16


Er viel een lange, lange stilte. Tot Thomas vroeg: "Waarom?" Zijn stem klonk vreemd en schor. Hij keek in het gezicht van zijn vriend en wist dat Aton niet van gedachten zou veranderen. Thomas voelde zich eenzaam en erg bang. "Waarom?" vroeg hij weer.

"Het is moeilijk uit te leggen," zei Aton, "maar ik zal het proberen." Hij wachtte een paar seconden, zuchtte diep en zei: "Ik hoor hier niet. Ik vind het hier geweldig. Alles is prachtig en vol spannende dingen, maar... dit is niet waar ik hoor. Ik kom ergens anders vandaan, een andere ruimte, een andere tijd. Ik begrijp niet alles. Maar dit weet ik zeker: ik moet terug om mijn eigen weg daar te vinden."

"Zelfs in de grafkamer?" Thomas' stem was nauwelijks meer dan gefluister.

Aton knikte kalm.

"Wanneer?"

"Ik denk na het toneelstuk, dat is...?"

"Vrijdag," zei Thomas. "Overmorgen."

"Dan zal ik dit weekend gaan."

 

De volgende dag keek Aton op school geboeid toe hoe juffrouw Marjan het masker van de farao uiterst precies afmaakte. Ze beschilderde het gezicht met matte goudverf en tekende met houtskool zwarte lijntjes rond de ogen. Daarna maakte ze er een hoofdtooi aan vast.

"Wat denk je ervan, Aton?" vroeg ze.

Aton knikte een paar keer. "Het klopt," zei hij.

Tussen de middag aten ze hun boterhammen in de klas.

"Hoe ga je uitleggen dat ik ben verdwenen?" vroeg Aton aan Thomas.

"Mijn moeder geeft les in andere talen en soms helpt ze met uitwisselingen van leerlingen van verschillende landen. Ik zal tegen juf Marjan zeggen dat je geplaatst bent bij een gezin," zei Thomas. "De zomervakantie begint bijna, laten we maar hopen dat mam en juf Marjan het er nooit echt over zullen hebben."

"En Laura?"

"O, die vindt jou te gek. Die zou alles geloven."

"Gek? Hoe bedoel je?"

"Gewoon een uitdrukking. Laat maar zitten."

"Kom op, we moeten opschieten. De pauze is bijna om en we hebben nog geen papiertjes laten vallen op het plein."

"O ja! Dat was ik bijna vergeten," antwoordde Thomas met een ondeugend lachje.

Hij keek naar buiten en zag twee mensen achter de conciërge aan slenteren. Eddie en Lisa hadden van mevrouw Helder als straf gekregen dat ze in iedere pauze, tot het eind van het schooljaar, moesten helpen het plein op te ruimen. Die ochtend had Thomas gehoord hoe de gymleraar, kijkend naar alle sinaasappelschillen, klokhuizen, chipszakjes, snoeppapiertjes en allerlei andere rommel, tegen juf Marjan had gezegd: "Het lijkt hier ineens een veel grotere bende dan normaal."

Juffrouw Marjan had geantwoord, op een soort tevreden toontje: "Tja, die twee hebben heel wat mensen dwarsgezeten, het afgelopen jaar."

Thomas liep naar buiten met zijn snoeppapiertjes en floot ondertussen het liedje van de film Crocodile Dundee, over een Australische krokodillenvanger.

 

Vrijdagmiddag voerden ze, voor alle leerlingen en onderwijzers van de school, het toneelstuk op van de optocht voor de farao. Juffrouw Marjan had Aton van zijn rol als triangelspeler gehaald en een Egyptische soldaat van hem gemaakt. Ze zei dat hij échter leek dan wie dan ook. Ze gaf Thomas de triangel en het stokje. Hij wist wel zeker dat hij er op de verkeerde momenten op sloeg, maar het leek niemand op te vallen. De kleinste kinderen waren dol op Aton, die in zijn mooie kostuum rondwandelde en hen plagend bedreigde met zijn speer.

Achteraf vroeg Thomas aan juf Marjan of hij het bovenste stukje van de piramide mocht lenen, die Inez, Ellen en Vicky gemaakt hadden.

"Ik zal er heel voorzichtig mee zijn," beloofde hij.

"Dat weet ik toch, Thomas," zei zijn juf.

"O, en juf, het is vandaag Aton zijn laatste dag. Hij gaat dit weekend weg."

