zaal, van wie vijf volgens justitie die criminele organisatie vormen,’ stelt raadsman Jeroen Soeteman van hoofdverdachte Omar el H. vast. ‘Als je justitie zou volgen in wat ze stelt over de frequentie van de drugshandel en de omvang en ernst van de criminele organisatie, zou je denken dat 22 maanden voor mijn cliënt wel een redelijke eis is. Het wordt heel anders als je het dossier doorneemt. Mijn cliënt zwijgt en geen medeverdachte heeft een voor hem belastende verklaring afgelegd. Bij de doorzoeking van zijn woning is niets aangetroffen. Ondanks de grootschalige inzet van observatieteams is hij niet één keer herkend bij een verkoop.’ Van de ruim honderd kopers die de politie heeft ‘geveegd’ en verhoord, herkende een flink deel één of verscheidene verdachten, maar op hun verklaringen hebben de raadslieden het nodige aan te merken. Er rammelt in hun ogen wel meer. Alle advocaten sluiten zich aan bij het pleidooi van Soeteman, die betoogt dat het hele onderzoek naar de groep is begonnen met onrechtmatig afgeluisterde telefoons. De politie ‘tapte’ immers de verdachten van de inbraak in de lokauto, maar dat afluisteren begon zonder een fatsoenlijke onderbouwing. Daarna pas kwamen de huidige verdachten in beeld.

Daar komt bij dat justitie wel erg snel vergaande conclusies verbindt aan dergelijke ‘taps’, vindt Soeteman. Hij duikt ter illustratie in de geschiedenis. Op 10 maart 1876 voerden Graham Bell en zijn assistent Thomas Watson het allereerste telefoongesprek, memoreert de advocaat. ‘Dit ging als volgt. Watson zei: “Mister Bell, do you understand what I say?” Bell antwoordde: “Mister Watson, come here, I want to see you.” De politie zou genoteerd hebben dat ze de stemmen van Watson en Bell herkende, dat sprake was van versluierd taalgebruik, kennelijk bedoeld om het onderwerp van gesprek te verhullen, dat verdachten kennelijk vreesden getapt te worden omdat ze zaken niet over de telefoon bespraken en dat Bell de leider was van de criminele organisatie, omdat hij Watson instructies gaf.’ De moraal van het verhaal: de recherche hoort wat ze horen wil om de zaak rond te maken. Soeteman had de zaak tegen zijn cliënt teruggebracht tot de kern zoals hij die ziet. ‘Ik houd 48 leveringen over van halve of hele grammetjes cocaïne. Het is verboden, het mag niet, maar dat is het. Als je dan vijf euro overhoudt aan elke transactie, zit je op 240 euro.’ Net als Soeteman vraagt raadsman Mark van Vuuren ‘algehele vrijspraak’ voor zijn cliënt Ahmed M. Hij bestrijdt het beeld dat justitie heeft geschetst, als zouden de kopers van de cocaïne van de groep ‘tragische’ sloebers zijn. ‘We hebben hier blije kopers, erg vrolijke mensen op feestjes. Hockeyers.’

De rechtbank ziet volop bewijs dat de vijf hoofdverdachten zeker één tot anderhalf jaar lang een criminele organisatie hebben gevormd ten behoeve van drugshandel, en dat de zesde in elk geval bij die handel betrokken was. Dat blijkt uit hun overvloedige telefoontjes, onderling en met (poten­tiële) kopers, over bestellingen en ‘koeriersdiensten’. Omar el H. belde in een nader geanalyseerde periode van anderhalve maand begin 2008 bijna vierhonderd keer met Ahmet M., en daarnaast veelvuldig met andere medeverdachten. Dat de verdachten hiervoor geen verklaring geven terwijl sommigen volhouden elkaar niet eens te kennen, leggen de rechters in hun nadeel uit. Bovendien: ‘Opvallend is dat in de gesprekken tussen verdachten hoofdzakelijk over bestellingen van verdovende middelen wordt gesproken en zelden of nooit over persoonlijke omstandigheden.’ In elk geval twee telefoons waren bij verscheidene leden van de organisatie in gebruik en waren kennelijk ‘werktelefoons’. Verdachten wisselden ook geregeld van telefoon. ‘Vanwege het feit dat de verdachten het grootste deel van de dag telefonisch bereikbaar waren, konden afnemers van cocaïne vrijwel altijd een bestelling plaatsen. Onderling werd ook naar elkaar verwezen. De dealers en koeriers verschilden per dag of per levering. De telefoon werd ook gebruikt om koeriers naar de kopers te dirigeren.’

Met de werktelefoon maakte de groep kennelijk ook reclame voor nieuwe handelswaar, stelt de rechtbank vast. Zo zijn in maart 2008 pakweg vijftig sms’jes gestuurd met de mededeling: ‘Heb weer wat goeds echt top groet.’ Zo wilden de verdachten potentiële kopers kennelijk opnieuw over de streep trekken én op de hoogte brengen van het nieuwe nummer van de werktelefoon. In gesprekken ging het nooit over cocaïne of xtc, maar was in sluiertaal sprake van ‘een halfje’, ‘een hele’, ‘een vinger’, ‘spul’, ‘barkies’ of ‘een donnie’. De kopers vertelden de politie dat het wel degelijk om drugs ging, maar dat ‘de afspraak is dat je hét niet over de telefoon zegt’. De verdachten hebben ‘een mist willen optrekken voor politie en justitie’. Omar el H. en Ahmed M. namen ‘de bevoorrading van de handelswaar op zich’, acht de rechtbank bewezen. Voor het afleveren van de bestellingen gebruikte de organisatie behalve scooters ‘tevens auto’s die speciaal voor dit doel voor een korte periode werden gehuurd’.