Marjan schudde Atons hand. "Het was erg interessant om je deze week in de klas te hebben, Aton," zei ze. "Ik hoop dat sommige dingen die je gezien hebt, nuttig voor je zullen zijn."

Aton lachte. "U bent een wijze en aardige onderwijzeres. Ik heb ongelooflijk veel geleerd deze week."

 

Zaterdagochtend, toen iedereen nog sliep, legde Thomas het topje van de kartonnen piramide op zijn bed.

"Ik dacht, als we allebei aan een kant gaan zitten en we laten het licht van het raam door de ankh schijnen..." Thomas maakte zijn zin niet af. "Nou ja, het is het beste wat ik kon bedenken."

Aton pakte zijn geplooide linnen rok uit Thomas' kast en trok hem aan. Hij kamde zijn steile, dikke, zwarte haar en vroeg Thomas of hij wat olie voor hem had om erin te smeren. Een smalle strook linnen hing hij schuin over zijn borst.

"Ik ben er klaar voor," zei hij.

Uit de hoek van Thomas' kamer kwam de Droommeester tevoorschijn en hij nam de ankh over van Thomas' pols, om hem om Atons nek te hangen.

"Ik dacht dat je dat pas zou doen als Aton terug was in zijn eigen tijd?" vroeg Thomas.

"Inderdaad," zei de Droommeester. Hij draaide zich om en zijn cape zwaaide achter hem aan.

Thomas knipperde. De muren van de piramide waren niet langer bruin als karton, maar eerder geelbruin. Thomas stak zijn hand uit en legde die op de muur. Het voelde aan als steen.

"Aha," zei hij. Hij keek om zich heen. Daar waren de beelden, de meubels, de schilderingen, en de kist van de mummie in de hoek.

Aton keek ook om zich heen. "We zijn weer waar we waren," zei hij met een vlakke stem. "Ik had gehoopt..."

"... dat we op een ander moment terug waren gekomen," vulde Thomas aan.

Aton knikte. "Misschien een klein beetje eerder, zodat ik kon proberen om niet gevangen genomen te worden. Maar," hij zuchtte, "hier zijn we weer. Net als eerst."

"Hmmm, niet precies hetzelfde als eerst. Weet je nog dat in een van mijn boeken stond dat er in piramides, behalve een officiële ingang, vaak ook geheime gangen waren vanuit de grafkamers?"

"Maar als die gangen geheim zijn, hoe vinden we die dan?" vroeg Aton.

"Ik heb het er met mijn opa over gehad, toen ik op bezoek was in het ziekenhuis," zei Thomas. "Hij zei dat we een magnetisch kompas, krijt en een bolletje touw nodig zouden hebben."

"Dat heb ik niet," zei Aton.

Thomas stak zijn hand in zijn zak. "Maar ik wel. Opa zei ook dat we goed op de schilderingen moeten letten die de donkerste kleuren hebben, want daar kan een verborgen deur in zitten."

Ze gingen ijverig op zoek.

De zaklamp begon al minder fel te schijnen toen Aton een kreet liet horen. Hij wees naar de onderkant van een muur. "Kijk, hier! Een gat in de muur!"

Thomas scheen met de zaklamp in het gat. Een lange, smalle gang ging met een bocht omhoog. Thomas stak zijn hoofd er een stukje in en bekeek de gang goed.

"Het lijkt me niet groot genoeg voor een mens om doorheen te kruipen," zei hij.

"Ik denk niet dat het voor een mensenlichaam gemaakt was," zei Aton.

Thomas keek naar hem omhoog. "Waarvoor dan?"

"De ziel," antwoordde Aton. "Ik heb gehoord dat in de piramides van Gizeh zulke gangen zijn, om de geest van de dode farao vrij te kunnen laten reizen."

"Waarheen?" vroeg Thomas.

"Deze gangen leiden naar de sterren," zei Aton. "Naar Osiris, en naar de felste ster aan de hemel..." Aton zweeg en keek Thomas op een vreemde manier aan.

"De helderste ster is Sirius," zei Thomas.

"Ja," zei Aton. "Dat lijkt op jouw achternaam: Sierhuis."

Thomas opende zijn mond en sloot hem weer.

"Jij bent gezonden om mij in veiligheid te brengen." Aton glimlachte naar Thomas.

Thomas schudde langzaam zijn hoofd. "Als het waar is wat jij zegt, dan moet deze gang naar buiten leiden." Hij scheen weer met zijn zaklamp in de gang. "Het is érg smal. Weet je het absoluut zeker?"

"We zijn toch niet zo groot," zei Aton. "Ik kom wel achter je aan, hoor!"

Thomas gromde zogenaamd boos. "Ik dacht al dat je dat zou zeggen."

Een hele tijd later kropen Thomas en Aton moeizaam uit een kleine opening in de grond, achter een rotspartij. Ze stonden op een hoge heuvel en keken uit over de Vallei der Koningen. Beneden hen stroomde breed de Nijl.

"Kijk!" riep Aton. "Bij die steiger! Daar ligt het koninklijke schip!" Hij draaide zich om naar Thomas. "Ik moet gaan."

Thomas keek zijn vriend lang aan. "Je hebt mijn sandalen nog aan," zei hij uiteindelijk.

Aton trok de rechter sandaal uit en gaf hem aan Thomas. "Ik hou de linker, als je dat goedvindt, als een teken van de band die we nog steeds hebben," zei hij. "Jij houdt de rechtersandaal, mijn vriend van de Andere Tijd. Ik zal jou nooit vergeten, en jij mij ook niet."

Hij raakte met zijn vingers het stukje huid tussen zijn wenkbrauwen aan en hield zijn vingers toen tegen Thomas' voorhoofd. "Dat is zeker."

Thomas keek hoe Aton de heuvel af rende, naar de grote rivier. Dit moest gebeuren op de manier die het beste was voor Aton en hij, Thomas, moest afwachten wat het lot zou bepalen.

Opeens merkte hij dat er iemand naast hem stond. De Droommeester stond op zijn baard te kauwen en mopperde als een verwend kind. "Ik zeg je: dit is een kanjer van een koninklijke catastrofe. Ik wed om dertien daverende donderklappen dat het niet gaat lukken. Kamelen en krokodillen... Krakende koningshuizen, ik weet het niet..."

Thomas begreep dat de dwerg net zo bezorgd was als hij.

"Het komt wel goed met hem," zei Thomas.

Het schip had aangelegd aan de kade. Gewapende soldaten, priesters in witte gewaden, bedienden, allerlei mensen kwamen van boord. Voorop liep een jonge vrouw, die meteen blij zwaaide toen ze Aton zag.

"Ik wist wel dat we je zouden vinden als we bleven zoeken," riep ze. "Ik wist het!"

"Hesen!" Aton riep haar naam.

Ze rende naar hem toe en knielde voor hem in het zand. "Generaal Horemheb is teruggekomen en hij is weer de leider van het leger," vertelde ze. "Hij heeft je oom Ay bevrijd, zodat hij naar jou kon zoeken."

"Waar ben je, Ay?" riep Aton.

Een oude man stapte naar voren uit de rij soldaten. "Het is een goede zaak dat je gevonden bent, gezond en wel," zei Ay. Hij draaide zich om naar de soldaten, die een stapje achteruit deden. "Ik raad jullie allemaal aan te onthouden, dat wanneer er ooit weer iets gebeurt met Aton, ik verre van gelukkig zal zijn."

De Droommeester legde zijn hand op Thomas' arm. "Aton is veilig. We kunnen gaan. Pak mijn cape stevig vast en laat niet los."

Thomas greep een hoek van de rode zijde. Weer voelde hij de strelende, gladde wind. Maar precies toen Thomas zijn hand stevig dichtkneep, scheurde de stof van de cape van de Droommeester. Thomas hapte naar adem. De cape was gescheurd en daar stond Thomas, met een hoekje ervan nog in zijn hand. Ze waren van elkaar gescheiden. De stof van de Tijd was gescheurd en nu was hij verloren. Hij begon te vallen, zonder ruimte, zonder tijd.

Met een plof viel hij in zijn eigen bed. Duizelig ging hij overeind zitten en opende zijn vuist. In zijn hand lag een heel klein stukje van de cape van de Droommeester. De rode zijde trilde nog een beetje en lag toen stil. Thomas keek rond in zijn kamer. Hij wilde het hoekje stof verstoppen. Ergens waar het veilig was.