Omar el H. is ook voor de rechtbank onmiskenbaar de leider van de groep, die opdrachten gaf, die de prijzen bepaalde en naar wie werd geluisterd. Dat blijkt ook als hij voor de mislukte overval in Nijmegen is gearresteerd en vanuit het Huis van Bewaring via een medegedetineerde een lid van zijn groep opdracht geeft spullen uit zijn huis weg te halen. Dat El H. op zijn jonge leeftijd al ‘vele malen met politie en justitie in aanraking is geweest’ en in januari 2005 ook al eens een celstraf heeft gekregen voor drugshandel, tellen de rechters in zijn nadeel mee. Dat commissaris Schaap zijn naam in de krant in één adem met die van Willem Holleeder heeft genoemd, levert hem twee maanden strafkorting op. De rechtbank legt hem daarom de gevorderde 22 maanden celstraf op plus de vijftig dagen die hij eerder voorwaardelijk opgelegd heeft gekregen door de politierechter. Omar el H. gaat in hoger beroep, maar krijgt van het gerechtshof dezelfde straf. Voor zijn rol in de mislukte overval op de juwelier in Nijmegen krijgt hij daar bij de rechtbank nog eens tweeënhalf jaar celstraf bovenop, maar in hoger beroep wordt hij vrijgesproken.

Naar aanleiding van drugszaak Mayenne beginnen stadsdeel, hulpverleners en politie gezamenlijk ‘een brede groepsaanpak’ om de leden van de Van Wougroep en hun gezinnen weer in het gareel te krijgen. Uit een evaluatie blijkt later dat de instanties weliswaar veel beter samenwerken en dat de overlast op straat iets is afgenomen, maar ook dat ‘het ontbreken van drang- of dwangmiddelen’ ertoe leidt dat de hulpverleners niet binnenkomen bij juist de gezinnen waaruit de zwaardere criminelen voortkomen. ‘Het was een fantastisch plan, en de mensen van de hulpverlening doen vreselijk hun best, met alle middelen die je kunt bedenken, maar bij de gezinnen waar het echt om gaat komen we domweg niet binnen,’ stelt politiechef Leen Schaap in mei 2009 vast in Het Parool. ‘Van de achttien gezinnen die voor de meeste problemen zorgen, zijn er een stuk of tien die echt elke bemoeienis van de overheid weigeren. Ouders zijn volstrekt niet op hun verantwoordelijkheden aan te spreken of komen juist bij ons in beeld als medeverdachten, die hun zoons bij misdrijven faciliteren. Soms hebben de ouders het gewoon niet meer voor het zeggen.’ Sommige van de jongens die voor problemen zorgen in de Diamantbuurt, zijn vermoedelijk licht verstandelijk gehandicapt of lijden aan gedragsstoornissen. Omdat de psychiatrie in de vooral Marokkaanse gezinnen een taboe is, weigeren de ouders hun zoons te laten onderzoeken, zegt Schaap. ‘Als we ook in dat opzicht niet meer dwang mogen toepassen, blijft het beeld van de problemen van die jongens ook weer diffuus en wordt de hulpverleners alweer een instrument uit handen geslagen.’ Egbert de Vries, dan stadsdeelvoorzitter van Oud-Zuid, erkent in de krant de problemen. ‘Ongeveer de helft van de probleemgezinnen gaat niet in op enig hulpaanbod. Men wil niet aangesproken worden op het falen als opvoeder. Soms worden ouders door hun opgegroeide zoons gegijzeld in hun eigen huis. Als die jongens meerderjarig zijn, vervalt ook onze titel om hulp af te dwingen.’ Het probleem zal in dit boek nog vaak aan de oppervlakte komen.

Als hij vanaf eind 2009 weer op vrije voeten is, keert Omar el H. terug naar De Pijp. Hij wordt weer geregeld gearresteerd, maar die zaken worden steeds geseponeerd, tot 17 augustus 2013. Dan ziet een agent hem op een bankje zitten met Mohammed, een bekende overlastpleger en hosselaar van wie hij later zal zeggen dat het een (veel) oudere broer is. Bij hen staan twee mannen. Omar geeft een van beiden iets. De ontvanger loopt een plaskrul in en, zo beschrijft de agent, ‘verricht daar handelingen die een koper van cocaïne vaak verricht om de kwaliteit van cocaïne te testen of om te testen of het daadwerkelijk om cocaïne gaat’. Als hij terugkomt, geeft hij Omar volgens de agent ‘een aantal eurobiljetten’. De kopers worden gearresteerd, in het bezit van een beetje drugs. Als hij en zijn ‘broer’ ook zijn opgepakt, probeert Omar zich op het politiebureau nog van wat drugs te ontdoen door het op de grond te laten vallen. Justitie klaagt hem aan voor drugsdealen en het bezit van een kleine vier gram cocaïne en tien xtc-pillen. De aanklager eist vijf maanden celstraf, de rechtbank houdt het op 102 dagen: de tijd die de El H.’s tot aan de zitting hebben vastgezeten. De rechtbank schrijft in haar vonnis overigens dat ‘verdachte de afgelopen vijf jaren niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld’. Dat is, zoals hierboven uitvoerig beschreven, bepaald niet het geval, dus hier komt Omar el H. weg met een mazzeltje. Als dit boek naar de drukker gaat, krijgt de politie Omar el H. nog geregeld in beeld voor misdrijven, maar vooral voor krabbelwerk, veelal samen met Mohammed el H. Hij lijkt toch niet te zijn uitgegroeid tot het misdaadkopstuk dat de politie vreesde.