Hij bewaarde de meeste van zijn geheime dingen achter in de onderste la van zijn kast, ver van Laura's nieuwsgierige ogen: zijn opa's medaille uit het leger, zijn fossielen, het doosje met woestijnzand. Thomas trok de la naar voren. Het stukje zijde trilde weer en een vleug van een exotische geur kringelde omhoog naar zijn neus. Thomas aarzelde, en kneep zijn hand dicht. Er hing een trilling in de lucht. Toen opende Thomas zijn hand, hij stond op en duwde de la weer dicht.

 

Een paar dagen later waren ze op school aan het opruimen voor de grote vakantie. Vicky en Thomas verzamelden samen alles van het Egyptische decor. Eddie en Lisa, die de laatste tijd veel stiller waren, moesten de kostuums opvouwen.

"Doe ze allemaal in een doos en berg ze op in de kast," beval juffrouw Marjan. "Wie weet kunnen we ze nog een keer voor iets anders gebruiken."

Thomas pakte alle vellen met hiërogliefen bij elkaar. Vicky stond de tekst op een bordje te lezen, waar de jonge farao op zijn troon stond afgebeeld. "Waarom," vroeg ze aan de juf, "staat de naam van de jonge Toetanchamon hier geschreven als Toetankhaton?"

"Omdat Toetanchamon zijn naam heeft veranderd," zei juffrouw Marjan. "Hij heette eigenlijk Toetankhaton. Niet lang nadat hij farao was geworden, veranderde hij zijn naam van Toetankhaton in Toetanchamon."

Thomas liet de papieren bijna vallen. Hij pakte het bordje aan van Vicky. De naam leek van het papier in zijn oog te springen. Toet-Ankh-Aton.

"Aton!" fluisterde Thomas zacht. Om hem heen vertraagde de tijd. Thomas keek naar het schilderij op de poster. De vrouw van de farao stond voor haar man; ze wreef zijn borst in met geparfumeerde olie. De vrouw van de farao, Ankhesenamon... Ankh-Hesen-Amon. Aan haar rechtervoet droeg ze een sandaal, de andere voet was bloot.

De koning zat op zijn troon. Hij had een sandaal aan zijn linkervoet, en niets aan zijn rechtervoet.

Eronder stond dat niemand het zeker wist, maar dat het delen van de schoenen waarschijnlijk een teken was van een grote vriendschap tussen twee mensen. Thomas glimlachte. Hij wist het zeker. Ik ben Aton van de Ankh. Dat is wat Aton had gezegd toen Thomas hem voor het eerst had ontmoet, in zijn droom.

"Toet-Ankh-Aton," fluisterde Thomas zacht. "Toet-Ankh-Amon... Toetanchamon."

Thomas liep naar het bureau van zijn juf, waar het gouden masker lag. Hij herinnerde zich Atons grote belangstelling voor het masker en hoe hij, vlak nadat hij het gezien had, gezegd had dat hij terug moest gaan. Thomas tilde het masker van de jonge koning op, waar Aton model voor had gezeten. Thomas' werd bijna duizelig van het nadenken: hoe zat het in elkaar?

Was het dit masker dat Aton in deze klas in de eenentwintigste eeuw had gezien en dat hij had laten maken voor in zijn grafkamer? En als Thomas' droom niet zo vreemd was verlopen, waardoor Aton in de klas van juffrouw Marjan kwam, zou de onderzoeker Howard Carter dan nooit zo'n masker hebben gevonden? Of had Aton het gezicht van het masker herkend als dat van zichzelf en wilde hij daarom per se terug naar Egypte? Hij wist dat hij moest doen wat het lot voor hem in petto had.

Het was onmogelijk. Of niet?

Thomas gleed met zijn vingers langs de lijnen in het masker. Daarom leek het zoveel op de foto's van het originele masker dat in het museum van Caïro lag. Het was het origineel, of zelfs nog origineler dan het originele masker.

"Breng jouw koninkrijk vrede, Aton," zei hij zacht. "Wees een wijze en goede heerser."

Thomas liep met het masker naar de spiegel. Juf Marjan had hem verteld dat 'ankh' het Oud-Egyptische woord voor 'spiegel' was. Thomas hield het gouden masker van Toetanchamon voor zijn gezicht en keek door de gaten van de ogen naar de jonge farao die weerspiegeld werd. Zijn eigen ogen keken naar hem terug. En toen sloot, tot Thomas' verbijstering, één oog zich langzaam tot een bedachtzame knipoog.